ECLI:NL:GHARL:2018:7129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
200.143.909/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van algehele notariële volmacht en schending klachtplicht in civiele procedure

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 7 augustus 2018, staat de vraag centraal of de appellant, die als gevolmachtigde van de geïntimeerde optrad, misbruik heeft gemaakt van de aan hem verleende algehele notariële volmacht. De zaak betreft een geschil tussen de appellant, die werkzaam was voor de geïntimeerde, en de bewindvoerder van de geïntimeerde, die stelt dat de appellant onrechtmatig heeft gehandeld door bedragen van de bankrekening van de geïntimeerde naar zijn eigen rekening over te maken. De appellant heeft de volmacht in 2007 verkregen, maar de bewindvoerder heeft in 2010 de volmacht herroepen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de appellant onrechtmatig heeft gehandeld en hem veroordeeld tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de appellant negen grieven ingediend, waaronder de stelling dat de betalingen aan hem zijn gedaan op basis van een vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de grieven besproken en geconcludeerd dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De appellant heeft ook getuigenbewijs aangeboden, maar het hof heeft geoordeeld dat dit aanbod te vaag is. De zaak is aangehouden voor een comparitie, waarbij de appellant in persoon moet verschijnen om nadere toelichting te geven op zijn verweer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.143.909/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 125746)
arrest van 7 augustus 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans,
tegen
Sjoerd Postmain zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
de bewindvoerder,
niet verschenen.
Het hof verwijst naar het arrest in het incident van 5 augustus 2014.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Na afwijzing van de gevorderde schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis is de procedure als volgt verlopen:
- op 12 januari 2016 heeft [appellant] de memorie van grieven genomen, met producties.
1.2
Vervolgens heeft [appellant] op 14 februari 2017 gefourneerd voor arrest en heeft het hof arrest bepaald. In het procesdossier van [appellant] ontbreken:
- de appeldagvaarding;
- de memorie van grieven in het incident;
- het tussenarrest van 5 augustus 2014;
- de in de memorie van grieven genoemde productie 3 (achter een tabblad met productie 2 zit de nadere specificatie van werkzaamheden die als productie 4 is aangekondigd, en achter een tabblad met productie 4 zit het afschrift van huwelijkse voorwaarden dat als productie 2 zou worden overgelegd).
Het hof heeft voor de appeldagvaarding en het tussenarrest kunnen putten uit het griffiedossier.
1.3
Bij brief van 13 december 2017 heeft mr. Grijmans meegedeeld dat in de tegen zijn cliënt aanhangige strafzaak getuigen zijn gehoord en nog worden gehoord en hij heeft nogmaals gewezen op zijn bewijsaanbod in de onderhavige procedure.
1.4
[appellant] heeft gevorderd het vonnis van de kantonrechter van 29 januari 2014 te vernietigen, de vordering van de bewindvoerder alsnog af te wijzen en hem, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van beide instanties waaronder nakosten.

2.De feiten

2.1
Tegen de feiten, zoals door de kantonrechter vastgesteld onder 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis, is geen grief gericht. Aangevuld met enkele andere vaststaande feiten gaat het om het volgende.
2.2
In maart 2007 heeft [geïntimeerde] , geboren [in] 1931, een hersenbloeding gehad. [geïntimeerde] is ongehuwd en heeft geen kinderen. Hij is in mei 2007 opgenomen in een verzorgingshuis in [C] en heeft daarna tot 6 juni 2007 nog een aantal hersenbloedingen gehad.
2.3
De specialist ouderengeneeskunde van het verzorgingshuis heeft verklaard dat [geïntimeerde] op 14 mei 2007 op de revalidatieafdeling werd opgenomen na een recidief CVA en dat in de overdracht door de neuroloog werd gesproken over mentale traagheid. Het medicatieoverzicht van 6 juni 2007 vermeldt geen medicatiegebruik dat van invloed is op de geestelijke vermogens van [geïntimeerde] .
[D] , GZ-psycholoog, heeft [geïntimeerde] op 14 juni 2007 onderzocht. Zij schrijft in haar verslag van het neuropsychologisch onderzoek dat [geïntimeerde] ook bekend is met Parkinsonisme. Zijn geheugen laat problemen zien.
2.4
[geïntimeerde] was eigenaar van een melkveebedrijf met weiland, woonhuis en andere opstallen in [E] . [appellant] heeft jarenlang in dienst van Accon AVM Accountants en Adviseurs B.V. (hierna: Accon) voor [geïntimeerde] werkzaamheden verricht. [appellant] is tot
1 februari 2008 bij Accon in dienst geweest en is per 1 april 2008 de eenmanszaak [appellant] Advies gestart.
2.5
Op 6 juni 2007 heeft [geïntimeerde] bij notariële akte, verleden voor notaris mr.
M. Wallis de Vries, een algehele en onherroepelijke volmacht verstrekt aan [appellant] en
[F] , medewerker van notaris Wallis de Vries. In de akte staat, voor zover hier van belang, dat [geïntimeerde] [appellant] en [F] tot zijn gevolmachtigden aanstelt, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, waarbij een aantal rechtshandelingen in het bijzonder zijn genoemd, zoals het beëindigen en vervreemden van zijn agrarische bedrijf. De volmacht geldt ook indien de gevolmachtigde zijn wederpartij is en eindigt niet door overlijden of ondercuratelestelling van [geïntimeerde] .
2.6
Enkele minuten later heeft [geïntimeerde] de door notaris Wallis de Vries opgestelde overeenkomst ondertekend waarmee hij zijn boerderij met andere opstallen en land, in totaal 36.85.05 ha., voor € 1.500.000,- verkocht aan Vigilante Holding B.V. Het verkochte is in twee delen geleverd, te weten bij akte van 3 juli 2007 waarbij Vigilante € 1.175.000,- betaalde en bij akte van 1 oktober 2007, waarbij Vigilante € 325.000,- betaalde. Bij beide aktes van levering trad [F] op namens [geïntimeerde] .
2.7
Op 2 april 2008 schreef [appellant] aan [geïntimeerde] :
"Hierbij bevestigen wij de door u aan [appellant] Advies verstrekte opdracht tot:
- Met ingang van 1 februari 2008 het voeren en beheren van uw financiële administratie en middelen, alsmede het verrichten van alle benodigde werkzaamheden inzake de beëindiging van uw melkveeonderneming te [E] ; een en ander reeds omschreven in de algemene volmacht van 6 juni 2007;
- Met ingang van 1 februari 2010 het samenstellen van de jaarrekeningen en het verzorgen van de belastingaangiften inkomstenbelasting. Mocht de noodzaak tot eerder opstellen van genoemde jaarrekening/aangiften inkomstenbelasting van toepassing zijn, dan zal dit in overleg met u uitgevoerd worden door Van Balen Boekhoudburo BV te Jellum.
De inhoud en de wijze van uitvoering van deze opdracht zijn reeds met u besproken op dinsdag 1 februari 2008 te Bolsward. Deze brief dient ter bevestiging van dit gesprek. (…)
Voor akkoord: 2 april 2008 te Bolsward (getekend: [geïntimeerde] )"
2.8
[appellant] heeft met gebruikmaking van de volmacht de volgende betalingen aan derden verricht van de bankrekening van [geïntimeerde] :
13 september 2007 Belasting [00000] € 133,00
13 september 2007 ABD Groep BV € 980,18
13 september 2007 Intrum Justitia € 482,73
13 september 2007 Intrum Justitia € 476,96
17 september 2007 Belasting 1234.87.213.H.46 € 19.116,00
17 september 2007 Frivius € 2.032,81
10 oktober 2007 Agrifirm Winkel € 1.056,93
6 februari 2008 Frivius € 575,14
7 februari 2008 Friesland Lease B.V. € 12.037,58
7 februari 2008 Klabou Advocaten € 2.444.59
18 maart 2008 Klabou Advocaten € 342,72
18 maart 2008 Belastingdienst € 77,00
29 april 2008 CJIB € 100,00
25 juni 2008 ABD Groep B.V. € 200,17
25 juni 2008 Frivius € 1.000,24
25 juni 2008 Stichting De Bouwver. Direct keet € 1.250,00
25 juni 2008 Installatiebureau Visser € 3.709,18
13 augustus 2008 Forcys € 79,84
13 augustus 2008 BTL Bomendienst € 48,31
13 augustus 2008 Bloemisterij van der Meer € 17,00
14 augustus 2008 Belasting [00000] .H.56 € 23.298,00
31 oktober 2008 Syperda verhuur B.V € 392,81
31 oktober 2008 Bedrijvenpagina Nederland € 290,01
11 december 2008 Hunia's drukkerij € 589,05
11 december 2008 Frivius € 880,50
11 december 2008 Innovision Media € 351,05
11 december 2008 Belasting [00000] € 1.124,00
11 februari 2009 Syperda verhuur B.V. € 58,94
11 februari 2009 Indicator € 71,02
11 februari 2009 Machinehandel Dijkstra € 160,95
11 februari 2009 Forcys € 606,95
11 februari 2009 De Zaak € 117,81
12 februari 2009 Frivius € 1.764,88
20 maart 2009 Agrifirm Winkel € 146,43
16 april 2009 Belastingdienst € 878,00
16 april 2009 Agrifirm Winkel € 180,08
16 april 2009 Akse Media € 368,90
16 april 2009 Frivius € 1.735,05
17 april 2009 Bouwbedrijf Joh. Feenstra
€ 1.501,15
€ 80.675,66
2.9
[appellant] heeft met gebruikmaking van de volmacht van de bankrekening van [geïntimeerde] naar zijn eigen bankrekening overgemaakt:
18 maart 2008 € 4.687,50
21 april 2008 € 7.106,45
26 juni 2008 € 6.918,25
14 augustus 2008 € 2.835,70
3 november 2008 € 3.869,50
12 december 2008 € 3.275,50
12 februari 2009 € 3.987,50
23 maart 2009 € 4.971,50
17 april 2009
€ 4.215,50
€ 41.867,40
2.1
Bij beschikkingen van 3 maart 2010 heeft de kantonrechter:
a. een mentorschap ingesteld over [geïntimeerde] en mevrouw [G] tot mentor benoemd;
b. een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [geïntimeerde] en Postma tot bewindvoerder benoemd.
Postma is een neef van [geïntimeerde] .
2.11
De kantonrechter heeft de bewindvoerder op 8 juli 2010 gemachtigd de volmacht te herroepen, hetgeen de bewindvoerder bij brief aan [appellant] en [F] van 23 juli 2010 heeft gedaan.
2.12
De bewindvoerder heeft [appellant] vergeefs verzocht aan hem rekening en verantwoording af te leggen. Nadat de bewindvoerder [appellant] in kort geding had betrokken, heeft [appellant] op 15 april 2013 de administratie met een verantwoording aan de bewindvoerder ter beschikking gesteld.

3.De vordering in eerste aanleg en de beoordeling door de kantonrechter

3.1
De bewindvoerder heeft, na wijziging van eis bij repliek en voor zover in hoger beroep nog van belang, kort weergegeven gevorderd:
- voor recht te verklaren dat [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opdracht, met veroordeling van [appellant] tot vergoeding van de schade van [geïntimeerde] , op te maken bij staat;
- [appellant] te veroordelen tot betaling van € 122.543,06, € 4.000,- incassokosten en
€ 2.203,25 kosten van beslag, met wettelijke rente;
- [appellant] te veroordelen in de proceskosten, waaronder nakosten.
3.2
[appellant] heeft zich verweerd met de stelling dat hij periodiek rekening en verantwoording aflegde aan [geïntimeerde] . Als productie 3 bij antwoord heeft hij negen overzichten overgelegd van uitgaven en daarboven staat op ieder van die negen pagina's:
"Overzicht door [geïntimeerde] betaalde bedragen ten behoeve van [appellant] ; gevolge toezegging c.q. het mondeling overeengekomen is in de besprekingen van 22 en 29 januari 2007 wegens het niet doorgaan van een maatschap tussen [geïntimeerde] en [appellant] . (afzien van voordeel gevolge het doorschuiven van het melkquotum en het in pacht verkrijgen van de onroerende goederen). (maximaal met kosten tot € 155.000)"
Onder deze overzichten staat handgeschreven een datum, achter het voorgedrukte 'voor akkoord' de handgeschreven naam van [geïntimeerde] en daaronder staat een handtekening van [appellant] .
3.3
De kantonrechter heeft geconstateerd dat de bewindvoerder geen beroep heeft gedaan op een wilsgebrek. Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen dat de bewindvoerder de onder 3.2 vermelde grondslag voor betalingen ten behoeve van [appellant] en betalingen aan [appellant] zelf gemotiveerd heeft betwist en dat [appellant] vervolgens geen nadere toelichting heeft gegeven. Zijn beroep op instemming van [geïntimeerde] met deze betalingen dan wel op de bevoegdheid van [appellant] tot verrekening is onvoldoende gemotiveerd. Er is dan ook geen rechtsgrond voor die betalingen maar misbruik van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De kantonrechter komt niet toe aan het bewijsaanbod van [appellant] .
Voor zover [appellant] als grondslag voor de betalingen aan zichzelf aanvoert dat hij in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht, heeft [appellant] die werkzaamheden onvoldoende geconcretiseerd, mede in het licht van de door Accon uitgevoerde werkzaamheden. Ook had hij moeten toelichten waarom hij nog geruime tijd na de bedrijfsoverdracht werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht. Zijn verweer wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
3.4
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en hem veroordeeld tot betaling van € 122.543,06 met wettelijke rente vanaf onttrekking, van het bedrag van € 2.184,81 aan beslagkosten dat uit de overgelegde exploten blijkt en in de proceskosten met nakosten. De vordering tot verwijzing naar de schadestaat is afgewezen.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellant] bestrijdt het vonnis van de kantonrechter met negen grieven. Grief I is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellant] in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd. Mede gelet op de in hoger beroep overgelegde akte met huwelijkse voorwaarden is dat bezwaar gegrond, maar dat mist relevantie voor het geschil nu die gegrondheid niet leidt tot vernietiging van het vonnis, waarvan beroep.
4.2
Met grief II wijst [appellant] erop dat hij al in productie 5 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg gemotiveerd heeft aangegeven dat de drie betalingen aan de belastingdienst en het CJIB op 18 maart 2008, 29 april 2008 en 16 april 2009, opgenomen onder 2.8, door [geïntimeerde] zelf verschuldigd waren.
Het hof heeft echter in die bewuste productie alleen op de zesde bladzijde een reactie van [appellant] op die posten aangetroffen. Hij schrijft daarover:
"18-3-2008 Belastingdienst € 77,00
-[geïntimeerde] , inkomstenbelasting 2006(H.61)
29-4-2008 CJIB € 100,00
- [geïntimeerde] , bestuurlijke boete Ministerie van Landbouw
16-4-2009 Belastingdienst € 878,00
- [geïntimeerde] , inkomstenbelasting 2009"
Dit zijn stellingen in het kader van zijn verweer, maar zij zijn niet onderbouwd en daarmee niet gemotiveerd. Het hof heeft geen bewijsstukken aangetroffen van aan [geïntimeerde] opgelegde aanslagen voor deze bedragen en ook geen betalingsbewijzen gezien waaruit blijkt waarvoor die betaling strekt. Evenmin heeft [appellant] een kopie overgelegd van fiscale of boekhoudkundige stukken waaruit blijkt van betaling van deze posten ten behoeve van [geïntimeerde] . Toen [appellant] deze summiere reactie op die zesde bladzijde gaf, beschikte hij nog over de administratie van [geïntimeerde] (zie 2.12), zodat hij die onderbouwing had kunnen geven. [appellant] heeft niet toegelicht dat hij zijn verweer met betrekking tot deze drie posten niet nader kon onderbouwen omdat die stukken zich elders bevonden.
Aldus heeft [appellant] zijn verweer onvoldoende gemotiveerd. De grief faalt.
4.3
De grieven III tot en met VII hebben betrekking op de veroordeling tot terugbetaling van de overige bedragen, vermeld onder 2.8 (en een deel van de bedragen onder 2.9, maar daar komt het hof onder 4.9 op terug), voor zover [appellant] zich voor de betaling heeft beroepen op primair een vaststellingsovereenkomst, subsidiair een gewone overeenkomst met [geïntimeerde] en meer subsidiair een schenking door [geïntimeerde] . Die overige bedragen onder 2.8 zijn betalingen voor privéverplichtingen van [appellant] , met geld van [geïntimeerde] .
Voor het eerst in hoger beroep heeft [appellant] toegelicht waarom hij daarvoor gelden van [geïntimeerde] mocht aanwenden. [appellant] stelt dat hij op 22 en 29 januari 2007 met [geïntimeerde] heeft afgesproken dat [geïntimeerde] , ter voorkoming van een geschil (zie punt 7 memorie van grieven), een schadevergoeding van maximaal € 155.000,- zou betalen aan [appellant] , te betalen in gedeelten en onder andere door het betalen van aan [appellant] gerichte facturen. Aanleiding voor die overeenkomst was volgens [appellant] dat [geïntimeerde] in januari 2007 besloot toch geen maatschap aan te gaan met [appellant] maar zijn bedrijf te beëindigen, waarbij [geïntimeerde] zich schadeplichtig achtte tegenover [appellant] wegens het niet nakomen van de gemaakte afspraken over de maatschap. Die afspraken hebben [appellant] en [geïntimeerde] in de periode oktober 2006 tot en met januari 2007 gemaakt: zij zouden een maatschap aangaan waarbij [appellant] zijn kennis (hij is boerenzoon en afgestudeerd aan de Hogere Landbouwschool) en arbeid zou inbrengen en [geïntimeerde] de boerderij tegen de waarde in verpachte staat en het melkquotum, het vee en de machines tegen boekwaarde aan [appellant] zou overdragen. [geïntimeerde] zou tot zijn overlijden op de boerderij blijven wonen en zo lang mogelijk behulpzaam zijn.
Het hof begrijpt uit punt 8 van de memorie van grieven dat [appellant] het citaat in overweging 3.2 beschouwt als schriftelijke vastlegging van een vaststellingsovereenkomst die aldus negen keer door [geïntimeerde] is ondertekend/bevestigd.
4.4
In de als productie 49 bij repliek in eerste aanleg overgelegde brief van 19 april 2013 heeft mr. R.H. Hulshof namens de bewindvoerder en [geïntimeerde] de echtheid van de handtekening van [geïntimeerde] onder die negen documenten betwist. Ook wordt in die brief betwist dat sprake is geweest van een plan voor een maatschap met [appellant] of een vrijbrief tot onttrekking van een bedrag tot € 155.000,- uit het vermogen van [geïntimeerde] .
4.5
Nog daargelaten dat de echtheid van de handtekening van [geïntimeerde] is betwist, kan het hof uit de tekst
"gevolge toezegging c.q. het mondeling overeengekomen is in de besprekingen van 22 en 29 januari 2007 wegens het niet doorgaan van een maatschap tussen [geïntimeerde] en [appellant] . (afzien van voordeel gevolge het doorschuiven van het melkquotum en het in pacht verkrijgen van de onroerende goederen). (maximaal met kosten tot
€ 155.000)"niet zonder meer afleiden dat
dezetekst een vaststellingsovereenkomst zou zijn. In de tekst wordt immers verwezen naar een eerdere, in januari 2007 mondeling gemaakte afspraak die, zo begrijpt het hof deze tekst, zou inhouden dat [geïntimeerde] na het afketsen van de voorgenomen maatschap bereid was aan [appellant] een compensatie te bieden voor het voordeel dat [appellant] misliep.
Een vaststellingsovereenkomst is in beginsel vormvrij. Op zichzelf is dus mogelijk dat [appellant] met [geïntimeerde] mondeling een vaststellingsovereenkomst is aangegaan die inhoudt dat [geïntimeerde] , ter voorkoming van een geschil over het niet doorgaan van de maatschap met [appellant] , een vergoeding zou betalen. [appellant] noemt dat een schadevergoeding, maar de tekst waarop hij zich beroept geeft geen duidelijkheid over de omvang van de volgens hem overeengekomen schadevergoeding. "Maximaal met kosten tot € 155.000,-" is zonder nadere toelichting, die niet is verstrekt, onvoldoende duidelijk. [appellant] heeft niet toegelicht hoe hij met [geïntimeerde] tot dit maximale bedrag gekomen is, waaruit de kosten (hebben) bestaan en waarvan de maximale hoogte afhankelijk is.
4.6
Daar komt nog bij dat de aangevoerde reden voor de schadevergoeding (het niet nakomen door [geïntimeerde] van een overeenkomst om met [appellant] een maatschap aan te gaan) gemotiveerd is betwist. [appellant] heeft vervolgens noch in zijn conclusie van dupliek, noch in hoger beroep onderbouwd dat hij daadwerkelijk met [geïntimeerde] onderhandelingen heeft gevoerd over een te starten maatschap en dat dit tot een (afdwingbare) overeenkomst tussen hen heeft geleid. Diezelfde bezwaren gelden voor de subsidiaire grondslag, een 'gewone overeenkomst'.
Schenking, de meer subsidiaire grondslag, vereist juist géén onderliggende verplichting van [geïntimeerde] nu het daarbij gaat om een overeenkomst waarbij hij om niet, uit vrijgevigheid, [appellant] zou willen bevoordelen. Die grondslag verdraagt zich niet met het beroep op de beweerde accordering van de onder 3.2 vermelde betalingsoverzichten onder de hiervoor besproken koptekst. Het beroep op schenking faalt.
4.7
[appellant] heeft getuigenbewijs aangeboden en een aantal personen genoemd die verklaringen kunnen afleggen. Ook heeft hij aangeboden te bewijzen dat de handtekening onder de negen documenten echt van [geïntimeerde] is.
Voor zover [appellant] heeft aangeboden oud-notaris Wallis de Vries en notaris Troost als getuigen te horen over de wilsbekwaamheid van [geïntimeerde] , is dat aanbod niet ter zake dienend. Datzelfde geldt voor het aanbod om getuigen te horen over de wijze waarop de koopovereenkomst tot stand is gekomen ( [H] , [I] ) en over de vraag of de handtekening onder de koopovereenkomst van [geïntimeerde] is (ook [H] en [I] ). Die koopovereenkomst is niet in geschil en vast staat dat [geïntimeerde] die onder 2.6 bedoelde koopovereenkomst in tegenwoordigheid van de notaris heeft ondertekend.
Het aanbod om getuigen te horen over 'de feitelijke gang van zaken waaronder ook de contacten tussen [geïntimeerde] en [appellant] ' (Wallis de Vries, [F] , Troost) is te vaag. In hoger beroep mag een specifiek bewijsaanbod verlangd worden. Datzelfde geldt voor het aanbod [appellant] en [geïntimeerde] te horen 'op alle gestelde punten'.
Het hof komt hierop onder 4.14 terug.
4.8
Voor de onder 2.9 vermelde betalingen aan [appellant] zijn, voor wat de betalingen van 21 april 2008 tot en met 12 december 2008 betreft, door [appellant] als productie 5 bij antwoord vijf facturen van hem aan [geïntimeerde] overgelegd . Van het eerste bedrag onder 2.9 heeft het hof een factuur aangetroffen die als productie 52 bij repliek is gevoegd. Van de overige bedragen onder 2.9 heeft het hof geen factuur aangetroffen. De op 12 februari 2009, 23 maart 2009 en 17 april 2009 van [geïntimeerde] naar [appellant] overgemaakte bedragen komen echter wel weer voor op een van de negen bladzijdes, bedoeld onder 3.2.
4.9
Met betrekking tot de drie overboekingen uit 2009 waarvoor een factuur of een specificatie ontbreekt, geldt ten eerste wat het hof hiervoor onder 4.3 tot en met 4.7 heeft overwogen.
4.1
Grief VIII is gericht tegen de motivering waarmee de kantonrechter het tweede verweer heeft verworpen van [appellant] tegen de eis tot terugbetaling van de onder 2.9 vermelde bedragen.
[appellant] heeft gewezen op de onder 2.7 vermelde opdracht van [geïntimeerde] . Het hof merkt op dat de bewindvoerder in eerste aanleg heeft betwist dat de handtekening daaronder door [geïntimeerde] is geplaatst. Het hof acht die betwisting in dit geval niet van belang omdat ook de volmacht voldoende basis biedt voor het in rekening brengen van werkzaamheden ten behoeve van [geïntimeerde] .
Volgens de kantonrechter heeft [appellant] , in het licht van de kritiek van de bewindvoerder, onvoldoende geconcretiseerd wat hij heeft gedaan en hoeveel tijd daarmee was gemoeid, waarom hij nog geruime tijd na de bedrijfsoverdracht werkzaamheden voor [geïntimeerde] verrichtte en hoe zijn werkzaamheden zich verhielden met die van Accon.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn stellingen op dat punt aangevuld en aangevoerd dat hij tussen april 2007 en oktober 2009 zeer omvangrijke werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft uitgevoerd, die buiten de werkzaamheden vielen die hij bij Accon voor [appellant] verrichtte. [appellant] noemt: besprekingen over bedrijfsbeëindiging en -overdracht, het feitelijk opruimen van het bedrijf, afvoer van zaken en begeleiding bij verkoop van roerende zaken, het opstellen van de kasadministratie 2006/2007 en de lijsten van rundvee en schapen alsmede de mutaties daarin, de administratie in verband met de bedrijfsbeëindiging en het sorteren van acht verhuisdozen papier.
Met betrekking tot klachten over zijn facturen van voor 3 juli 2008 beroept [appellant] zich bovendien op verjaring, nu de bewindvoerder voor het eerst op 3 juli 2013, bij conclusie van repliek, heeft geklaagd.
4.11
Het beroep op schending van de klachtplicht gaat niet op. Zoals de Hoge Raad op 11 mei 2001(NJ 2001/410) overwoog, is het opmaken en versturen van een factuur geen prestatie in de zin van artikel 6:89 BW. De schuldenaar die de juistheid van een hem toegezonden factuur wil betwisten, is niet onder alle omstandigheden gehouden dat te doen binnen bekwame tijd na ontvangst ervan. In dit geval heeft de bewindvoerder bovendien eerst in april 2013 de administratie en enige verantwoording van [appellant] ontvangen, terwijl niet vast staat dat [geïntimeerde] deze facturen kort na de factuurdatum heeft ontvangen en daarmee akkoord is gegaan.
4.12
In de volmacht die [geïntimeerde] aan [appellant] heeft verstrekt wordt specifiek melding gemaakt van handelingen met betrekking tot de bedrijfsbeëindiging en bedrijfsoverdracht. De onder 2.2 en 2.3 vermelde gegevens over de gezondheid van [geïntimeerde] en zijn verblijfplaats maken het zeer aannemelijk dat [geïntimeerde] zelf niet meer in staat is geweest werkzaamheden van betekenis te verrichten op dat vlak. Gelet op de data van levering (3 juli 2007 en 1 oktober 2007) neemt het hof echter tot uitgangspunt dat vrijwel alle werkzaamheden voor die laatste datum zullen zijn verricht en dat er daarna hooguit nog enige administratieve afwikkelingswerkzaamheden waren.
Voor zover het werkzaamheden betreft op het gebied van accountancy/administratie, begrijpt het hof uit punt 65 van de repliek van de bewindvoerder en diens productie 51, dat Accon (waar [appellant] nog tot 1 februari 2008 in dienst was) in maart 2008 de IB-aangifte over 2006 heeft verzorgd. [appellant] zal daarom moeten uitleggen welke werkzaamheden hij over dat belastingjaar, niet in dienst van Accon, heeft verricht. Ook is nadere uitleg nodig over de fiscale werkzaamheden met betrekking tot de bedrijfsbeëindiging, nu de bewindvoerder onweersproken heeft gesteld dat die aangiftes niet waren ingediend waarna sancties zijn opgelegd en de bewindvoerder Accon weer heeft ingeschakeld (repliek punt 63).
4.13
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] zijn facturen en de betaling voor zijn werkzaamheden geaccordeerd. Hij heeft evenwel niet toegelicht waar dat uit blijkt, anders dan dat de betalingen uit 2009 op de onder 3.2 bedoelde lijsten staan, waarvan is betwist dat daaronder de handtekening van [geïntimeerde] staat.
Ook heeft [appellant] aangevoerd dat [geïntimeerde] het gerechtvaardigd vertrouwen bij hem heeft gewekt dat hij akkoord ging met de facturen en de verrichte werkzaamheden (punt 20 memorie van grieven). Waarop dat vertrouwen berust, is echter niet nader toegelicht. [appellant] heeft voorts de wens geuit [geïntimeerde] te horen, maar vraagt zich af of deze wel in staat is een verklaring af te leggen.
4.14
Alvorens verder te beslissen gelast het hof een comparitie voor de meervoudige kamer waarbij [appellant] in persoon aanwezig dient te zijn. De comparitie is niet alleen bedoeld om nadere inlichtingen te verkrijgen maar [appellant] mag ook een nadere mondelinge toelichting geven op vragen van het hof betreffende zijn nog niet verworpen stellingen en verweren.
[appellant] mag nog bij akte, in te dienen uiterlijk op de roldatum zoals hierna wordt bepaald, de volgende stukken overleggen:
- de getuigenverklaringen uit de strafzaak en de tenlastelegging (zie onder 1.3);
- ( als hij die kan krijgen) een schriftelijke verklaring van [geïntimeerde] en van de voorgestelde getuige [J] ;
- de bij de memorie van grieven ontbrekende productie 3 (zie 1.2).
Indien [appellant] niet bij de comparitie verschijnt, zal het hof daaraan de gevolgtrekking verbinden die het geraden acht.
4.15
Bespreking van grief IX wordt aangehouden totdat verder kan worden beslist.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat [appellant] in persoon, desgewenst samen met zijn advocaat, zal verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven en een nadere toelichting te verstrekken als onder 4.14 vermeld;
bij deze comparitie bestaat gelegenheid om bij het begin van de comparitie pleitnotities voor te dragen gedurende maximaal 10 minuten, desgewenst aan de hand van 2 A4-tjes;
bepaalt dat [appellant] zijn verhinderdagen en die van zijn advocaat in de maanden oktober 2018 tot en met januari 2019 zal opgeven op de roldatum
11 september 2018, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave ontbreekt) door de voorzitter zal worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant] bij akte de stukken als bedoeld in rov. 4.14 in het geding mag brengen en ervoor dient te zorgen dat het hof
uiterlijk twee weken voor de dag van de zittingeen afschrift van die stukken heeft ontvangen
in viervoud;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. Z.J. Oosting en mr. H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 augustus 2018.