ECLI:NL:GHARL:2015:9804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
200.135.249
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade door kortsluiting in bestelbus

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor brandschade die is ontstaan door een brand in de loods van de appellant op 17 november 2008. De appellant, die in eerste aanleg eiser was, stelt dat de brand is ontstaan door een storing in de elektrische installatie van een Volkswagen Transporter, die in gebruik was bij zijn zoon en eigendom was van de eerste geïntimeerde. De andere geïntimeerden, die betrokken waren bij de reparatie van de bestelbus, worden ook aangesproken op basis van onrechtmatige daad. Het hof oordeelt dat de brand is ontstaan door kortsluiting in de bestelbus, die eerder in het water was beland en daardoor een verhoogd risico op kortsluiting had. De rechtbank had de vorderingen van de appellant tegen de eerste geïntimeerde afgewezen vanwege diens faillissement, maar het hof oordeelt dat de tweede en derde geïntimeerde onrechtmatig hebben gehandeld door de bestelbus onbeheerd in de loods achter te laten, wat heeft geleid tot de schade. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de tweede geïntimeerde tot betaling van de schadevergoeding aan de appellant, inclusief proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.249
(zaaknummer rechtbank Arnhem: 191272)
arrest van 22 december 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in de hoofdzaak,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. K. Roderburg,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak,
hierna: [geïntimeerde 1] ,
niet verschenen,
en

2.[geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak,
hierna: [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr J.G.T. Stapelbroek,
en

3.[geïntimeerde 3]

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak,
hierna: [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr H.J. Arnold.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 3 februari 2010, 7 april 2010, 25 mei 2011, 16 november 2011, 4 januari 2012 en 5 september 2012, die de rechtbank Arnhem heeft gewezen in de hoofdzaak.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen in hoger beroep d.d. 4 december 2012 en de herstelexploten van 22 maart 2013,
- de memorie van grieven van [appellant] ,
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] ,
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 3] .
2.2
Vervolgens hebben [appellant] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

[appellant] heeft in zijn memorie van grieven weliswaar (opnieuw) weergegeven welke vaststaande feiten volgens hem in de zaak van belang zijn, maar heeft geen specifieke bezwaren gemaakt tegen de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.15. van het tussenvonnis van 16 november 2011, waarin de rechtbank feiten heeft vastgesteld op grond dat deze onweersproken zijn gesteld. Daarom gaat het hof in hoger beroep eveneens uit van die feiten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Inzet van deze zaak is vergoeding van de schade, die [appellant] heeft geleden als gevolg van de brand die op 17 november 2008 zijn loods en daarin aanwezige goederen heeft verwoest. Partijen verschillen van mening over de oorzaak van die brand - de omvang van de door de brand veroorzaakte schade staat niet ter discussie. Volgens [appellant] is de brand ontstaan door een storing in de elektrische installatie van een Volkswagen Transporter (hierna: de bestelbus). De bestelbus was in gebruik bij [A ] (hierna: [A ] ), een zoon van [appellant] , die daarmee werkzaamheden verrichte in dienst van [geïntimeerde 1] , de eigenaar van de bestelbus. Enige tijd vóór de brand was de bestelbus bij een ongeval in het water beland. [geïntimeerde 2] had op zich genomen om de bestelbus te repareren en heeft in het kader daarvan de reparatie van een defect aan de startmotor aan [geïntimeerde 3] uitbesteed.
[geïntimeerde 1] is volgens [appellant] als eigenaar/bezitter van de bestelbus op grond van het bepaalde in artikel 6:173 BW voor de gevolgen van de brand aansprakelijk (de bestelbus leverde een bijzonder brandgevaar op door een aanzienlijke kans op kortsluiting door corrosie). Hoofdelijk met [geïntimeerde 1] zijn ook [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] aansprakelijk, eveneens op grond van onrechtmatige daad, doordat de laatstgenoemden de bus op ondeugdelijke wijze hebben gerepareerd. [geïntimeerde 2] handelde voorts onrechtmatig door zonder [appellant] te waarschuwen de bus in de loods te parkeren, terwijl hij wist dat er een verhoogde kans op kortsluiting bestond.
4.2
[geïntimeerde 1] , die al sinds het begin van de procedure in staat van faillissement verkeert, is noch in de procedure in eerste aanleg, noch in die in hoger beroep verschenen. De andere gedaagden zijn vrijwaringszaken begonnen, die hier verder niet aan de orde zijn. Partijen hebben met betrekking tot de oorzaak van de brand deskundigenrapporten overgelegd en ook de rechtbank heeft een deskundigenbericht bevolen. In haar eindvonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank [appellant] in zijn vorderingen tegen [geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk verklaard vanwege diens faillissement en de vorderingen tegen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] afgewezen op grond dat niet was gebleken dat de brand in de bestelbus is begonnen.
4.3
[appellant] komt in hoger beroep op tegen het oordeel dat de brand niet in de bestelbus is begonnen. Hij heeft bij memorie van grieven de vernietiging gevorderd van het eindvonnis van 5 september 201 (lees: 2012), hoofdelijke veroordeling van de drie geïntimeerden tot betaling van een schadevergoeding van € 3.698.076,78, verhoogd met rente, proceskosten, en tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] uit hoofde van het eindvonnis aan de geïntimeerden heeft betaald. [appellant] heeft met zijn grief I betoogd dat de rechtbank al bij haar vonnis van 16 november 2011 de vorderingen had moeten toewijzen, in plaats van een tussenvonnis te wijzen. Grief II houdt in dat in rechtsoverweging 4.10 van het tussenvonnis van 16 november 2011 ten onrechte is verworpen dat het [geïntimeerde 3] te verwijten valt dat hij niet alle kabels heeft gecontroleerd en niet heeft gewaarschuwd voor het gevaar van kortsluiting. Gelet op deze grieven ligt ook het tussenvonnis van 16 november 2011 in hoger beroep ter beoordeling voor.
4.4
[appellant] heeft geen grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen tegen [geïntimeerde 1] . Het hof zal zijn hoger beroep in zoverre verwerpen, met veroordeling van [appellant] in de (op nihil te begroten) proceskosten van [geïntimeerde 1] .
4.5
Wat betreft [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] is het dus de vraag of [appellant] met juistheid heeft gesteld dat de brand is ontstaan in de bestelbus. [appellant] draagt overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Hij heeft een beroep gedaan op deskundigenrapporten, allereerst op het rapport van [deskundige 1] en [deskundige 2] (verbonden aan I•tek B.V. - productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) en op het rapport d.d. 11 juni 2012 van drs. [Deskundige 3] (productie A bij conclusie van 20 juni 2012). In hoger beroep heeft hij voorts een rapport d.d. 29 juli 2013 van ir. Ing. [deskundige 5] overgelegd (bijlage A bij memorie van grieven). [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben hunnerzijds deskundigenrapporten d.d. 15 februari 2011 en 18 april 2011 van [deskundige 6] overgelegd (producties 5 en 6 bij conclusie van antwoord) en hebben zich tevens beroepen op het rapport d.d. 10 mei 2012 van ing. [Deskundige 4] , dat is de door de rechtbank benoemde deskundige. In het procesdossier liggen verder nog verklaringen van getuigen, afgelegd in een voorlopig getuigenverhoor dat plaatsvond op verzoek van Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. (de WAM-verzekeraar van de bestelbus, hierna: Allianz). [appellant] was daarbij als belanghebbende aanwezig, maar [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn kennelijk niet in die procedure betrokken (het van dit getuigenverhoor opgemaakte proces-verbaal is als productie G bij akte van 7 oktober 2010 (lees: 2011) van [geïntimeerde 3] overgelegd en als productie 3 bij akte van dezelfde datum van [geïntimeerde 2] ).
Van de inhoud van de verschillende deskundigenrapporten en de getuigenverklaringen geeft het hof hierna uittreksels weer in cursief. De tussen accolades geplaatste tekst is steeds door het hof toegevoegd ter verbetering van de leesbaarheid van dit arrest.
4.5.1
De verklaring van [appellant] d.d. 27 november 2008, afgelegd ten overstaan van [deskundige 1] en/of [deskundige 2] van I•tek - bijlage 3 bij het I•tek-rapport - productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg:
… O
p 17 november 2008 … omstreeks 19:40 uur … vertelde{mijn zoon}
[G] me dat hij vuurwerk hoorde. Ik … ben gaan kijken{en}
zag grote rookwolken optrekken aan de achterzijde van de loods. … Ik zag … dat de brand al ernstig woedde aan de achterzijde van de loods. … ik heb in het garagegedeelte aan de voorzijde{van de loods}
nog het licht aangedaan en de elektrische garagedeur geopend. … Bij ontdekking van de brand zag ik dat de Transporter in de loods stond … .
4.5.2
De getuigenverklaring van [appellant] bij het voorlopig getuigenverhoor dat op 31 maart 2011 werd gehouden op verzoek van Allianz (het proces-verbaal is overgelegd als productie G bij akte van [geïntimeerde 3] d.d. 7 oktober (2010 - lees:) 2011):
... [geïntimeerde 2] is degene die …{op de dag van de brand, toev. hof}
het laatste in de loods is geweest. … Tijdens de brand heb ik hem gebeld, tegen zevenen, en hij stond 15 á 20 minuten later naast me. … U vraagt mij of ik{toen ik andere auto’s probeerde te redden}
… heb gezien dat de bus stond te branden en mijn antwoord is: ja. … De werkplaats was … ingericht met … onder andere … gereedschap. Er zal een kan benzine geweest zijn … en … een paar liter motorolie …. Verder elektrische lasapparatuur …[A ] werkte bij … [geïntimeerde 1] en hij mocht …{de bestelbus}
gebruiken … [A ] … liet hem dan thuis buiten staan. … Kort nadat ik die rookpluim had gezien heb ik de brandweer gebeld. Aan tijd is alleen verstreken het naar de loods toelopen en weer terug naar de woning. Dat kost denk ik 20 seconden. Dat [G] mij waarschuwde was meen ik half zeven á zeven uur. …
4.5.3
De verklaring van [geïntimeerde 2] d.d. 27 november 2008 - bijlage 4 bij het I•tek-rapport:
De zoon van …{ [appellant] }
had een … Volkswagen … het water in gereden … . De bus had waterschade aan het motorblok en blikschade …{ [A ] heeft}
mij gevraagd om de bus te repareren. … ik was blij dat ik iets voor …{de familie [appellant] }
terug kon doen. … Op maandag 17 november 2008 was ik in de loods …. Omstreeks 18:45 uur heb ik de bus … binnengezet … en ik ben toen nog ongeveer een half uur in de loods geweest. Ik heb in dit half uur niets gezien en/of geroken dat in verband zou kunnen staan met de brand. Uiteindelijk ben ik … omstreeks 19:15 uur of 19:30 uur … weggegaan …… ongeveer een kwartier na mijn vertrek werd ik gebeld door [appellant] …. Ik hoorde …{van}
[appellant] dat er brand was in zijn loods. …
4.5.4
De getuigenverklaring van [geïntimeerde 2] d.d. 31 maart 2011:
… Ik hoorde van de brand toen ik om een uur of half acht ’s avonds werd gebeld door [appellant] of door zijn vrouw. … Daarvoor was ik uit [woonplaats] weggereden, om een uur of kwart voor zeven of zeven uur. Er zal twintig minuten hebben gezeten tussen het moment van vertrek en het moment dat ik gebeld werd. … Voor ik weg ben gegaan heb ik die Volkswagen-bus binnengezet. Ik ben daarna nog een minuut of tien in de werkplaats geweest en heb nog wat opgeruimd en daarna ben ik weggegaan. Aan die Volkswagen-bus zaten een paar roestplekjes die ik de volgende dag voor die man zou bijwerken, daarom heb ik die bus binnen gezet.
4.5.5
De getuigenverklaring van [getuige] , echtgenote van [appellant] , d.d. 31 maart 2011:
… ik heb [geïntimeerde 2]{ [geïntimeerde 2] }
die avond tijdens de brand niet gezien. Ik heb hem wel opgebeld, ongeveer een halfuur denk ik nadat we de brand hadden ontdekt … [geïntimeerde 2] is de dag van de brand het laatste in de loods geweest. … Volgens mij ging hij om kwart voor zeven of tien over half zeven weg, misschien rond half zeven. In elk geval niet daarvoor. … Toen wij de plofjes hoorden, hadden wij al gegeten, ik denk dat dat was tussen kwart voor zeven, zeven uur. …
4.5.6
De getuigenverklaring van [A ] d.d. 31 maart 2011:
… Op de dag van de brand was [geïntimeerde 2] er ook … Op die dag heb ik hem tussen 18:30 en 18:45 horen wegrijden. Dat weet ik nog omdat we net klaar waren met eten en we allemaal op de bank zaten. … de Volkswagen waar het vandaag om gaat was een busje waar ik voor mijn werk in reed. … Die bus had ik wel eens mee naar huis als ik laat terug was van het bezorgen. Die zette ik dan gewoon buiten op de parkeerplaats neer.
4.5.7
Het rapport van 13 januari 2009 van I•tek, onder 6 Conclusie:

De brand in de loods is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ontstaan in de …{bestelbus}
die in de werkplaats van de loods stond geparkeerd.

De Transporter had enkele weken voorafgaande aan de brand waterschade opgelopen, waarna onder andere de elektronica, alsmede de dynamo en de startmotor waren vervangen.

Uit kennis en ervaring is bekend dat elektrische bedrading en elektronica, die nat/vochtig is geworden, onder andere gaat oxideren.

Daardoor kunnen er zogenaamde ‘lekstromen’ ontstaan die (on)volkomen elektrische sluitingen kunnen veroorzaken. Dergelijke sluitingen kunnen vervolgens zeer zeker brand veroorzaken.

Het is niet aannemelijk dat de brand is ontstaan als gevolg van een onvolkomenheid in de elektrische installatie van de loods.

Door verzekerde was na het ontdekken van de brand vastgesteld, dat de verlichting nog kon worden ingeschakeld en dat de elektrisch bedienbare rolpoort van de garage nog kon worden geopend.

In de loods stond een groot aantal schilderijen, die als gevolg van de brand verloren zijn gegaan en die niet verzekerd zouden zijn.

Volgens verzekerde zijn de meeste schilderijen die verloren zijn gegaan, weergegeven in een boekwerk/catalogus genaamd ‘Oude meesters van morgen’, met als subtitel ‘De [appellant] Collectie’.

Sporen die op enig misdrijf zouden kunnen duiden zijn tijdens het ingestelde onderzoek niet aangetroffen.
4.5.8
De brief van 1 maart 2011 van I•tek aan Aegon (productie B bij de conclusie van antwoord van [geïntimeerde 3] ):
{op de vraag of de werkwijze van [geïntimeerde 3] bij het vervangen van de startmotor gebruikelijk/zorgvuldig is:}
De door [geïntimeerde 2] beschreven werkwijze is mijns inziens gebruikelijk. Gelet op zijn verklaring lijkt …{hij}
ook zorgvuldig te hebben gewerkt. …
{op de vraag of aannemelijk is dat de vervanging van de startmotor oorzaak van de brand is:}
… de exacte oorzaak van de brand{kon/kan}
niet worden vastgesteld. … Doordat de …{bestelbus}
te water is geraakt, zal er in de kabels/bedrading zeer zeker corrosie zijn opgetreden. Het is algemeen bekend dat dit zeer zeker kan leiden … tot (on)volkomen elektrische sluitingen. Dergelijke sluitingen kunnen zeer zeker brand veroorzaken. Indien de heer [geïntimeerde 3] de startmotor heeft gemonteerd, zoals hij heeft omschreven, zal er normaal gesproken geen brand ontstaan.
4.5.9
De brief van 18 maart 2011 van I•Tek aan Aegon Schadeverzekering N.V.
(productie C bij de conclusie van antwoord van [geïntimeerde 3] ):
Tijdens het onderzoek in de …{bestelbus}
is een restant van het contactslot gevonden. De contactsleutel stak nog in de restanten van het contactslot. … Op uw verzoek is nader onderzoek ingesteld naar de stand van de contactsleutel … . Aan de hand hiervan kon worden vastgesteld dat het contactslot … tijdens de brand zeer waarschijnlijknietin de accessoirestand heeft gestaan en dat de contactsleutel uitsluitend “los” in het contactslot was gestoken ….
4.5.10
Het rapport van 15 februari 2011 van de heer [deskundige 6] (hierna: [deskundige 6] ), verbonden aan [deskundige 6] Schadeonderzoek B.V., uitgebracht aan Allianz (productie E bij de akte van 7 oktober 201 (lees: 2011) van [geïntimeerde 3] ) {onder 6.4}:
{Er}
zijn … meerdere mogelijke oorzaken voor de brand aan te wijzen, te weten:

een elektrisch defect in de Volkswagen Transporter;
• een elektrisch defect in de elektrische installatie in het pand of in aangesloten elektrische apparatuur;
• een defect bij de cv, c.q. combiketel in de loods (overigens blijkt uit het rapport van I-Tek niet waar deze opgesteld was);
• de uitgevoerde werkzaamheden eerder op de dag, zoals lassen, slijpen, solderen, werken met een snijbrander o.i.d.;
• het eventueel achterlaten van een gloeiende sigarettenpeuk, c.q. het legen van een asbak met peuken in een met brandbaar materiaal gevulde vuilnisbak;
• de aanwezigheid van stoffen die voor zelfontbranding gevoelig kunnen zijn (denk daarbij aan doeken met plantaardige olieresten);
• het al dan niet opzettelijk achterlaten of bijbrengen van open vuur in welke vorm dan ook.
4.5.11
Het aanvullend rapport van 18 april 2011 van [deskundige 6] aan Allianz (productie F bij de akte van 7 oktober 2010 (lees: 2011) van [geïntimeerde 3] ):
{onder 2.4 - Conclusie:}
Hoe I-Tek aan het tijdstip van brandontdekking om 19.00 uur is gekomen blijkt niet uit haar rapport. Opvallend is echter wel dat genoemd tijdstip … overeenkomt met het tijdstip dat op 31 maart 2011 door het gezin [appellant] werd genoemd als moment van brandontdekking.
{onder 3.4 - Plaats ontstaan:}
Gelet op de verklaringen van alle betrokkenen ontstond de brand in of achter de werkplaats.
{onder 5 - Slotopmerkingen:}
… De heer [appellant] zag de bus wel in brand staan maar op dat moment was al sprake van een ontwikkelde en fors uitgebreide brand, waardoor het logisch te verklaren is dat de bus in brand stond.
4.5.12
Het rapport van 10 mei 2012 van de door de rechtbank benoemde deskundige Ing. [Deskundige 4] (hierna: [Deskundige 4] ) van Effectis Nederland B.V.:
{op de vraag naar de oorzaak van de brand:}
Aangezien technisch onderzoek geen bruikbare informatie voor het onderzoek naar de oorzaak van de brand geeft, blijven getuigenverklaringen als enige bruikbaar materiaal over. In dat kader zijn de verklaringen van [appellant] … doorslaggevend. Op pagina 3 van zijn verklaring aan I-Tek zegt hij: “Bij ontdekking van de brand zag ik dat de …{bestelbus}
in de loods stond …” Het feit dat [appellant] geen enkele keer spreekt van een brandende …{bestelbus}
maakt aannemelijk dat hij dat ook niet heeft waargenomen en dat de brand op enig moment in de werkplaats woedde nog voordat de …{bestelbus}
bij de brand betrokken raakte.
Naar de mening van ondergetekende kan de …{bestelbus}
met enige mate van zekerheid worden uitgesloten als veroorzaker van de brand. …
4.5.13
Het rapport van drs. [Deskundige 3] (hierna: [Deskundige 3] ) van 11 juni 2012
(productie A bij conclusie na deskundigenbericht d.d. 20 juni 2012 van [appellant] ):
{pagina 6, slot:}
Conclusie: De …{bestelbus}
is gelet op de korte beschikbare ontwikkelingstijd en dus een voorwaardelijk snelle en grote warmteafgifte, als eis vooraf te stellen aan een mogelijke oorzaak toedracht, de enig brand technisch denkbare en toetsbare (probable; NFPA 921) oorzaak van de brand in de werkplaats; binnen het beperkt beschikbare tijdsvenster.
{pagina 9, zesde alinea:}
Er zijn … geen (korte termijn) voorwaardelijke ontstekingstrajecten (tussenliggende en overbruggende brandstofpakketten) toetsbaar aanwezig om van die apparaten ‘bronnen’ naar de ruimtelijk vrijstaande …{bestelbus}
te komen. Dat wordt ook niet door …{ [deskundige 6] }
toetsbaar gedemonstreerd. Om de dakisolatie als brandstofpakket te ontwikkelen is weer een inleidend energierijk pakket nodig: dat is alleen de …{bestelbus}
zelf.
{op pagina 10 en volgende betoogt [Deskundige 3] dat eventuele gebreken van de Tl-verlichting, de gaskachel, de koelkast, de magnetron en/of het elektrisch gereedschap geen oorzaak kunnen zijn geweest van de brand en dat, indien er al rekening mee zou worden gehouden dat [geïntimeerde 2] de asbak vóór zijn vertrek in de vuilnisbak heeft geleegd, dit evenmin de brandoorzaak kan zijn geweest.}
4.5.14
Het rapport d.d. 29 juli 2013 van Ir ing Y.E [deskundige 5] (bijlage A bij memorie van grieven), waarin de hierboven genoemde rapportages worden beoordeeld:
{op pagina 8:}
In grote lijnen is het rapport van I-Tek impliciet methodisch opgezet, echter zonder de gevolgde onderzoeksmethode te expliciteren. Observaties naar inbrandingspatronen en conclusies lijken juist. Zie ook de door ondergetekende onderschreven conclusie “De brand in de loods is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ontstaan in de …{bestelbus}
.
… Het onderzoek laat echter ook kansen liggen voor precieze duiding van branduitbreidingsmechanismen. Vooral het uitsluiten van alternatieve (on)mogelijke brandverloopscenario’s zou onjuiste redeneringen kunnen voorkomen.Dit compenseert het rapport van [Deskundige 3] .
{pagina 12:}
[Deskundige 3] bespreekt inhoudelijk de essentiële rol van brandstofpakketten, de aard van de brandstof en het brandverloop. Hiermee elimineert hij successievelijk … ingebrachte varianten en alternatieve mogelijkheden: die dan daarmee meteen brandtechnisch geen mogelijkheid meer blijken te zijn.
{pagina 13:}
Effectis BV/ [Deskundige 4] laat onderzoek na en beantwoordt de vragen van de rechtbank niet. Onnavolgbaar komt Effectis BV/ [Deskundige 4] evenwel tot de mening dat de plaats van ontstaan niet de …{bestelbus}
is, dit uitsluitend omdat getuige [appellant] dat, slechts op enig moment, niet expliciet had aangegeven. … In essentie ontbreekt in alle rapporten, behalve dat van [Deskundige 3] , enige beschouwing van de hoeveelheid brandstof en de aard van de brandstof, als voorwaardelijk voor{een}
zinvolle reconstructie van de brandoorzaak en brandontwikkeling. … Zelfstandig toont [Deskundige 3] binnen zijn toelichting aan dat andere brandoorzaken gelegen in het gebouw - en binnen de ruimte van ontstaan (werkplaats) - niet mogelijk zijn.
bespreking van grief III: de oorzaak van de brand
4.6
Nu de bewijslast van de oorzaak van de brand op [appellant] rust, geldt op grond van artikel 164 lid 2 Rv dat zijn in het (door Allianz geïnitieerde) voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaring geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij deze verklaring kan worden aangemerkt als aanvulling van onvolledig bewijs. Dit betekent dat het hof aan deze verklaring voorbij moet gaan indien er geen aanvullende bewijzen zijn, die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001: AB1057,
NJ2002/391). Het hof realiseert zich dat de deskundigenrapportages mede gebaseerd zijn op de verklaringen van [appellant] , waaronder zijn getuigenverklaring. De wettelijke beperking van artikel 164 lid 2 Rv geldt weliswaar niet voor die rapportages, maar dit neemt niet weg dat het hof hieronder bij het waarderen van het bewijs zal betrekken dat de rapportages ten dele berusten op verklaringen van (mogelijk) belanghebbenden, ook van anderen dan [appellant] . Alle rapporten, uitgezonderd dat van [Deskundige 4] , zijn in opdracht van (mogelijk) belanghebbenden geschreven.
4.7
Volgens [deskundige 1] en [deskundige 2] (I•Tek) en volgens [Deskundige 3] kan het niet anders zijn gegaan, dan dat de bestelbus eerst in brand is gevlogen en daarna, als gevolg daarvan, de inboedel van de loods. [Deskundige 3] heeft zich daarbij gebaseerd op het korte tijdsverloop van 15 minuten tussen het vertrek van [geïntimeerde 2] en de ontdekking van de brand, en op het ‘brandstofpakket’ dat nodig was voor een brand van een omvang als de onderhavige, dat alleen door de bus kon zijn geleverd (zie pagina 6 onderaan en pagina 8, laatste alinea van zijn rapport). Mede op basis van eigen onderzoek heeft [Deskundige 3] geschreven (pag. 4 onderaan) dat de hogedrukreiniger niet in de loods stond (pag. 9, 4e alinea), dat het dak van de loods was bekleed met 12 cm dikke PIR-platen, die weliswaar een ‘zeer aanzienlijk brandstofpakket’ vertegenwoordigden, maar niet het inleidend pakket kunnen zijn geweest (pag. 9, 6e alinea), dat er tussen de bestelbus en andere brandstofpakketten in de werkplaats geen andere brandstofpakketten waren, waarlangs de brand naar de bestelbus kan zijn overgebracht, en dat dit overslaan van de brand op de bestelbus door hittestraling is uitgesloten doordat de stalen carrosserie van de bus daartegen voldoende weerstand bood (pag. 9, onderaan).
4.8
Een nadeel van het rapport van [Deskundige 3] is, dat daarin niet voor alle feiten, waarop de redeneringen in het rapport zijn gebaseerd, duidelijk is uit welke bron zij komen. Op pagina 3 van dat rapport staat (onderaan) dat [Deskundige 3] heeft gesproken en gecorrespondeerd met de familie [appellant] en met een installateur, maar gespreksverslagen en kopieën van correspondentie zijn niet gevoegd bij de aan het hof overgelegde kopie van het rapport (bijgevoegd is uitsluitend een curriculum vitae van [Deskundige 3] en een afdruk van een foto). Hierdoor is minder helder met wie van de familie [appellant] [Deskundige 3] heeft gesproken en/of geschreven en wat die personen hem hebben verteld/teruggeschreven, terwijl wat [Deskundige 3] zelf bij zijn onderzoek ter plaatse heeft gezien ook al niet goed is beschreven. Voordeel van dit rapport is dat het voortbouwt op eigen waarnemingen van [deskundige 1] en [deskundige 2] , van kort na de brand.
4.9
Volgens [deskundige 5] geeft het rapport van [Deskundige 3] een ‘beschouwing van de hoeveelheid brandstof en de aard van de brandstof, als voorwaardelijk voor een zinvolle reconstructie van de brandoorzaak en brandontwikkeling’ (pag. 13, onderaan, van [deskundige 5] rapport). Mede gelet op de verdere inhoud van de rapporten van [deskundige 5] en de inhoud van de rapporten van I-Tek en [Deskundige 3] begrijpt het hof hieruit dat het rapport van [Deskundige 3] een verantwoorde (volgens de normen van de
Guide for fire and explosion investigationNFPA 921 ) beschrijving geeft van de mogelijke oorzaak van de onderhavige brand, dit op basis van onderzoek dat eveneens voldoet aan de normen die daarvoor worden gehanteerd binnen de beroepsgroep van experts op het gebied van brandonderzoek. Volgens de rapporten van [deskundige 5] en [Deskundige 3] valt, gelet op de beschikbare informatie waarbij de beperkte tijd tussen het vertrek van [geïntimeerde 2] uit de loods en de ontdekking van de brand belangrijk is uitsluitend brand in de bestelbus als mogelijke ontsteker van de brand aan te wijzen.
4.1
[deskundige 6] spreekt tegen dat er voldoende tijd was voor de ontwikkeling van een brand door kortsluiting in het elektrische circuit in de motorruimte van de bestelbus. [Deskundige 3] heeft er echter op gewezen dat [deskundige 6] zich daarbij heeft gebaseerd op een literatuurbron, die de door [deskundige 6] getrokken conclusie niet draagt: in die bron valt te lezen dat de tijd die nodig is om door kortsluiting in een auto brand te laten ontstaan, sterk varieert naar gelang het type auto. Bovendien kan de brand ook op een andere plaats in de bestelbus zijn ontstaan dan in de motorruimte. [deskundige 6] heeft overigens een gebrek in de elektrische installatie van de bestelbus in § 6.4 van zijn rapport nog steeds aangemerkt als mogelijke brandoorzaak. Kennelijk ziet hij geen andere redenen om die mogelijkheid uit te sluiten. Hij heeft nog een aantal andere mogelijke oorzaken genoemd, maar in de stukken is niet toegelicht hoe die oorzaken (defecten in de elektrische installatie van het pand of in de centrale verwarmingsketel, dan wel werkzaamheden die een bijzonder brandgevaar meebrachten, of gloeiende peuken, of brandstichting) tot de brand van de bestelbus kunnen hebben geleid en evenmin dat daarvoor concrete aanwijzingen bestaan. [Deskundige 3] heeft die andere oorzaken uitgesloten op grond dat bij gebreke van het daarvoor benodigde brandmateriaal een tracé van elders in de loods naar de bus niet mogelijk lijkt, terwijl dat omgekeerd, van de bestelbus naar elders in de loods, wel heeft kunnen gebeuren.
4.11
[Deskundige 4] ’s conclusie, dat de bestelbus in brand raakte
nadatelders in de loods al brand was uitgebroken, is gebaseerd op de schriftelijke verklaring van [appellant] van 27 november 2008. Die verklaring houdt niet in dat de bestelbus al in brand stond toen [appellant] andere auto’s uit een andere ruimte van de loods haalde. Uit het ontbreken van die vermelding heeft [Deskundige 4] afgeleid dat [appellant] bij die gelegenheid zag dat de bestelbus niet in brand stond. Nu [appellant] op 31 maart 2011 heeft verklaard toen te hebben gezien dat de bus in brand stond, berust de conclusie van [Deskundige 4] op een vergissing. Een andere aanwijzing dat de bestelbus nog niet in brand stond toen [appellant] die bus in de werkplaats zag valt in de processtukken evenmin te lezen. Daarom gaat het hof aan de conclusie van [Deskundige 4] voorbij.
4.12
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben gemotiveerd bestreden dat politierechercheurs destijds tegelijk met [deskundige 1] en [deskundige 2] onderzoek naar de brandoorzaak hebben gedaan en dat die rechercheurs daarbij tot gelijke conclusies zijn gekomen, zodat het hof geen gewicht toekent aan de desbetreffende stelling van [appellant] .
4.13
Er zijn geen sporen die dwingen tot de door [Deskundige 3] , [deskundige 1] en [deskundige 2] getrokken (en door [deskundige 5] onderschreven) conclusie dat de brand door kortsluiting in de bestelbus is ontstaan, maar evenmin sporen die dit uitsluiten. De sporen van kortsluiting die [deskundige 1] en [deskundige 2] hebben vastgelegd kunnen zowel oorzaak als gevolg van de brand zijn. Waar partijen het wel over eens zijn, is dat er een vergrote kans bestond op kortsluiting in de elektrische installatie van de bestelbus en, in dat geval, van brand in de bestelbus, doordat de bus enkele weken vóór de brand te water was geraakt en de oxidatie, die daarvan het gevolg is, tot kortsluiting kon leiden. Nu ook nog vast staat (zie [deskundige 6] in § 6.5 van zijn rapport) dat de bestelbus een zeer grote vuurbelasting vormde, dat de gevolgen van verwezenlijking daarvan zeer ernstig waren, en dat feitelijke aanwijzingen voor het zich voordoen van andere mogelijke brandoorzaken ontbreken (met name brandstichting, zie pagina 11 (bovenaan) van het rapport van [deskundige 1] en [deskundige 2] ), acht het hof bewezen dat de brand in de loods is ontstaan door kortsluiting in de bestelbus. Hier komt nog bij dat ondanks het bijzondere gevaar van kortsluiting niet toegelicht is hoe bezwaarlijk het was om de bestelbus ’s nachts buiten te laten staan. [geïntimeerde 2] wilde de volgende dag aan de bestelbus werken (wellicht moest de bus daarvoor droog zijn), maar hieruit blijkt niet van voldoende zwaarwegende belangen bij het onbeheerd achterlaten van de bestelbus in de loods.
Niet iedere mogelijke brandoorzaak is door wetenschappelijk (methodologisch verantwoord) onderzoek uitgesloten, maar in bewijslevering is [appellant] in het burgerlijk recht al geslaagd indien de juistheid van zijn stellingen met een redelijke mate van zekerheid is vastgesteld. Deze mate van zekerheid bestaat hier naar het oordeel van het hof, vooral doordat in het rapport van [Deskundige 3] overtuigend staat beschreven hoe onwaarschijnlijk het is dat de brand elders in de loods is ontstaan en op de bestelbus is overgeslagen en voorts doordat voor enige andere brandoorzaak geen voldoende concrete aanwijzingen bestaan. Grief III is gegrond.
aansprakelijkheid wegens onoordeelkundig reparatiewerk?
4.14
Volgens randnummer 31 van de dagvaarding in eerste aanleg heeft [geïntimeerde 3] aansprakelijkheid erkend, maar de bevestiging bij brief van 16 februari 2009 dat hij werkzaamheden aan de bestelbus had verricht en de mededeling dat hij het voorval aan zijn verzekeraar zal melden, zijn onvoldoende om redelijkerwijze in die brief te mogen lezen dat [geïntimeerde 3] toegeeft dat hij ondeugdelijk werk heeft geleverd en dat daardoor de brandschade is ontstaan. Hier moet dan ook onderzocht worden of anderszins gebleken is dat [geïntimeerde 3] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.15
Het hof gaat uit van de juistheid van de beschrijving van de wijze waarop [geïntimeerde 3] de startmotor van de bestelbus heeft vervangen. Deze onweersproken gebleven beschrijving, gegeven in randnummer 6 van zijn conclusie van antwoord, houdt onder meer in dat hij de elektriciteitskabels tussen enerzijds de accu en de dynamo en anderzijds de startmotor heeft gecontroleerd. Daarbij heeft hij het contact van die kabels met de startmotor verbeterd door het kabeloog, waarmee de kabels aan de startmotor zijn bevestigd, schoon te maken en door een beugel te verwijderen, die daar kennelijk van fabriekswege was aangebracht. [geïntimeerde 3] heeft bestreden dat hij daarbij een fout heeft gemaakt en dat de brand het gevolg van dit handelen was. Dit verweer heeft steun gekregen door overlegging van de brief van 1 maart 2010 van I•tek, waarin te lezen valt dat de door [geïntimeerde 3] beschreven werkwijze gebruikelijk en zorgvuldig is. Zonder nadere onderbouwing valt dan ook niet in te zien dat het werk van [geïntimeerde 3] als (mede-)oorzaak van de brand in de bestelbus kan worden aangemerkt en evenmin dat [geïntimeerde 3] daarbij in enig opzicht onzorgvuldig heeft gehandeld. Van onoordeelkundig uitgevoerd werk kan in zoverre niet worden gesproken.
4.16
Met grief II heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde 3] wist dat de bestelbus in het water had gelegen en onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld, door niet alle kabels te controleren, [geïntimeerde 2] niet te adviseren om de bus door een erkend schadeherstelbedrijf te laten repareren en [geïntimeerde 2] noch [appellant] te waarschuwen voor de gevaren van kortsluiting. [geïntimeerde 3] betwist dat hij verplicht was om een dergelijke waarschuwing aan [geïntimeerde 2] en [appellant] te geven. Nu [geïntimeerde 3] de bestelbus in reparatie heeft gekregen van [geïntimeerde 2] (en niet van [appellant] ) en [appellant] niet de eigenaar van die bus was, had [appellant] nader moeten onderbouwen waarom [geïntimeerde 3] [appellant] had moeten waarschuwen. [appellant] heeft ook niet gesteld in welk opzicht de door [geïntimeerde 3] uitgevoerde werkzaamheden niet beantwoorden aan de opdracht die hij van [geïntimeerde 2] heeft gekregen, welke opdracht immers louter strekte tot vervanging van de startmotor. Ook in dit opzicht is niet duidelijk op welke grond [geïntimeerde 3] gehouden was om [geïntimeerde 2] of [appellant] ergens voor te waarschuwen, of om ook andere kabels te controleren dan nodig was binnen het kader van de vervanging van de startmotor. Het enkele feit dat [geïntimeerde 3] wist dat de bestelbus in het water had gelegen acht het hof daarvoor onvoldoende. Nu een nadere onderbouwing van de schending van een waarschuwingsplicht en/of de verplichting tot het uitvoeren van nadere controles ontbreekt, faalt grief II. De tegen [geïntimeerde 3] gerichte vordering is dus terecht afgewezen, zodat het hoger beroep in zoverre ongegrond is. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 3] .
4.17
[geïntimeerde 2] heeft aangevoerd dat hij het motorblok, waaronder het onderblok, de dynamo en ‘de elektronica’ van de bestelbus heeft vervangen, maar dat hij niet aan de bekabeling heeft gewerkt (de eerste § 8 en § 10 conclusie van antwoord) en die bekabeling ook al niet heeft gecontroleerd (pag. 9 proces-verbaal comparitie van partijen van 7 oktober 2011). Het had in het licht van dit gemotiveerde verweer ook hier op de weg van [appellant] gelegen om aan te geven wat [geïntimeerde 2] daarbij feitelijk verkeerd heeft gedaan en waarom dat onzorgvuldig was jegens [appellant] . Nu dit niet is toegelicht, ontbreekt een grond om hem jegens [appellant] aansprakelijk te achten. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan bewijslevering van de stelling van [appellant] dat de brand ‘heeft kunnen’ ontstaan door reparatiewerk van [geïntimeerde 2] .
4.18
[appellant] heeft verder nog gesteld dat [geïntimeerde 2] wist dat de bus in het water had gelegen en daarom, door de bus in de loods te parkeren en [appellant] niet te waarschuwen voor het verhoogde brandrisico, in strijd heeft gehandeld met hetgeen hij volgens ongeschreven recht had behoren te doen. Volgens [appellant] wist [geïntimeerde 2] dat de elektrische/elektronische onderdelen van de bestelbus in contact waren gekomen met water en dat er daardoor een ‘grote’ kans op kortsluiting bestond (§ 25 dagvaarding 1e aanleg) en had dit hem naar ongeschreven recht ervan moeten weerhouden om de bus in de loods te parkeren, terwijl hij [appellant] uit hoofde van die wetenschap had moeten waarschuwen voor het brandgevaar.
4.19
Het antwoord op de vraag of [geïntimeerde 2] onzorgvuldig jegens [appellant] handelde door de bus in de loods te parkeren zonder [appellant] te waarschuwen, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de grootte van de kans op kortsluiting door oxidatie (welke kans, naar thans blijkt, zich heeft verwezenlijkt).
4.2
Nu moet worden aangenomen dat de brand in de bestelbus is ontstaan, heeft [geïntimeerde 2] op de avond van de brand onzorgvuldig gehandeld door de bestelbus onbeheerd in de loods achter te laten. Daardoor ontstond immers het bijzondere, voorzienbare gevaar dat door oxidatie kortsluiting, en daarna brand in de bestelbus zou ontstaan, met omvangrijke schade tot gevolg met name doordat de bus in de loods stond. [geïntimeerde 2] had destijds van het een en ander op de hoogte moeten zijn. Dat de bestelbus gedurende enkele weken na het ongeval heeft gefunctioneerd doet daaraan niet af, mede doordat dit gepaard ging met verschillende klachten (startmotor, olielekkage). Dat de kans op oxidatie, kortsluiting en brand op 27 november 2008 al weer voldoende was afgenomen heeft [geïntimeerde 2] ook al niet genoegzaam gemotiveerd. Dit blijkt zonder nadere toelichting, welke toelichting ontbreekt, met name niet uit het feit dat de startmotor en de dynamo inmiddels waren vervangen en dat de zekeringkast was schoongemaakt. [geïntimeerde 2] heeft als getuige verklaard dat hij de bus binnen heeft gezet om er de volgende dag aan te kunnen werken (hetgeen echter volgens randnummer 6 van zijn conclusie van antwoord gebeurde: om verdere roestvorming te voorkomen), maar hij heeft niet toegelicht dat het belang daarbij opwoog tegen de bijzondere gevaarzetting die het gevolg was van het (juist dáár) onbewaakt achterlaten van de bestelbus. Dit betekent dat [geïntimeerde 2] door het parkeren van de bus in de loods onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Op deze grond is hij gehouden om de schade, die het gevolg is van de brand, aan [appellant] te vergoeden.

5.Slotsom

5.1
Het hoger beroep tegen [geïntimeerde 1] zal worden verworpen. Voor de gestelde aansprakelijkheid van [geïntimeerde 3] is onvoldoende gesteld, zodat de grieven in zoverre ongegrond zijn. Voor zover de vorderingen tegen [geïntimeerde 2] zijn gericht, zijn zij in het bestreden eindvonnis ten onterechte afgewezen, nu [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de bestelbus in de loods achter te laten. Dit leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis onder 5.2, maar alleen voor zover de vordering tegen [geïntimeerde 2] is afgewezen en tot toewijzing van die vordering in hoger beroep.
5.2
De in hoger beroep ingestelde vordering tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde 2] heeft betaald, zal eveneens worden toegewezen, maar zal wat [geïntimeerde 3] betreft worden afgewezen.
5.3
[geïntimeerde 2] is in de verhouding tot [appellant] de in het ongelijk te stellen partij, zodat de in het bestreden vonnis onder 5.3 uitgesproken kostenveroordeling zal worden vernietigd en [geïntimeerde 2] alsnog in de kosten van de procedure in beide instanties zal worden veroordeeld.
Tot vandaag worden de kosten
in eerste aanlegaan de zijde van [appellant] als volgt begroot:
- explootkosten € 85,98
- griffierecht € 4.938, --
- getuigentaxen nihil
- kosten deskundigenbericht
€ 3.718,75subtotaal verschotten € 8.742,73
- salaris advocaat
€ 11.238,50(3½ punt x tarief VIII)
Totaal € 19.981,23.
en de kosten
in hoger beroepaan de zijde van [appellant] op:
- explootkosten € 99,17
- griffierecht
€ 1.553, --subtotaal verschotten € 1.652,17
- salaris advocaat
€ 4.580, --(1 punt x tarief VIII)
Totaal € 6.232,17.
5.4
In verhouding tot [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] is [appellant] daarentegen de in het ongelijk te stellen partij. Daarom zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] veroordelen. Deze laatstbedoelde kosten zullen aan de zijde van [geïntimeerde 1] op nihil worden begroot en aan de zijde van [geïntimeerde 3] op het griffierecht van € 1.553, verhoogd met € 4.580 voor het salaris van de advocaat. Als niet weersproken zal het hof ook de door [geïntimeerde 3] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen, alsmede de nakosten.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1
verwerpt het hoger beroep voor zover het is ingesteld tegen de beslissing om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tegen [geïntimeerde 1] ;
6.2
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 4 januari 2012 en van 5 september 2012 voor zover daarbij onder 5.2 de vorderingen tegen [geïntimeerde 2] zijn afgewezen en [appellant] onder 5.3 in de proceskosten van [geïntimeerde 2] is veroordeeld en doet in zoverre opnieuw recht;
6.3
veroordeelt [geïntimeerde 2] om aan [appellant] € 3.698.076,78 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2008 tot de dag van de betaling;
6.4
veroordeelt [geïntimeerde 2] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 8.742,73 voor verschotten en op € 11.238,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan dit arrest wat betreft het hoger beroep vastgesteld op €1.652,17 voor verschotten en op € 4.580 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
6.5
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak
- aan de zijde van [geïntimeerde 1] vastgesteld op nihil;
en
- aan de zijde van [geïntimeerde 3] op € 1.553 voor verschotten en op €4.580 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met € 131, met bepaling dat dit laatst vermelde bedrag zal worden verhoogd met € 68 voor zover [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [geïntimeerde 3] aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening door [geïntimeerde 3] heeft plaatsgevonden, alles vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
6.6
veroordeelt [geïntimeerde 2] tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen laatstgenoemde uit hoofde van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde 2] heeft betaald;
6.7
verklaart de veroordelingen onder 6.3 tot en met 6.6 uitvoerbaar bij voorraad;
6.8
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
6.9
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, G van Rijssen en O.E. Mulder en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.