Uitspraak
15 januari 1999.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 1999 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van een verrekening door de Ontvanger van belastingschulden van twee dochtervennootschappen met een teruggave van vennootschapsbelasting aan de moedermaatschappij, Silder Group B.V., die in faillissement verkeert. De Curator van Silder Group B.V. had de Ontvanger gedagvaard, omdat hij van mening was dat de verrekening niet rechtsgeldig was. De feiten van de zaak zijn als volgt: Silder Group B.V. werd op 20 januari 1993 in staat van faillissement verklaard. De dochtervennootschappen Sirex Europe B.V. en Sirex Vastgoed B.V. hadden een belastingschuld van ƒ 682.532,-- aan de Ontvanger, terwijl de Ontvanger een teruggave van vennootschapsbelasting van ƒ 758.871,-- aan Silder Group B.V. verschuldigd was. De Ontvanger heeft op 30 september 1994 deze bedragen met elkaar verrekend, wat leidde tot een betaling van ƒ 76.339,-- aan de Curator op 16 december 1994.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verrekening in strijd is met de Faillissementswet, meer specifiek artikel 53, dat bepaalt dat verrekening niet mogelijk is in geval van faillissement. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever met de invoering van de Invorderingswet 1990 niet de bedoeling had om de verrekeningsbevoegdheid van de Ontvanger te verruimen in het geval van faillissement van een betrokken vennootschap. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank te Almelo, dat de vordering van de Curator had afgewezen, en verklaarde voor recht dat de verrekening door de Ontvanger niet rechtsgeldig was. De Ontvanger werd veroordeeld tot betaling van ƒ 682.532,-- aan de Curator, vermeerderd met wettelijke vertragingsrente, en tot betaling van de proceskosten.