Uitspraak
6 maart 1998.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Interfood B.V. en een verweerder, die in eerste instantie een koopovereenkomst had gesloten voor de levering van 30.000 kg volle melkpoeder. De overeenkomst werd ontbonden omdat de geleverde partij niet voldeed aan de kwaliteitseisen. Interfood vorderde in reconventie schadevergoeding wegens tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst. De Rechtbank te 's-Hertogenbosch had in eerste instantie de vorderingen van de verweerder afgewezen en de koopovereenkomst ontbonden, maar het Gerechtshof bekrachtigde dit oordeel en droeg Interfood op bewijs te leveren van haar schade. De Hoge Raad oordeelde dat Interfood niet had aangetoond dat zij zich tot leveringen jegens derden had verplicht en dat de vordering tot schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De Hoge Raad verwierp het beroep van Interfood en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie. Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een koper schadevergoeding kan vorderen bij tekortkoming van de verkoper in de uitvoering van een koopovereenkomst, en de keuzevrijheid van de koper in de wijze van schadevaststelling.