In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 januari 2025 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep tussen Flower Valley B.V. en [geïntimeerde]. De zaak betreft een overeenkomst tot levering van tulpen, waarbij Flower Valley stelt dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan haar leveringsverplichtingen. In een eerder tussenarrest van 28 november 2023 had het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het oordeel dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. Het hof heeft nu geoordeeld dat het tegenbewijs niet is geleverd, wat betekent dat [geïntimeerde] meer tulpen had moeten leveren dan zij heeft gedaan. Flower Valley heeft recht op schadevergoeding, maar moet de hoogte van de schade nader onderbouwen.
Het hof heeft het verloop van het geding tot 28 november 2023 besproken en verwezen naar de eerder uitgesproken tussenarrest. Na het horen van getuigen op 23 mei 2024, hebben beide partijen een memorie na enquête ingediend. Het hof heeft de getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende aanknopingspunten bieden om het voorshands bewijsoordeel te ontkrachten. Het hof heeft vastgesteld dat de correspondentie tussen partijen in oktober 2020 duidt op de totstandkoming van een overeenkomst, en dat Flower Valley niet mocht uitgaan van vrijblijvendheid van [geïntimeerde].
De zaak is nu verwezen naar de rol van 18 februari 2025 voor nadere memorie aan de zijde van Flower Valley, waarbij zij haar schade concreet moet toelichten. Het hof houdt verdere beslissingen aan.