Uitspraak
[X] )te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 23 november 1990 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de belastingplichtige, een publiekrechtelijk lichaam dat is ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling van twaalf gemeenten, recht heeft op in rechte te beschermen vertrouwen met betrekking tot een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1984 tot en met 31 december 1988, waarbij een bedrag van f 152.570,-- is nageheven. De Inspecteur had eerder een standpunt ingenomen dat het onderhoud van sportvelden en zwembaden niet onderhevig was aan omzetbelasting, maar heeft dit later gewijzigd. De belastingplichtige heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad oordeelt dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen voldoende is dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat zijn fiscale situatie op de merites is beoordeeld. De Hoge Raad stelt dat de Inspecteur gehouden is het gewekte vertrouwen te honoreren, zolang het voor de belastingplichtige redelijkerwijs niet mogelijk is om de belasting alsnog aan zijn afnemers in rekening te brengen.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de belastingplichtige niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan het eerdere standpunt van de Inspecteur. De zaak wordt terugverwezen voor verdere behandeling, waarbij de Hoge Raad ook bepaalt dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van f 450,-- aan de belanghebbende moet vergoeden. Dit arrest benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het belastingrecht en de verplichtingen van de Inspecteur in het geval van wijziging van standpunten.