4.2.De rechtbank heeft omtrent het vertrouwensbeginsel als volgt geoordeeld:
“8. Vervolgens komt de rechtbank toe het standpunt van eiser dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door vanaf 2014 plotseling aanslagen rioolheffing aan de eigenaren van de afzonderlijke huisjes op te leggen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. In de huurovereenkomst tussen eiser en de strandexploitant (in de overeenkomst aangeduid als [C] , verkoper/verhuurder) is onder meer het volgende overeengekomen:
“3.2. In de huur is begrepen (…) aansluiting op waterleiding en riool en de daaraan verbonden lasten.
(…)”
Eiser heeft onweersproken gesteld dat de strandexploitant de rioolheffing doorberekent aan de huisjeseigenaren, dat de gemeente op de hoogte is van de afspraken tussen de strandexploitant en de huisjeseigenaren en dat verweerder derhalve wist dat de exploitant de rioolheffing aan de eigenaren doorberekende. Dit wetende heeft verweerder tot 2014 nimmer aanslagen aan de eigenaren afzonderlijk opgelegd. De rechtbank leidt voorts uit de verklaring van verweerder ter zitting af dat de eigenaren van de strandhuisjes al jarenlang beschikken over een eigen (indirecte) rioolaansluiting, en dat de gemeente eerst met ingang van 2014 is overgegaan tot heffing bij de huisjeseigenaren. In ieder geval tot 2014 werd de strandexploitant aangeslagen voor al het waterverbruik door zowel het strandpaviljoen als de strandhuisjes. Voorts heeft verweerder desgevraagd gesteld – zo begrijpt de rechtbank verweerders standpunt – dat, gelet op artikel 5, tweede lid, van de Verordening, de aanslag rioolheffing 2014 die aan de strandexploitant is opgelegd, een heffing achteraf is over 2013 zodat vanaf 2014 geen meerverbruik ten aanzien van de strandhuisjes meer aan de strandexploitant wordt doorberekend.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door in eerdere jaren geen aanslagen aan de afzonderlijke huisjeseigenaren op te leggen in de wetenschap dat de strandexploitant de rioolheffing aan hen doorberekende, hiermee de indruk heeft gewekt dat geen aanslagen aan de afzonderlijke eigenaren zouden worden opgelegd maar één aanslag voor het totale verbruik van het strandpaviljoen en de huisjes gezamenlijk. Er is dan ook sprake van een impliciete standpuntbepaling door verweerder waaraan de huisjeseigenaren vertrouwen mochten ontlenen. Door in 2014 voor datzelfde jaar een aanslag rioolheffing op te leggen heeft verweerder in strijd met het door hem gewekte vertrouwen gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat bij de aanslagoplegging over 2014 sprake is van een dubbele heffing. De rechtbank kan namelijk verweerder niet volgen in zijn stelling dat vanaf 2014 geen meerverbruik meer aan de strandexploitant wordt doorberekend. Uit de tekst van de Verordening kan immers niet anders worden afgeleid dan dat de aanslag over 2014 betrekking heeft op de afvoer van water op de gemeentelijke riolering in 2014, en dat de hoogte van de heffing wordt gebaseerd op het waterverbruik in het jaar voorafgaand aan het belastingjaar. De voor het belastingjaar 2014 aan de strandexploitant (en ook die aan de huisjeseigenaren) opgelegde aanslag ziet derhalve op 2014 en niet, zoals verweerder stelt, op 2013. Dit betekent dat in 2014 (gedeeltelijk) sprake is van een dubbele heffing, omdat zowel van de strandexploitant als van de huisjeseigenaren is geheven ter zake van het gebruik van de strandhuisjes. De aanslag 2014 is bovendien gebaseerd op het gemeten waterverbruik in 2013. Gelet op de verklaring van verweerder ter zitting acht de rechtbank evenwel niet aannemelijk dat in 2014, laat staan in 2013, er een watermeter aanwezig was, zodat de exploitant ook niet kón worden aangeslagen voor alleen het waterverbruik van het strandpaviljoen. Hierdoor heeft verweerder tevens in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die van een bestuursorgaan mag worden verwacht.
10. Verweerder heeft derhalve in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door in 2014 over te gaan tot het opleggen van een aanslag over dat jaar aan eiser, zonder de huisjeseigenaren – waaronder eiser – en de strandexploitant een redelijke termijn te geven om maatregelen te treffen om het afzonderlijke waterverbruik te meten, hetgeen – in strijd met de vereiste zorgvuldigheid – ook nog eens geleid heeft tot dubbele heffing. Het beroep is derhalve gegrond en de aan eiser opgelegde aanslag dient te worden vernietigd.”
4.3.1.Belanghebbende heeft betoogd dat de aanslag is opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar jarenlang het beleid heeft gevoerd dat aan de exploitant een aanslag rioolheffing wordt opgelegd voor het waterverbruik van zowel de exploitant als van de strandhuisjes. De exploitant rekende vervolgens het aan de strandhuisjes toe te rekenen deel van de aanslag door aan de eigenaren van de strandhuisjes. Dit bedrag zit, aldus belanghebbende, in de pachtprijs inbegrepen. Door deze jarenlange handelwijze is volgens belanghebbende de verwachting gewekt dat geen aanslagen aan de afzonderlijke eigenaren zouden worden opgelegd. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen onder meer naar de hierboven in onderdeel 2.9 weergegeven passage uit de uitspraak op bezwaar en de in onderdeel 2.8 weergegeven brief.
4.3.2.De heffingsambtenaar bestrijdt dat hij heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Er is volgens de heffingsambtenaar nooit gezegd of beweerd dat er na de aansluiting van de strandhuisjes op de gemeentelijke riolering geen aanslagen rioolheffing zouden worden opgelegd aan de eigenaren van de strandhuisjes. De heffingsambtenaar stelt dat hij aanvankelijk niet op de hoogte was van het feit dat de strandhuisjes (indirect) waren aangesloten op het riool en dat tussen de exploitant en de eigenaren/pachters van de strandhuisjes afspraken waren gemaakt omtrent het doorberekenen van de aanslag rioolheffing. De heffingsambtenaar betoogt voorts dat de door belanghebbende genoemde brieven (zie hierboven in onderdeel 4.3.1) stammen uit een periode nadat de gemeente bekend is geworden met het feit dat de strandhuisjes wél (reeds langer) waren aangesloten op de gemeentelijke riolering en dat – in de visie van de heffingsambtenaar – daarvoor ten onrechte geen afzonderlijke aanslagen werden opgelegd.
4.4.1.Het Hof stelt vast dat, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, de gemeente (wethouder) sinds juli 2012 op jaarlijkse basis overleg voert met de Vereniging, onder meer over de (voor dat jaar) nieuwe regelingen van de gemeente die voor de Vereniging relevant zijn, en dat tijdens deze besprekingen de rioolheffing vóór het verzenden van de onder 2.8 weergegeven brief nimmer ter sprake is gekomen. Belanghebbende heeft in dit verband tevens onweersproken gesteld dat in maart 2014 het bedoelde jaarlijkse overleg met de gemeente heeft plaatsgevonden en dat tijdens dat overleg van de zijde van de gemeente niet aan de orde is gesteld dat voortaan (ook) aanslagen rioolheffing zouden worden opgelegd aan de eigenaren van de strandhuisjes. Tot juli 2012 fungeerde voor zaken aangaande de strandhuisjes uitsluitend de exploitant als gesprekpartner van de gemeente. Tevens staat vast dat tot en met het jaar 2014 aan de exploitant aanslagen rioolheffing zijn opgelegd naar het hogere, variabele tarief. Daarbij werd ook de waterafname van de strandhuisjes in de grondslag betrokken.
4.4.2.Naar het oordeel van het Hof hebben de hiervoor onder 4.4.1 vermelde feiten en omstandigheden, bezien in samenhang en onderling verband, bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk kunnen wekken dat de door de heffingsambtenaar gedurende enige jaren gevolgde gedragslijn berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Op grond daarvan heeft bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk post kunnen vatten dat aan hem geen aanslag rioolheffing zou worden opgelegd en dat de verschuldigde rioolheffing in één aanslag zou worden opgelegd aan de exploitant. Deze indruk vindt bevestiging in het gebruik door de heffingsambtenaar van het woord ‘omdat’ in zijn uitspraak op bezwaar (zoals geciteerd in r.o. 2.9). De omstandigheid dat de heffingsambtenaar niet (rechtstreeks) betrokken was bij de jaarlijkse overleggen met de eigenaren van de strandhuisjes doet geen afbreuk aan het gewekte vertrouwen. Dit te honoreren vertrouwen is voorts niet zo duidelijk in strijd met een juiste rechtstoepassing dat belanghebbende niet op nakoming ervan mocht rekenen.