In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] BV tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg over een aanslag precariobelasting voor het jaar 2013. De Heffingsambtenaar had een aanslag van € 8.524,80 opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 7 juli 2016 werd de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door de heer [A] en zijn gemachtigde, en de Heffingsambtenaar door mevrouw [C] en mevrouw [D]. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op vrijstelling van de precariobelasting op basis van de gemeentelijke verordening en of er sprake is van een rechtszekerheidsbeginsel dat aan belanghebbende een vrijstelling toekent. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar het vertrouwen van belanghebbende had gewekt dat geen precariobelasting verschuldigd was, en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, alsook de aanslag precariobelasting. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de kosten van het bezwaar en de proceskosten diende te vergoeden.