BELASTINGKAMER
Nr. 02/03379
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Z van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar met verhoging respectievelijk boete opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000, aanslagnummer 0000.00.000.F.00.000, en het bij het vaststellen van die aanslag met betrekking tot die verhoging genomen kwijtscheldingsbesluit (tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997) respectievelijk de gelijktijdig met die aanslag bij beschikking opgelegde boete ex artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000).
Het onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting van de zaak heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging respectievelijk de boete in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 22 april 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer M., firmant van belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, de heer drs. M., verbonden aan M Belastingadviseurs te Q, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. R., verbonden aan het vorengenoemde onderdeel van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 6 mei 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de naheffings-
aanslag, het kwijtscheldingsbesluit en de boetebeschikking;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belang-
hebbende tot een bedrag van € 966,= onder aanwijzing van de
Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
en
gelast dat door de Staat aan belanghebbende het door deze
betaalde griffierecht ad € 218,= wordt vergoed.
(1) Vaststaat dat op 2 augustus 1995 de Inspecteur een materiële controle bij belanghebbende heeft doen instellen over het tijdvak 19 april 1995 tot en met 30 juni 1995 en dat deze controle tevens het karakter had van een starterscontrole casu quo een voorlichtingsbezoek.
(2) Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van belanghebbende dat tijdens de onder (1) bedoelde controle één van belanghebbendes firmanten bezig was met het in de computer invoeren van codes met betrekking tot het bij levering te hanteren omzetbelastingtarief ten aanzien van belanghebbendes assortiment, dat de desbetreffende goederen daarbij naast de computer lagen en dat de controlerend ambtenaar een en ander met belangstelling heeft gezien en gevolgd.
(3) Vaststaat dat de bij de onder (1) bedoelde controle beoordeelde aangifte resulteerde in een terug te geven bedrag, dat op aan deze aangifte ten grondslag liggende inkoopfacturen goederen zijn vermeld als die waarop het geschil betrekking heeft en dat deze goederen blijkens daarop betrekking hebbende zogeheten Sagitta-formulieren bij invoer zijn belast met 6% omzet-belasting.
(4) Voorts staat vast dat de controlerend ambtenaar (a) de aangifte over het onder (1) genoemde tijdvak heeft beoordeeld en daarin geen aanleiding heeft gevonden tot het vaststellen van correcties en (b) ook anderszins geen opmerkingen over de tariefstoepassing heeft gemaakt, met name ook niet met betrekking tot de onder (2) bedoelde codes.
(5) Naar het oordeel van het Hof mocht belanghebbende in de gegeven omstandigheden aannemen dat de onderhavige aangelegenheid, te weten het van toepassing zijnde omzetbelastingtarief, bij de onder (1) bedoelde controle daadwerkelijk op haar fiscale merites is beoordeeld. De betrokken aangelegenheid is immers, mede gelet op de moeilijkheid met betrekking tot de uitleg van het begrip "boeken" ten aanzien van goederen als de onder-havige, verhoudingsgewijs van zodanig belang dat zij niet aan de aandacht van de controlerend ambtenaar kan zijn ontsnapt, terwijl bovendien de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand ligt om hierover opmerkingen te maken, dit laatste te meer nu het mede een voorlichtingsbezoek betrof.
Nu de controlerend ambtenaar met betrekking tot de tariefs-toepassing in het geheel geen opmerkingen heeft gemaakt, mocht belanghebbende er naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs op vertrouwen dat de nadien door haar gehanteerde tariefs-toepassing de goedkeuring van de Inspecteur kon wegdragen (Zie arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 18 december 1991, BNB 1992/182).
(6) De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat indien er sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen - hetgeen blijkens hetgeen onder (5) is overwogen naar het oordeel van het Hof het geval is -, dit vertrouwen omstreeks 1 oktober 2000 is geëindigd.
Voorts heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat in de onderhavige naheffingsaanslag niets is begrepen voor de periode na 13 november 2000, op welke datum belanghebbende tot een (tweede) wijziging van haar codering en daarmede van haar tariefstoepassing is overgegaan.
Met betrekking tot de periode 1 oktober 2000 tot 13 november 2000 is het Hof van oordeel dat dit een redelijke overgangs-periode is (arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, 2 september 1992, BNB 1993/2, en Hof 's-Gravenhage, 23 februari 1995, V-N 1995/1203), zulks te meer nu niet in geschil is dat in die periode binnen belanghebbendes onderneming sprake is van grote drukte en bezoek aan diverse beurzen.
(7) Gelet op het vorenstaande slaagt belanghebbendes beroep op door de onder (1) bedoelde controle opgewekt vertrouwen, zodat belanghebbendes overige grieven geen behandeling behoeven en de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, nu de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat de correctie met betrekking tot de kleine ondernemingsregeling voor het jaar 1996 een gevolg is van de correctie met betrekking tot de tariefstoepassing.
(8) In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is € 966,=.
(9) Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht ad € 218,= te worden vergoed.
(10) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J.A. Meijer, voorzitter, P. Fortuin en G.D. van Norden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2004.
Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak in plaats van door deze ondertekend door P. Fortuin.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 mei 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 204,50.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.