ECLI:NL:GHSHE:2013:5933

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
12-00814
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het vertrouwensbeginsel bij heffing van toeristenbelasting over de jaren 2006, 2007 en 2008

In deze zaak gaat het om de heffing van toeristenbelasting door de gemeente Veldhoven over de jaren 2006, 2007 en 2008. De belanghebbende, een B.V. die een recreatiecentrum exploiteert, heeft in het verleden het vertrouwen gekregen van de Heffingsambtenaar dat zij geen toeristenbelasting verschuldigd was. Dit vertrouwen werd echter op 24 juni 2010 door de Heffingsambtenaar beëindigd, wat leidde tot een geschil over de belastingplicht voor het jaar 2010. De belanghebbende stelde dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de heffing van toeristenbelasting, vooral voor reserveringen die voor deze datum zijn gemaakt. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende redelijkerwijs mocht vertrouwen op de eerdere standpunten van de Heffingsambtenaar en dat de heffing van toeristenbelasting voor de overnachtingen tot en met 24 juni 2010 niet kon plaatsvinden. Voor de reserveringen na deze datum werd de heffing beperkt tot de categorieën bedrijven, familie en overig. Uiteindelijk werd de aanslag verminderd tot € 33, en de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd. De Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00814
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 14 november 2012, kenmerk AWB 11/3741, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veldhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen aanslag toeristenbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 juli 2011, onder aanslagnummer [aanslagnummer], een aanslag toeristenbelasting over het jaar 2010 opgelegd naar een bedrag van € 11.457, bestaande uit een bedrag van € 12.258,60 aan geheven toeristenbelasting verminderd met een voorlopige aanslag van € 801,60. Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak van 14 oktober 2011 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 april 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, mevrouw [A] en de heer [B], vergezeld van haar gemachtigde de heer [C], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [D].
1.5.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Hierbij heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan. De daarbij verstrekte gegevens zijn in afschrift aan de wederpartij gezonden.
1.7.
Het Hof heeft met schriftelijke toestemming van partijen bepaald dat een onderzoek ter nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
De gemeente Veldhoven heeft bij besluit van 14 juli 2009 van de raad van die gemeente vastgesteld de ‘Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010’ (hierna: de Verordening). Deze Verordening luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Artikel 1. begripsomschrijvingen.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. vakantie-onderkomens: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden;
(…)
Artikel 2. Belastbaar feit.
Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste staanplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn ingeschreven, wordt onder de naam "Toeristenbelasting" een directe belasting geheven.
Artikel 3. Belastingplicht.
1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.
2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.
Artikel 4. Vrijstellingen.
De belasting wordt niet geheven ter zake van verblijf:
1. door degene die:
a. als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft;
b. tijdelijk in de gemeente verblijft in een daarvoor geoutilleerde accommodatie en die van wege een lichamelijke of sociale handicap, dan wel door financiële c.q. sociaal maatschappelijke omstandigheden in de thuissituatie voor een vakantiebeleving is aangewezen op initiatieven van derden, zoals buurthuizen, scholen en vakantiecomités;
(…)
Artikel 6. Maatstaf van heffing.
De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.
Artikel 7. Belastingtarief.
Het tarief bedraagt per persoon per overnachting € 0,60.
Artikel 8. Belastingjaar.
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 9. Wijze van heffing.
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
(…)
Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel.
1. De "Verordening toeristenbelasting 2003" van 11/12 november 2002, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zijn (sic) van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.
4. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening toeristenbelasting 2010". (…).’.
2.2.
Belanghebbende heeft volgens haar oprichtingsakte ten doel: ‘de exploitatie van een recreatiecentrum in de meest ruime zin van het woord’. Belanghebbende biedt de mogelijkheid van verblijf aan voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden aan scholen, sportverenigingen, geloofsgroepen, toneelgroepen, muziekverenigingen, familie, bedrijven, sociale sector en soortgelijke groepsverbanden.
2.3.
Naar aanleiding van een aangifte toeristenbelasting over het jaar 2006 schrijft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende in een brief van 14 december 2006, voor zover te dezen van belang, het volgende:
‘In uw brief van 1 december 2006 tekent u namens de besloten vennootschap "[belanghebbende]" bezwaar aan tegen het verzoek van de gemeente Veldhoven een voorlopige aangifte toeristenbelasting in te vullen.
De gemeente is via de internet-site van [E] ter kennis gekomen dat het park "[belanghebbende]", middels samenwerking met [E], niet meer slechts voor welzijnsactiviteiten geëxploiteerd wordt en aangeprezen wordt als groepsaccomodatie. Hetgeen impliceert dat ook commerciële doeleinden worden nagestreefd. Op dit deel van de activiteiten is de toeristenbelasting van toepassing.
Op 7 december 2005 is hierover per e-mail contact geweest met [E] met het verzoek om hierover duidelijkheid te verschaffen.
Op 19 december 2005 heeft de heer [B] van "[belanghebbende]" een gesprek gehad met mevrouw [F]. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat de heer [B] een kopie van de akte van oprichting dan wel kopie van de inschrijving in de Kamer van Koophandel zou verstrekken. Hiermee kan namelijk eenvoudig worden aangetoond dat "[belanghebbende]" geen commerciële activiteiten nastreeft.
Mevrouw [F] heeft nog enige malen de heer [B] telefonisch verzocht om een kopie te overleggen. Hierop werd nimmer een reactie ontvangen.
Aangezien de gemeente een belastingplichtige niet buiten de heffing kan laten en niet aangetoond is dat geen commerciële activiteiten worden ontplooid, heeft mevrouw [F] een voorlopige aangifte toeristenbelasting toegezonden waarop eveneens geen reactie werd ontvangen.’.
2.4.
In haar antwoord schrijft belanghebbende, voor zover te dezen van belang, het volgende:
‘Namens mijn cliënte, [belanghebbende] B.V., beantwoord ik met dit schrijven uw brief van 14 december jl..
Bijgaand doe ik u toekomen de eerste bladzijden van de oprichtingsakte van [belanghebbende] B.V.. De kerndoelstelling van cliënte staat in artikel 2 sub a:
"De vennootschap heeft ten doel: .
a. de exploitatie van een recreatiecentrum in de meest ruime zin van het woord."
Deze doelomschrijving sluit aan bij de systematiek van de Kamer van Koophandel. De Kamer van Koophandel hanteert een lijst met doelstellings-categorieën. Cliënte heeft de doelstellingcode 92332. Ik doe ook toekomen de bladzijde uit het zogenaamde BIK-boek, waarin de codes worden verklaard. Code 92332 geeft als doelstelling:
"Recreatiecentra"
De doelstelling van cliënte is derhalve het exploiteren van een recreatiecentrum. Een nadere aanduiding van de aard van de exploitatie wordt niet gegeven. Noch in de akte van oprichting, noch in het BIK-boek.
De doelstelling laat open wie van het recreatiecentrum gebruik maken. Of het gaat om verblijf georganiseerd in het kader van “Jantje Beton” of om commercieel verblijf.
Naar mening van cliënte is de doelstelling zoals die blijkt uit de oprichtingsakte en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet bepalend voor de vraag of toeristenbelasting verschuldigd is. Bepalend is de vraag welke activiteiten feitelijk plaatsvinden. En of deze activiteiten een belastbaar feit opleveren voor de toeristenbelasting.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik aangegeven welke activiteiten bij cliënte plaatsvinden. Gezien uw brief van 14 december jl. ga ik ervan uit dat u niet betwist dat, indien de door mij beschreven activiteiten inderdaad plaatsvinden, geen toeristenbelasting verschuldigd is. Uw vraag spitst zich toe op de onderbouwing dat bij cliënte inderdaad de door mij genoemde activiteiten plaatsvinden.
Bijgaand doe ik u stukken toekomen waaruit blijkt dat de Stichting KIKO - de opvolger van Jantje Beton - ruim 70% van de overnachtingen bij cliënte voor haar rekening neemt. De overige 30% van de overnachtingen vindt plaats door scholen. Voor een klein gedeelte worden nog overnachtingen geboekt door harmonies, geloofsgroepen en soortgelijke maatschappelijke instellingen. Indien u ook een nadere uitsplitsing van deze laatste 30% verlangt, zal ik cliënte vragen ook van deze overnachtingen een specificatie te geven.
Mocht u naast het bovenstaande nog een verdere onderbouwing wensen van de aard van het verblijf bij cliënte, dan verzoek ik u mij aan te geven welke nadere onderbouwing en/of stukken u wenst. (…).’.
2.5.
Naar aanleiding van het onder 2.4 vermelde antwoord heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende medegedeeld dat de overnachtingen bij haar niet toeristenbelastingplichtig waren. Voor de jaren 2007 en 2008 zijn geen aangiftebiljetten toeristenbelasting uitgereikt en over de jaren 2006, 2007 en 2008 zijn geen aanslagen toeristenbelasting opgelegd.
2.6.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het jaar 2009 verzocht opgave te doen van het aantal overnachtingen. Belanghebbende heeft een gespecificeerd overzicht van in totaal 27.028 overnachtingen in 2009 verstrekt. Samengevat kunnen de overnachtingen als volgt worden ingedeeld:
Bedrijven
180
Familie
1.081
Geloofsgroepen
2.457
Muziekverenigingen
865
Schoolreisjes
11.923
Sociale sector
6.193
Sportverenigingen
4.189
Toneel
80
overig
60
Totaal
27.028
2.7.
Naar aanleiding van het onder 2.6 vermelde gespecificeerde overzicht heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een brief van 24 juni 2010 gestuurd met als onderwerp ‘toeristenbelasting 2009’, die, voor zover te dezen van belang, luidt als volgt:
‘In antwoord op uw brief met bijlage van 26 april 2010 deel ik u mede dat uit die gegevens blijkt dat u voor een totaal van 1.336 overnachtingen betrokken kunt worden in de toeristenbelasting.
Deze overnachtingen voldoen niet aan de vrijstellingscriteria zoals opgenomen in de verordening Toeristenbelasting.
Door u is in het jaar 2009 geen toeristenbelasting bij gasten in rekening gebracht omdat u in de veronderstelling verkeerde dat u voor vrijstelling in aanmerking komt. Ik heb daarom uit coulance besloten voor het jaar 2009 geen aanslag op te leggen. Het niet opleggen van deze aanslag betreft dus geen vrijstelling.
Voor het belastingjaar 2010 zult u wel een aanslag toeristenbelasting ontvangen. Deze aanslag moet met de daarbij behorende gedetailleerde opgave van het aantal overnachtingen alsmede een accountantsverklaring aan mij worden geretourneerd.
Het tarief voor het jaar 2010 bedraagt € 0,60 per persoon per overnachting. (…).’.
2.8.
Het in de onder 2.7 bedoelde brief genoemde aantal overnachtingen dat niet voldoet aan de vrijstellingscriteria zoals opgenomen in de Verordening van 1.336 komt overeen met optelsom van de onder 2.6 vermelde categorieën bedrijven (180), familie (1.081) en overig (60 + 15 (onbenoemd) = 75).
2.9.
Voor het jaar 2010 zijn er in totaal 180 reserveringen geweest, waarvan 15 reserveringen hebben plaatsgevonden na 24 juni 2010. Deze 15 reserveringen betreffen 508 overnachtingen. Van deze 508 overnachtingen hebben er 30 betrekking op de categorie familie en 25 op [G]. [G] houdt zich bezig met actieve training en coaching voor mentoren, docenten, jobcoaches, jongerenwerkers, trainers, buurtregisseurs, opbouwwerkers en alle overige groepsbegeleiders en geïnteresseerden in actieve training, ervaringsleer en coaching projecten. Klanten van [G] zijn scholen, sportverenigingen, Randstad, Unilever, KPMG, (gemeente)ambtenaren enz.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft in hoger beroep uitsluitend nog het antwoord op de vraag of, en zo ja, in hoeverre, het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan heffing van toeristenbelasting over het jaar 2010.
Belanghebbende is van mening dat, primair, het vertrouwensbeginsel geheel in de weg staat aan heffing van toeristenbelasting en subsidiair dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan heffing van toeristenbelasting voor zover het betreft de overnachtingen behorende bij de reserveringen tot en met 24 juni 2010 en de overnachtingen behorende bij de reserveringen na deze datum voor zover die betrekking hebben op andere categorieën dan bedrijven, familie en overig. De Heffingsambtenaar is, primair, de opvatting toegedaan, dat voor alle overnachtingen in 2010 kan worden geheven dan wel, subsidiair, voor alle overnachtingen na 24 juni 2010, dan wel, meer subsidiair, voor de overnachtingen ter zake van de reserveringen na 24 juni 2010 in de categorieën bedrijven en familie van in totaal 55.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen ter zitting is opgemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 18 aan verschuldigde toeristenbelasting. De Heffingsambtenaar concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Subsidiair concludeert de Heffingsambtenaar tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een niet nader aangeduid bedrag aan verschuldigde toeristenbelasting. Meer subsidiair concludeert de Heffingsambtenaar tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een bedrag aan verschuldigde toeristenbelasting van (30 (familie) + 25 (bedrijven) =) 55 overnachtingen x € 0,60 = € 33.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat van een in rechte te beschermen vertrouwen niet alleen sprake is als de Heffingsambtenaar bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald (toezegging), maar ook als de belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat de Heffingsambtenaar bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald. (Vergelijk de arresten van de Hoge Raad van 13 december 1989, nr. 25077, onder meer gepubliceerd in BNB 1990/119; van 1 juli 1998, nr. 33458, ECLI:NL:HR:1998:AA2334; van 2 december 1998, nr. 33798, ECLI:NL:HR:1998:AA2607; van 13 oktober 1999, nr. 33311, ECLI:NL:HR:1999:AA2924; van 17 januari 2003, nr. 37463, ECLI:NL:HR:2003:AF2996 en van 9 januari 2004, nr. 38537, ECLI:NL:HR:2004:AO1501.)
4.2.
Gelet op de onder 2.3 tot en met 2.5 vermelde feiten en omstandigheden is het Hof van oordeel, dat belanghebbende redelijkerwijs mocht begrijpen dat de Heffingsambtenaar welbewust en weloverwogen tot het oordeel was gekomen dat belanghebbende voor het jaar 2006 niet belastingplichtig was voor de toeristenbelasting en dat de Heffingsambtenaar deze mening ook was toegedaan voor de jaren 2007 en 2008. Belanghebbende mocht aan vorenvermelde feiten en omstandigheden het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat zij niet belastingplichtig voor de toeristenbelasting was.
4.3.
Het Hof is van oordeel, dat aan het onder 4.2 bedoelde, bij belanghebbende, gewekte vertrouwen eerst een eind is gekomen met de onder 2.7 bedoelde brief van de Heffingsambtenaar van 24 juni 2010. Pas na deze brief kon belanghebbende weten, dat de Heffingsambtenaar als standpunt innam dat belanghebbende wel toeristenbelasting was verschuldigd.
4.4.
De grief van belanghebbende in hoger beroep gericht tegen de overweging van de Rechtbank op p. 4, eerste alinea van de bestreden uitspraak, namelijk de overweging van de Rechtbank waarin de Rechtbank schrijft dat in de onder 2.7 bedoelde brief van de Heffingsambtenaar van 24 juni 2010 zou staan dat 1.336 overnachtingen niet in de heffing van toeristenbelasting worden betrokken, slaagt. In deze brief staat nu juist, zoals belanghebbende terecht opmerkt, dat 1.336 overnachtingen wel in de heffing van toeristenbelasting worden betrokken.
4.5.
Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld is het Hof van oordeel dat belanghebbende uit de onder 2.7 bedoelde brief van de Heffingsambtenaar van 24 juni 2010 redelijkerwijs de indruk kon opdoen dat de Heffingsambtenaar weloverwogen en welbewust het standpunt had ingenomen dat alleen toeristenbelasting was verschuldigd voor de overnachtingen inzake de categorieën bedrijven, familie en overig. Immers, het in die brief genoemde aantal van 1.336 komt precies overeen met deze drie categorieën, zodat het voor de hand ligt dat belanghebbende daaruit heeft opgemaakt dat de Heffingsambtenaar kennelijk vorenbedoeld standpunt had ingenomen.
4.6.
Derhalve heeft de Heffingsambtenaar met vorenbedoelde brief een einde gemaakt aan het door hem eerder opgewekte vertrouwen, maar eveneens heeft hij meteen weer het in rechte te honoreren vertrouwen bij belanghebbende opgewekt dat de heffing van toeristenbelasting beperkt zou blijven tot de categorieën bedrijven, familie en overig.
4.7.
Uit het bovenoverwogene volgt, dat belanghebbende geen toeristenbelasting is verschuldigd voor overnachtingen tot en met 24 juni 2010, het moment waarop de Heffingsambtenaar een einde heeft gemaakt aan het bij belanghebbende opgewekte vertrouwen en dat voor de overnachtingen na 24 juni 2010 de heffing van toeristenbelasting beperkt zou blijven tot de categorieën bedrijven, familie en overig.
4.8.
Bij beëindiging van het bij belanghebbende opgewekte vertrouwen door de Heffingsambtenaar had deze rekening moeten houden met de mate waarin belanghebbende de mogelijkheid had de toeristenbelasting alsnog aan haar klanten in rekening te brengen (arrest van de Hoge Raad van 2 september 1992, nr. 27855, onder meer gepubliceerd in BNB 1993/2). Het standpunt van belanghebbende (punt 27 hoger beroepschrift) dat zij de toeristenbelasting niet meer in rekening kon brengen voor de overnachtingen na 24 juni 2010, die voortvloeiden uit daarvoor gemaakte reserveringen, acht het Hof aannemelijk. Derhalve moet de heffing van toeristenbelasting beperkt blijven tot de overnachtingen na 24 juni 2010 in de categorieën bedrijven, familie en overig, die voortvloeien uit na deze datum gemaakte reserveringen.
4.9.
Voor dat laatste geval heeft belanghebbende verdedigd, dat het gaat om 30 overnachtingen (categorie familie). De Heffingsambtenaar heeft voor dit geval gemotiveerd verdedigd, dat de (25) overnachtingen van [G] behoren tot de categorie bedrijf. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar acht het Hof belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de 25 overnachtingen van [G] behoren tot een categorie waarvoor niet kan worden geheven in verband met het bij haar opgewekte vertrouwen.
4.10.
Uit al het vorenoverwogene volgt, dat de heffing van toeristenbelasting over het onderhavige jaar beperkt moet blijven tot (30 + 25 =) 55 overnachtingen x € 0,60 = € 33.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigen en de aanslag verminderen tot € 33.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 respectievelijk € 112 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht,
- voor de behandeling bij de Rechtbank op 2 (punten) x € 472 x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 944;
- voor de behandeling bij het Hof op 2,5 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.180.

5.Beslissing.

Het Hof:
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaarthet bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Heffingsambtenaar;
  • vermindertde aanslag tot € 33;
  • gelastdat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 153 vergoedt; en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.124.
Aldus gedaan op: 5 december 2013 door P. Fortuin, voorzitter, P.A.G.M. Cools en L.M. Brouwer-Harten, leden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.