Uitspraak
4 maart 1988.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoekster, die zich tot de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft gewend, verzocht om vaststelling van haar Nederlanderschap. De Rechtbank heeft op 18 mei 1987 de oproeping bevolen van verzoekster, de Officier van Justitie en de Staat der Nederlanden als belanghebbende. Verzoekster heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 4 maart 1988 het beroep verworpen. De kern van de zaak betreft de vraag of de Staat als belanghebbende kan worden aangemerkt in het verzoek van verzoekster tot vaststelling van haar Nederlanderschap op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De Hoge Raad oordeelt dat de Staat, gezien het algemeen belang dat bij de vaststelling van het Nederlanderschap is betrokken, terecht als belanghebbende is aangemerkt. De conclusie van de Advocaat-Generaal Mok strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De uitspraak benadrukt dat de Staat de mogelijkheid heeft om als belanghebbende op te treden, ook al is deze in eerste instantie niet verschenen. De beschikking is openbaar uitgesproken door Mr. Hermans.