ECLI:NL:GHSHE:2025:742

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
23/1131
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan recente machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De reden hiervoor was dat de gemachtigde van de belanghebbende geen recente machtiging had overgelegd binnen de gestelde termijn. De gemachtigde had op 10 augustus 2023 hoger beroep ingesteld, maar de vereiste machtiging, die niet ouder dan zes maanden mocht zijn, werd pas na de deadline ingediend. Het hof had eerder twijfels geuit over de bevoegdheid van de gemachtigde om namens de belanghebbende op te treden, wat leidde tot de eis van een recente machtiging. Ondanks dat de gemachtigde een machtiging overlegde die gedateerd was op 10 november 2023, was deze te laat ingediend, waardoor het hof geen andere keuze had dan het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van de benodigde documenten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1131
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 juli 2023, nummer BRE 21/619, in het geding tussen de belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,
hierna: de heffingsambtenaar.
De zitting bij het hof heeft plaatsgevonden op 20 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar is door middel van een digitale beeld- en geluidverbinding verschenen [gemachtigde] , namens [kantoornaam] (hierna: [gemachtigde] ), als gesteld gemachtigde van belanghebbende.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

1. Het (ongedateerde) hoger beroep is op 10 augustus 2023 namens [kantoornaam] ingediend door [gemachtigde] . Blijkens het dossier heeft [gemachtigde] niet namens zichzelf hoger beroep ingesteld.
2. In het dossier dat het hof van de rechtbank heeft ontvangen, bevinden zich:
  • een schriftelijke machtiging met datum “maart/ april 2020”, ondertekend door [persoon 1] en [persoon 2] ;
  • en een uittreksel uit het handelsregister van [belanghebbende] , gedateerd op 3 maart 2021, waaruit volgt dat bestuurder [A BV] zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd is.
3. Het hof heeft [gemachtigde] op 25 september 2023 een brief gestuurd:
“U heeft hoger beroep ingesteld. Dit beroep voldoet niet aan de hierna opgenomen vereisten. U heeft verzuimd:
- de gronden van het hoger beroep te vermelden; u dient te vermelden waarom u het niet eens bent met de uitspraak van de rechtbank;
- een op uw naam gestelde recente volmacht over te leggen. Deze volmacht mag niet ouder zijn dan een half jaar.
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 17 oktober 2023 te herstellen.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt. Er volgt dan een uitspraak, waartegen u bij het gerechtshof in verzet kunt komen.”
4. [gemachtigde] heeft daar met een brief van 6 oktober 2023 (en ontvangen door het hof op dezelfde datum) op gereageerd, waarbij hij het hof verzocht heeft om de hersteltermijn te verlengen. Het hof heeft de termijn op 30 oktober 2023 verlengd tot en met 13 november 2023. In dat bericht staat wederom vermeld dat het hoger beroep anders nietontvankelijk kan worden verklaard.
5. Het hof heeft op 21 november 2023 een brief van [gemachtigde] ontvangen, gedateerd op 10 november 2023. [gemachtigde] heeft met deze brief de volgende stukken overgelegd:
  • een schriftelijke machtiging met datum 5 juni 2023, ondertekend door [persoon 1] en [persoon 2] ;
  • e-mailcorrespondentie die op 30 augustus 2022 en 1 september 2022 heeft plaatsgevonden tussen [gemachtigde] en een medewerker van “ [belanghebbende] ”, waarvan twee bijlagen zijn overgelegd:
o bijlage “Getekende volmacht [persoon 2] .pdf”, zijnde een schriftelijke machtiging met datum 1 september 2022, ondertekend door [persoon 2] ;
o bijlage “Getekende volmacht.pdf”, zijnde een schriftelijke machtiging met datum 30 augustus 2022, ondertekend door [persoon 1] .
6. Het hof heeft op 23 september 2024 (dus na de zitting), een op 20 september 2024 gedateerde brief van [gemachtigde] ontvangen. [gemachtigde] heeft met deze brief de volgende bijlagen overgelegd:
  • een e-mail van een medewerker van “ [belanghebbende] ” met als onderwerp “Gescande Bijlage: de (nieuwe) volmacht 2024”
  • een schriftelijke machtiging met datum 2 april 2024, ondertekend door [persoon 1] en [persoon 2] ;
  • een uittreksel uit het handelsregister van [belanghebbende] , gedateerd op 9 april 2024, waaruit volgt dat bestuurder [A BV] zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd is;
  • een uittreksel uit het handelsregister van [A BV] , gedateerd op 9 april 2024, waaruit volgt dat bestuurders [persoon 1] en [persoon 2] gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd zijn.
7. Het hof overweegt dat de rechter op grond van 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 Awb een schriftelijke machtiging kan verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
8. Het hof heeft [gemachtigde] verzocht een op zijn naam gestelde machtiging van maximaal een half jaar oud over te leggen. Het hof is hiertoe overgegaan omdat in diverse andere zaken waarin [gemachtigde] als (gesteld) gemachtigde optrad twijfels zijn gerezen over de bevoegdheid van [gemachtigde] om namens de desbetreffende belanghebbende (hoger) beroep in te stellen. Aanleiding voor deze twijfels zijn de volgende ambtshalve bekende feiten en omstandigheden: (i) [gemachtigde] heeft in drie recente procedures bij dit hof [1] , terwijl sprake was van verschillende belanghebbenden, een identieke schriftelijke machtiging overgelegd, die niet is voorzien van een naam van de volmachtgever en die een handtekening bevat welke niet te herleiden is naar een naam, (ii) de rechtbank NoordNederland heeft een dergelijke handelswijze van [gemachtigde] ook al geconstateerd [2] , (iii) uit uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant volgt concreet dat [gemachtigde] beroep instelt zonder dat hij daartoe bevoegd is of belanghebbende daarvan op de hoogte is [3] en (iv) het hof ambtshalve bekend is met twee hogerberoepszaken waarin de betreffende belanghebbende met een brief van 21 juni 2023 heeft laten weten dat [gemachtigde] namens hem in beide zaken onbevoegd zowel beroep als hoger beroep heeft ingesteld.
9. Aangezien [gemachtigde] in onderhavige procedure niet binnen de daarvoor gestelde termijn een schriftelijke machtiging heeft overgelegd die minder dan een half jaar oud is, en van een verschoonbare reden niet is gebleken, zal het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. [4] [gemachtigde] heeft weliswaar een machtiging overgelegd die minder dan een half jaar oud was, maar dit heeft hij niet binnen de door het hof gestelde termijn gedaan. Die termijn eindigde namelijk op 13 november 2023. Hoewel het stuk is gedateerd op 10 november 2023, zodat het mogelijk binnen de termijn ter post is bezorgd, is het te laat omdat het pas op 21 november 2023, dus later dan een week na afloop van de termijn, is ontvangen. [5]
10. Ook ten aanzien van de op 23 september 2024 overgelegde machtiging geldt dat [gemachtigde] die niet heeft aangeleverd binnen de daarvoor door het hof gestelde termijn, zodat ook dit niet afdoet aan de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, M.J.C. Pieterse en C.W.M.M. Verkoijen, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De uitspraak is ondertekend door de griffier, en door de oudste raadsheer, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De oudste raadsheer,
R. Camps M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.De uitspraken van het gerechtshof Den Bosch van 12 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:655, ECLI:NL:GHSHE:2025:659 en ECLI:NL:GHSHE:2025:657.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4572.
3.Zie de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5250, en van 13 juli 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:3439.
4.Zie Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2 en vergelijk Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558.
5.Vergelijk Hoge Raad 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AO0654, waaruit kan worden afgeleid dat de gemitigeerde verzendtheorie zoals geregeld in artikel 6:9, lid 2, Algemene wet bestuursrecht ook van toepassing is wanneer gelegenheid wordt gegeven tot herstel van een vormverzuim.