ECLI:NL:GHSHE:2025:281

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
23/888
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 2 mei 2023 een bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 243.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende gegevens had verstrekt in de bezwaarfase, waardoor hij genoodzaakt was beroep in te stellen. De rechtbank kende belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toe, maar weigerde een vergoeding voor proceskosten en griffierecht. In hoger beroep concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toekenning van een hogere proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar overeenkomstig gemaakte afspraken heeft gehandeld en dat de rechtbank terecht geen vergoeding voor proceskosten heeft toegekend voor het bijwonen van de zitting. Het hof oordeelt echter dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van griffierecht, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/888
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 mei 2023, nummer SHE 21/3033 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk,
hierna: de heffingsambtenaar.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 500 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vervolgens een nader stuk van 9 november 2023 ingediend.
1.6.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 243.000.
2.2.
Tussen TOG Nederland , die mede optreedt namens de gemeente Cuijk, en gemachtigde zijn afspraken gemaakt omtrent de afhandeling van bezwaarschriften. Daarin is bepaald dat de gemeente kan volstaan met het aanleveren van een taxatieverslag en dat in het taxatieverslag geen KOUDV-factoren staan, geen liggingsfactor en geen grondstaffel. In de uitspraak op bezwaar worden van de referenties naast het adres, ook de oppervlakte, het bouwjaar, de inhoud, kwaliteit, onderhoud en ligging benoemd. Aanvullend zal in de uitspraak op bezwaar de grondstaffel worden geleverd, de invloed van de kwaliteit en onderhoud op de waardering en de toegepaste indexering op de transactieprijzen.
2.3.
Per email van 29 juli 2021 heeft de heer [naam] namens TOG Nederland de grondstaffels van de objecten, de invloed van de koudv en de stijgingspercentages toegezonden. Ook is een taxatieverslag toegezonden.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van proceskosten bij de rechtbank, omdat de heffingsambtenaar onvoldoende gegevens heeft overgelegd in de bezwaarfase waardoor belanghebbende genoodzaakt was om beroep in te stellen?
2. Heeft de rechtbank in het kader van de proceskostenvergoeding ten onrechte geen punt toegekend voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank?
3. Heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat geen recht bestaat op vergoeding van griffierecht?
De WOZ-waarde staat in hoger beroep niet langer ter discussie.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toekenning van een hogere proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. Vergoeding van proceskosten in verband met noodzaak tot instellen beroep
4.1.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat - ondanks dat het beroep ongegrond is verklaard - de rechtbank de heffingsambtenaar had moeten veroordelen tot het vergoeden van proceskosten, omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase bepaalde gegevens niet heeft verstrekt waardoor belanghebbende genoodzaakt was om beroep in te stellen.
4.2.
Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende. Gemachtigde heeft voor het jaar 2021 afspraken gemaakt met TOG Nederland . Op grond van die afspraken kan de heffingsambtenaar in eerste instantie volstaan met het overleggen van een taxatieverslag en wordt uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar nadere informatie verstrekt zoals hiervóór is vermeld onder 2.2.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft overeenkomstig die afspraak gehandeld en de informatie die uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar zou moeten worden verstrekt, per mail van 29 juli 2021 verstrekt.
De enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar in de procedure bij de rechtbank met een nadere onderbouwing komt, betekent niet dat hij in de bezwaarfase onvoldoende informatie heeft verstrekt, mede in het licht van de gemaakte afspraken.
2. Vergoeding voor het bijwonen van de zitting
4.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar wel de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 500. Vervolgens heeft de rechtbank om die reden de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten van 1 punt (verzoek om vergoeding van immateriële schade) met een wegingsfactor van 0,5. Belanghebbende meent ook recht te hebben op vergoeding van 1 punt voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank.
4.5.
Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende. Indien het beroep ongegrond is, maar wel een vergoeding wordt toegekend van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn bestaat recht op een vergoeding van 1 punt met een wegingsfactor van 0,25. [1] De vergoeding is eerder te hoog dan te laag vastgesteld.
3. Vergoeding van de griffierecht
4.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen recht op vergoeding van griffierecht bestaat, omdat voor het verzoek om schadevergoeding geen griffierecht is verschuldigd.
4.7.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 31 mei 2024 [2] als volgt geoordeeld:
“7.1.1 Voor gevallen waarin de rechter het beroep, het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie op zichzelf beschouwd ongegrond acht, maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, handhaaft de Hoge Raad niet langer zijn rechtspraak op grond waarvan het griffierecht op de voet van artikel 8:74, lid 2, Awb aan de belanghebbende moet worden vergoed8. De heffing van griffierecht vindt plaats vanwege het instellen van beroep, hoger beroep of beroep in cassatie, en voor vergoeding daarvan door het bestuursorgaan bestaat alleen aanleiding indien dat beroep gegrond is en dus terecht is ingesteld, of indien het weliswaar ongegrond is maar is ingesteld als gevolg van een andere tekortkoming van dat bestuursorgaan. De Hoge Raad is thans van oordeel dat de aanleiding tot het vergoeden van griffierecht daarom niet kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de behandeling van het beroep, na het instellen daarvan, onredelijk lang heeft geduurd. Dit geldt zowel bij verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarop de met ingang van 1 juli 2013 ingevoerde titel 8.4 Awb van toepassing is,9 als bij verzoeken om schadevergoeding waarop met overeenkomstige toepassing van het tot 1 juli 2013 geldende artikel 8:73 Awb wordt beslist.
7.1.2
De hiervoor in 7.1.1 weergegeven wijziging geldt niet voor zaken waarin (i) de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dit arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep, hoger beroep, cassatieberoep) op de datum van dit arrest is overschreden. Aldus wordt een aanspraak op vergoeding van griffierecht geëerbiedigd die voortvloeit uit een daartoe vóór de datum van dit arrest gedaan verzoek op basis van de toenmalige rechtspraak van de Hoge Raad.
[voetnoot 8: Zie voor die rechtspraak HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.14.1.
Voetnoot 9: Vgl. ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1160, rechtsoverweging 6.1, en CRvB 12 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:102, rechtsoverweging 3.3.]”
4.8.
Aangezien het verzoek om vergoeding van immateriële schade is gedaan voor het wijzen van het arrest van de Hoge Raad en de redelijke termijn toen al was overschreden, bestaat nog recht op vergoeding van griffierecht.
Tussenconclusie
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Dit bedrag moet worden betaald op een bankrekening op naam van belanghebbende. [3]
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.12.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1 (punt) [4] x € 907 (waarde per punt) x 0,25 (factor gewicht van de zaak) is € 226,75. Dit bedrag moet worden betaald op een bankrekening op naam van belanghebbende. [5]

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar uitsluitend ten aanzien van beslissing over de vergoeding van het griffierecht;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank van € 49 vergoedt;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 136 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 226,75.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.M. van der Vegt en J.C.E. Ackermans-Wijn, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
F. Marcolina T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
2.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.
3.Artikel 30a, lid 4, Wet WOZ.
4.1 punt voor beroepschrift, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.
5.Artikel 30a, lid 4, Wet WOZ.