ECLI:NL:GHSHE:2025:1855

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
23/1584
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd op 22 september 2021. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende tweemaal niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Limburg oordeelde echter dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat belanghebbende pas op 31 oktober 2021, bij ontvangst van het duplicaat, op de hoogte was van de naheffingsaanslag. De rechtbank vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar en droeg deze op om opnieuw een besluit te nemen op het bezwaar. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar het hof oordeelde dat de niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten blijven. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1584
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 2 oktober 2023, nummer ROE 22/2281 V in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 22 september 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 februari 2022 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 juli 2022 kennelijk gegrond verklaard omdat de heffingsambtenaar, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen (nummer ROE 22/732).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2022 het bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, maar het bezwaar wel ambtshalve getoetst en de naheffingsaanslag ambtshalve gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 maart 2023 kennelijk ongegrond verklaard omdat het bezwaar niet binnen de wettelijke bezwaartermijn is ingediend en de heffingsambtenaar in redelijkheid heeft kunnen stellen dat dit geen reden vormt om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten (nummer ROE 22/2281).
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank verzet gedaan. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 oktober 2023 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen (nummer ROE 22/2281 V).
1.5.
De heffingsambtenaar heeft tegen de laatstgenoemde uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de laatstgenoemde uitspraak incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] . Belanghebbende en haar gemachtigde, [gemachtigde] van [bedrijf] B.V., zijn zonder afmelding niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij bericht van 13 november 2024 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Dit bericht is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. De informatievoorzieningsorganisatie rechtspraak (hierna: IVO rechtspraak) heeft bevestigd dat op 13 november 2024 om 14:49 uur een e-mail naar het e-mailadres [email] is verzonden en afgeleverd aan de SMTP-server met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1584’.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Het hof heeft het na de zitting wenselijk geacht om het onderzoek op grond van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen en is hiertoe overgegaan. Het hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk inlichtingen te geven waarom zij het niet eens is met de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. Dit bericht is op 31 maart 2025 in Mijn Rechtspraak geplaatst. IVO rechtspraak heeft bevestigd dat op 31 maart 2025 om 14:45 uur een e-mail naar het e-mailadres [email] is verzonden en afgeleverd aan de SMTP-server met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1584’. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.10.
Het hof heeft partijen vervolgens schriftelijk bericht dat het onderzoek is gesloten en aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan. Dit bericht is op 6 mei 2025 in Mijn Rechtspraak geplaatst. IVO rechtspraak heeft bevestigd dat op 6 mei 2025 om 16:56 uur een e-mail naar het e-mailadres [email] is verzonden en afgeleverd aan de SMTP-server met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1584’.

2.Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is op 22 september 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van € 67,30 (€ 2 belasting en € 65,30 kosten). Die dag is omstreeks 14:54 uur geconstateerd dat de auto van belanghebbende, een [merk auto] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), zonder parkeerbelasting te betalen geparkeerd stond aan [adres] in [plaats] , een aangewezen plaats voor betaald parkeren.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een duplicaat naheffingsaanslag met dagtekening 31 oktober 2021 toegezonden (hierna: het duplicaat).
2.3.
De heffingsambtenaar heeft de tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaren van belanghebbende tweemaal niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift met dagtekening 7 december 2021 niet ontvangen was binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van de naheffingsaanslag (22 september 2021) en volgens de heffingsambtenaar geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.4.
De rechtbank heeft in de uitspraak op het verzet en in beroep overwogen dat het bezwaar niet binnen de wettelijke bezwaartermijn is ingediend, maar sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de heffingsambtenaar het bezwaar inhoudelijk had moeten behandelen. De rechtbank heeft de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vragen:
1. is het bezwaarschrift binnen de daartoe gestelde termijn ingediend?
2. zo nee, is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding?
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak op verzet en in beroep omdat, verkort weergegeven, het bezwaarschrift onverschoonbaar te laat is ingediend.
3.3.
Belanghebbende heeft in incidenteel hoger beroep, samengevat, naar voren gebracht dat de rechtbank er ten onrechte vanuit gaat dat een parkeerbon is aangetroffen onder de ruitenwisser van de auto. Voor het overige concludeert zij tot bekrachtiging van de uitspraak op verzet en in beroep. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Zoals volgt uit de onder 1.7 vermelde verklaring is de uitnodiging voor de zitting bij het hof op 13 november 2024 in Mijn Rechtspraak geplaatst. Op die dag is een e-mail verstuurd naar het e-mailadres [email] met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1584’. Belanghebbende heeft zich aangemeld bij Mijn Rechtspraak en daarbij dit e-mailadres opgegeven. Dit is daarom het e-mailadres waar IVO-rechtspraak de notificaties heen stuurt. Het hof gaat er daarom vanuit dat de e-mail met de notificatie aan het juiste e-mailadres is verstuurd. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. [1]
4.2.
Hetzelfde geldt voor de op 31 maart 2025 en 6 mei 2025 in Mijn Rechtspraak geplaatste berichten met betrekking tot de heropening en sluiting van het onderzoek. Ook op 31 maart 2025 en 6 mei 2025 zijn e-mails verstuurd naar het e-mailadres [email] met het onderwerp ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1584’. Het hof gaat ervan uit dat belanghebbende zo op de juiste wijze is geïnformeerd over de heropening en de sluiting van het onderzoek. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de in het bericht van 31 maart 2025 geboden gelegenheid om schriftelijke inlichtingen te geven waarom zij het niet eens is met de opgelegde naheffingsaanslag.
Ten aanzien van het geschil
Wet en jurisprudentie
4.3.
In de wet is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. [2] De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3]
4.4.
Een naheffingsaanslag parkeerbelasting kan worden bekendgemaakt door het aanbrengen op of aan het voertuig. [4] De termijn voor het instellen van bezwaar vangt dan aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de naheffingsaanslag parkeerbelasting. [5]
Bekendmaking naheffingsaanslag en aanvang bezwaartermijn
4.5.
Vast staat dat de auto op 22 september 2021 omstreeks 14:54 uur geparkeerd stond in [adres] in [plaats] , een aangewezen plaats voor betaald parkeren en waar, indien minder dan één uur wordt geparkeerd, een blauwe parkeerschrijf achter de voorruit dient te worden gelegd. Ook staat vast dat de auto daar geparkeerd stond zonder parkeerbelasting te betalen en zonder geldige parkeerschrijf. De in de auto aangetroffen parkeerschrijf was immers ingesteld vanaf 15:45 uur.
4.6.
Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag op 22 september 2021 bekendgemaakt door het plaatsen van de bon onder de ruitenwisser van de auto. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing hiervan een foto in het geding gebracht waarop het nummerbord van de auto is afgebeeld en met het onderschrift ‘
2021-09-22 15:54’, twee foto’s waarop een blauwe parkeerschijf staat en een foto waarop een portier van een auto is afgebeeld met telkens als onderschrift ‘
2021-09-22 14:55’.
4.7.
Hoewel geen foto in het geding is gebracht waarop zichtbaar is dat de naheffingsaanslag onder de ruitenwisser is geplaatst, acht het hof het aannemelijk dat de parkeercontroleur de naheffingsaanslag op 22 september 2021 omstreeks 14:54 uur onder de ruitenwisser van de auto heeft geplaatst. Deze werkwijze sluit aan bij de toelichting op de achterkant van het duplicaat dat aan belanghebbende is toegezonden, daarin staat immers dat de opgelegde naheffingsaanslag is ‘
achtergelaten op uw voertuig’.
4.8.
Omdat aannemelijk is dat de naheffingsaanslag op 22 september 2021 op de voorschreven wijze is bekendgemaakt, is de bezwaartermijn aangevangen op de daarop volgende dag en zes weken later geëindigd.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het bezwaarschrift, met dagtekening 7 december 2021 pas na het verstrijken van de termijn, namelijk op 13 december 2021 om 15:30 uur ter post heeft bezorgd en het bezwaarschrift op 15 december 2021 door de heffingsambtenaar is ontvangen. Dit betekent dat de heffingsambtenaar het bezwaar in beginsel terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat het te laat is ingediend. [6]
Verschoonbare termijnoverschrijding
4.10.
In artikel 6:11 Awb is ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Of dit artikel van toepassing is moet per geval worden beoordeeld, waarbij het erop aankomt of van belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kon worden gevergd tijdig bezwaar te maken. [7]
4.11.
Het hof is met inachtneming van het voorgaande van oordeel dat de heffingsambtenaar in dit geval de niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten laten omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 Awb. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.12.
Belanghebbende heeft naar voren gebracht dat zij de auto op 22 september 2021 had uitgeleend aan haar schoonzoon, dat zijzelf niet bij de auto is geweest en haar schoonzoon geen parkeerbon onder de ruitenwisser heeft aangetroffen. Hij heeft niets verzwegen, de parkeerbon was er immers niet en kan bijvoorbeeld zijn weggewaaid. Pas met de ontvangst van het duplicaat op 31 oktober 2021, de dag van dagtekening, werd zij bekend met de naheffingsaanslag, aldus belanghebbende. Het hof ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
4.13.
Op het duplicaat staat weliswaar dat bezwaar maken mogelijk is tot zes weken na het uitschrijven van de naheffing (22 september 2021), maar omdat niet kan worden vastgesteld dat belanghebbende eerder dan 31 oktober 2021 op de hoogte is geraakt van de naheffingsaanslag, vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van ontvangst van het duplicaat door belanghebbende. Belanghebbende heeft het duplicaat ontvangen op 31 oktober 2021 en de bezwaartermijn verstrijkt in dit geval zes weken nadien. [8] Omdat de termijn zou eindigen op zondag 12 december 2021, is de termijn verlengd tot en met maandag 13 december 2021. [9]
4.14.
Belanghebbende heeft het bezwaarschrift op 13 december 2021 om 15:30 uur ter post bezorgd en het bezwaarschrift is op 15 december 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen. Dit betekent dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend [10] en de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een onverschoonbare termijnoverschrijding.
4.15.
De heffingsambtenaar heeft nog in het algemeen betoogd dat een belanghebbende alleen maar hoeft te zeggen dat een parkeerbon is weggewaaid en dat de bezwaartermijn daardoor later aanvangt, terwijl het voor de heffingsambtenaar niet mogelijk is om te bewijzen dat een parkeerbon niet is weggewaaid. Dit zou volgens de heffingsambtenaar niet de bedoeling moeten en mogen zijn en zorgen voor een onmogelijke bewijslast. Het hof volgt de heffingsambtenaar hierin niet. Zoals hiervoor is overwogen, is in de wet bepaald dat een naheffingsaanslag parkeerbelasting bekend wordt gemaakt door toezending of uitreiking, en dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in afwijking daarvan ook kan worden aangebracht op of aan het voertuig. [11] De heffingsambtenaar heeft in dit geval de keuze gemaakt om de naheffingsaanslag op of aan het voertuig aan te brengen. Door deze wijze van bekendmaking bestaat het risico dat een op deze wijze aangebrachte naheffingsaanslag door weersomstandigheden of anderszins kwijtraakt. De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting bij het hof toegelicht dat er pas na een (lange) termijn een duplicaat wordt verstuurd, zelfs al zou er zijn betaald. Onder de gegeven omstandigheden komt het er per geval op aan of de belanghebbende op een geloofwaardige wijze heeft verklaard en daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting niet is aangetroffen op of aan het voertuig en dat in redelijkheid in zo’n geval niet kan worden gevergd om tijdig bezwaar te maken.
Tussenconclusie
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep en het incidentele hoger beroep ongegrond is.
4.17.
Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen. Dat betekent dat de heffingsambtenaar binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is.
4.19.
Het hof stelt deze tegemoetkoming – onder verwijzing naar de bijlage bij de uitspraak van het hof van 7 augustus 2024 [12] – op 1 punt [13] x € 907 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) is € 453,50.
4.20.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling van belanghebbende in de proceskosten in incidenteel hoger beroep als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
4.21.
Gesteld noch gebleken is dat partijen overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht hebben gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank (zie hiervoor onder 4.17);
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 453,50.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025
en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
N.A. de Grave M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:158.
2.Artikel 6:7 Awb.
3.Artikel 6:8, lid 1, Awb.
4.Artikel 234, lid 7, Gemeentewet.
5.Artikel 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen en Hoge Raad 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6508.
6.Artikel 6:9, lid 2, Awb en artikel 6:6 Awb.
7.Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515 en Hoge Raad 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:625.
8.Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515.
9.Artikel 1, lid 1, Algemene Termijnenwet.
10.Artikel 6:9, lid 2, Awb.
11.Artikel 234, lid 7, Gemeentewet.
12.Hof ’s-Hertogenbosch 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524.
13.1 punt voor het verweerschrift in hoger beroep, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.