ECLI:NL:GHSHE:2024:64

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
20-001684-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon met gevolgen voor de openbare orde en lichamelijke integriteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon, [slachtoffer], op 7 februari 2022 te Geleen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, maar het hof heeft deze straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], waarbij hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdachte en zijn medeverdachten hebben [slachtoffer] op de openbare weg aangevallen, wat leidde tot verwondingen en een inbreuk op de openbare orde. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.683,73, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001684-22
Uitspraak : 15 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-057871-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (
naar het hof begrijpt: hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 1.506,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft beslist dat de benadeelde partij voor het meer of anders gevorderde in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten behoeve van de benadeelde partij heeft de politierechter de verplichting tot betaling van een bedrag van € 1.506,30 aan de Staat opgelegd aan de verdachte en is bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast van maximaal 25 dagen, welke betalingsverplichting dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en – in zoverre opnieuw rechtdoende – de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.006,30, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat zal opleggen tot een bedrag van € 1.006,30.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair – om meerdere redenen - vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Omvang van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 december 2023 heeft de advocaat van de benadeelde partij te kennen gegeven dat de benadeelde partij de vordering strekkende tot het vergoeden van materiële schade met betrekking tot de medicatie ad € 57,85 intrekt. De vordering is aldus ter terechtzitting beperkt en is in hoger beroep aan de orde tot een bedrag van € 2.933,73.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 februari 2022 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Raadhuisstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of schoppen en/of duwen en/of het ten val brengen van voornoemde [slachtoffer] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 februari 2022 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, openlijk, te weten op de openbare weg, de Raadhuisstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en schoppen, duwen en het ten val brengen van voornoemde [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, proces-verbaalnummer PL2441-2022023601, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, gesloten d.d. 16 februari 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-59.

1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2022 (dossierpagina’s 6-8), voor zover als inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op maandag 7 februari 2022, omstreeks 20.04 uur, kregen wij de opdracht vanuit de meldkamer om te gaan naar [adres 2] . Hier zou zojuist een mishandeling en diefstal hebben plaatsgevonden.
(…)
Wij kwamen 1 minuut nadat de melding werd uitgegeven ter plaatse op de Mauritslaan.
Wij zagen op straat geen activiteit, en belden aan bij [adres 2] . Wij zagen dat de deur geopend werd door bewoonster [betrokkene 1] .
(…)
Ik, [verbalisant 3] , hoorde [betrokkene 1] vertellen dat:
- zij een zus had, die een ex-partner had genaamd [slachtoffer]
- vanavond mensen aan haar deur verschenen
- zij de deur opende, en zag dat de neef van [slachtoffer] en de vader van [slachtoffer] voor
de deur stonden
- zij deze twee heren binnen liet
- daarna ook [slachtoffer] zelf binnen stond in de woning
- [slachtoffer] vervolgens haar telefoon uit haar handen gegraaid had, en ook een bril
van haar had gepakt, en hierna de woning verlaten had.
(…)
Terwijl wij in de woning waren, zagen wij dat er een drietal mannen de deur van de woning haastig open maakten en de woning in stormden. Wij zagen en hoorden dat deze drie mannen opgefokt overkwamen, en wij hadden het gevoel dat als zij [slachtoffer] zelf aangetroffen hadden zij voor eigen rechter zouden spelen.
(…)
Op dat moment zag ik, [verbalisant 2] , dat de voordeur wederom krachtig open gemaakt werd van buitenaf en zag een jongen de woning in kijken. Ik hoorde hem opgewonden spreken en gebaren dat wij als politie moesten komen helpen. Wij renden achter de jongen aan naar buiten, en zagen dat deze een witte auto instapte en richting de Raadhuisstraat in Geleen reed. Dit is op naar schatting 200 meter van het adres waar wij waren op de Mauritslaan.
Wij reden achter deze auto aan, en stapten uit op de Raadhuisstraat. Wij zagen dat er een man op de grond lag, en dat deze in bedwang werd gehouden door drie personen. Wij begrepen zonder dat dit gezegd werd dat dit onze verdachte [slachtoffer] moest zijn. (…) Wij namen de controle over de verdachte over, en zagen direct dat er bloed vanaf het gelaat van de verdachte op de grond druppelde. Wij zagen dat er een wond boven het linkeroog zat, en dat dit oog enorm opgezwollen was.
Wij zagen en hoorden dat de mannen op straat vervolgens tegen de verdachte begonnen te schelden. Ondanks dat wij meerdere keren riepen dat de mannen afstand moesten nemen, namen zij geen verdere afstand. Wij vroegen portofonisch om versterking, omdat wij vreesden dat er een nieuwe escalatie zou ontstaan. In deze korte hectiek viel ons 1 persoon specifiek op. Deze man was gekleed in een witte hoody, waar kennelijk bloedvlekken op zaten. Wij hoorden deze man vanaf enkele meters in de richting van de verdachte schreeuwen: "Boerenzoon, ik maak jou kapot, ik zweer het ik maak jou kapot.
Kom 1 op 1, ik sla je", of woorden van gelijke strekking. Wij hoorden in ieder geval dat er meermaals een doodsbedreiging geuit werd door de man in de witte hoody tegen de aangehouden verdachte.

2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2022 (dossierpagina’s 27-29), voor zover als inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :

Op maandag 7 februari 2022, tussen 20.10 en 20.30 uur heb ik woordenwisseling gehad met mijn schoonzus genaamd [betrokkene 1] . [betrokkene 1] woont op [adres 2] . (…)
Ik liep vervolgens over de Salmstraat in de richting van de Raadhuisstraat. Ik zag dat ter hoogte van de tandartspraktijk een politieauto en een Volkswagen Golf, kleur wit in de Agnes Prins Hagenstraat stond. Ik weet dat de witkleurige Volkswagen van een van de vrienden van [betrokkene 1] is. Ik ben toen de Raadhuisstraat gelopen in de richting van de Rijksweg. Vervolgens toen ik over de Raadhuisstraat liep hoorde ik een auto aan komen rijden met volle snelheid. Ik draaide mij om en ik zag de Volkswagen Golf, wit van kleur aankomen rijden uit de richting van de Agnes Printhagenstraat. Ik zag dat deze auto mijn richting kwam gereden. Ik zag ineens twee mannen in mijn richting komen rennen. (…) Ik herkende een van de mannen als de vriend van [betrokkene 1] , genaamd [verdachte] (het hof begrijpt steeds: [verdachte] ). [verdachte] droeg een witkleurige trui of hoody. Ik zag en voelde dat de andere man (langer persoon) ineens op mij in begon te slaan. Ik zag en voelde dat ook [verdachte] op mij insloeg. Ik voelde en zag dat ik van twee kanten tegen mijn hoofd werd geslagen. Ik ondervond hier hevig pijn van. Ineens zag ik dat een derde man kwam aangelopen en deze sloeg ook op mij in. Ik zag en voelde dat [verdachte] en de derde man van achter op mij ging springen zodat ik op de grond viel. Ik voelde dat ze mijn hoofd tegen het wegdek drukten. Ik voelde hevig pijn aan mijn hoofd. Ik schreeuwde laat mij los. Ik zag dat de langere man naar mij toe kwam gerend.
Ik voelde wederom hevige pijn aan mijn hoofd en aan mijn linkeroog. Ik zag dat mijn
gezicht bloedde. Ik zag en voelde dat de langere man mij weer met kracht in mijn
gezicht sloeg. Ik kon niks doen omdat ik vast was gehouden door [verdachte] en die andere man. Ik bedoel met de langere man, de eerste man die samen met [verdachte] mij aanviel.
(…)
Ik heb flink pijn ondervonden van de trappen en slagen die ik had gekregen. (…) Ik heb wel een wond om mijn voorhoofd, achterhoofd, neus is zo opgezwollen dat ik mijn oog niet open kreeg.
Als bijlage is aan dit proces-verbaal gevoegd (hof, op dossierpagina’s 30-33):
- Fotobeelden letsel.

3. Een opname van beeld als bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering (dossierpagina 31), voor zover als inhoudende een foto behorende bij het proces-verbaal van aangifte (bewijsmiddel 2):

Op de foto is een manspersoon te zien met krassen c.q. verwondingen op het voorhoofd en de neus alsmede een flink blauw linkeroog (op en onder het oog).

4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 februari 2022 (dossierpagina’s 43-46), voor zover als inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :

M: Ik heb u verteld waarvoor ik u wens te horen en wel als verdachte van het plegen van een openlijk geweld in vereniging tegen een persoon op de Raadhuisstraat te Geleen (…) op maandag 7 februari 2022.
Toen wij in Geleen aan kwamen (
het hof begrijpt: op 7 februari 2022) zagen wij dat de politie al bij [betrokkene 1] thuis was. Ik wilde de auto parkeren in de straat. [verdachte] (
het hof begrijpt steeds: medeverdachte [verdachte]) en [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt steeds: medeverdachte [medeverdachte 2]) zagen iemand in de straat lopen dit was [slachtoffer] (
het hof begrijpt steeds: [slachtoffer]). Ik reed met de auto de straat in. [verdachte] en [medeverdachte 2] gingen naar [slachtoffer] toe.
(…)
U laat mij de camerabeelden zien. Degene met de witte jas is [verdachte] . Degene die naast [verdachte] liep was mijn broer [medeverdachte 2] . Ik zat op dat moment nog in de auto en ben later te hulp geschoten. Ik droeg een zwarte bodywarmer en zwarte broek. Ik ben kleiner dan [medeverdachte 2] maar wel ouder.

5. Een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 december 2023 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, voor zover als inhoudende de eigen waarneming van het gerechtshof gedaan ter terechtzitting:

Het hof neemt op de ter terechtzitting getoonde beelden waar dat [medeverdachte 2] met [verdachte] de hoek om komt lopen en in de richting van de daar aanwezige [slachtoffer] afloopt. [medeverdachte 1] komt met een witte Volkswagen Golf aanrijden. [slachtoffer] komt op de [medeverdachte 2] en [verdachte] afgelopen, waarop de [medeverdachte 2] [slachtoffer] een duw geeft. Hierna volgen er agressieve bewegingen vanuit [medeverdachte 2] en [verdachte] richting [slachtoffer] . [slachtoffer] wordt door deze twee naar de grond getrokken. [medeverdachte 1] stapt uit de witte auto en rent op [slachtoffer] af. [medeverdachte 1] maakt twee schoppende bewegingen richting [slachtoffer] .
Het hof neemt op de beelden tevens waar dat [verdachte] twee slaande bewegingen maakt richting [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] overweegt het hof – ondanks dat het verweer van de raadsvrouw niet te kwalificeren valt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt – dat het geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] , mede gelet op het feit dat zijn verklaring steun vindt in de door hem opgelopen verwondingen en de beelden die van het incident zijn gemaakt. Het hof zal die verklaring derhalve voor het bewijs bezigen.
Het hof stelt het volgende voorop.
Voor een veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat het geweld ‘in vereniging’ is gepleegd. Van zulk plegen is sprake indien en voor zover er een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld is geleverd (vgl. HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het dient daarbij te gaan om een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld (HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029). Voor een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld is echter niet vereist dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132). Daarbij heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat de dader de groep getalsmatig versterkt ‘niet zonder meer’ een voldoende significante of wezenlijke bijdrage oplevert. Dat geldt eveneens voor het enkele niet-distantiëren (vgl. HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819,
NJ2011/519 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het is niet vereist dat de dader zelf geweld pleegt of daaraan fysiek deelneemt. Van een significante en wezenlijke bijdrage kan eveneens sprake zijn wanneer verdachte, zonder aan de geweldpleging deel te nemen, die geweldpleging heeft ‘bevorderd en wellicht zelfs uitgelokt’ (HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0132,
NJ2011/174).
Voldoende is dat degene die zelf geen geweld heeft gepleegd ‘opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad, en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd’ (Kamerstukken II 1998/99, 26519, 3, p. 6). De dader dient zich aldus te manifesteren als lid van een groep die openlijk geweld pleegt, bijvoorbeeld door aan die groep ‘vocale, intellectuele of andere bijdragen’ te leveren (Kamerstukken II 1998/99, 26519, 3, p. 4).Bij geweldshandelingen binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan ontstaan samenwerkingsverband kan uit de omstandigheid dat de betrokkene zich ervan bewust was dat ook anderen deelnamen aan de openlijke geweldpleging worden afgeleid dat verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld (HR 27 september 2016, NJ 2016/437).
Door de raadsvrouw van de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Aan dat verweer heeft zij ten grondslag gelegd dat de verdachte geen openlijk geweld heeft gepleegd, omdat de handelingen van de verdachte enkel waren gericht op het aanhouden en in bedwang houden van [slachtoffer] tot de politie hem kon overnemen en de geweldshandelingen van de medeverdachten niet aan hem kunnen worden toegerekend. Tevens is aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het plegen van openlijk geweld in vereniging. Tot slot is aangevoerd dat de verdachte geen significante- of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door een ander gepleegde openlijke geweld.
Het hof overweegt dat voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet vereist is dat de verdachte zelf fysiek geweld pleegt, doch voldoende is dat de verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad, en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. In dat verband overweegt het hof dat de verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op zoek is gegaan naar [slachtoffer] . Eenmaal aangekomen bij [slachtoffer] heeft [medeverdachte 2] de eerste duw uitgedeeld, welke duw direct werd opgevolgd door fysieke geweldshandelingen van de verdachte en [medeverdachte 2] jegens [slachtoffer] : zij trekken [slachtoffer] naar de grond en [verdachte] maakt slaande bewegingen richting [slachtoffer] .
Met het plegen van vorenstaande geweldshandelingen jegens [slachtoffer] heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging. Immers, met deze handelingen is een voldoende significante bijdrage aan het geweld geleverd. Hij heeft zich gedurende de geweldshandelingen van de anderen ook niet verwijderd, maar is tot na de aankomst van de politie zich agressief jegens [slachtoffer] blijven opstellen en uiten. Daarmee heeft de verdachte zich gemanifesteerd als lid van de groep (van drie) die openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer] ..
De gedragingen van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op het bewust en gewild in vereniging plegen van geweld jegens [slachtoffer] en gaan verder dan hem enkel in bedwang (willen) houden om hem aan de politie te kunnen overdragen. Daarvoor was het slaan en schoppen van [slachtoffer] niet noodzakelijk bij deze overmacht van twee en later drie personen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was dat geweld veeleer gericht op een afrekening.
Ten overvloede merkt het hof op dat voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld is vereist, welk opzet ruimer is dan het doel (de opperste opzetgradatie) daartoe.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsvrouw van de verdachte is aangevoerd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van een rechtmatige aanhouding door een burger van een verdachte als bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof stelt voorop dat in beginsel slechts opsporingsambtenaren zijn belast met het aanhouden van verdachten. Enkel ingeval van ontdekking op heterdaad is een burger ingevolge artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd om een verdachte aan te houden. Van een ontdekking op heterdaad is ingevolge artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering sprake indien het strafbare feit wordt ontdekt terwijl het wordt begaan of terstond nadat het begaan is. Ontdekking op heterdaad wordt niet langer aanwezig geacht dan kort na de ontdekking van het strafbare feit (HR 17 mei 1949, NJ 1949/533). In het geval van ontdekking op heterdaad is iedereen gerechtigd om een verdachte aan te houden.
Uit het procesdossier komt naar voren dat er op 7 februari 2022 een incident heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en de partner van [verdachte] , waarbij [slachtoffer] enkele goederen van haar zou hebben weggenomen. De partner van [verdachte] , [betrokkene 1] , heeft op 7 februari 2022 om 20:04 uur de politie gebeld. Om 20:05 kwam de politie bij de locatie van de melding ter plaatse. Toen [verdachte] op de hoogte raakte van de melding van zijn partner is hij terstond met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van zijn partner te Geleen gegaan, alwaar zij de politie aantroffen. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn naar aanleiding daarvan gaan zoeken naar [slachtoffer] . Om 20:22 hebben de verdachte aangever [slachtoffer] gevonden en zijn zij op hem afgelopen.
Indien hier met de verdediging wordt aangenomen dat op dat moment nog sprake was van een heterdaadsituatie, waren de verdachte en zijn medeverdachten naar het oordeel van het hof echter niet gerechtigd [slachtoffer] aan te houden. De politie was op dat moment immers in de onmiddellijke nabijheid en bezig met het onderzoek naar de gemelde diefstal door [slachtoffer] . De verdachte en zijn medeverdachten hadden de politie derhalve eenvoudig kunnen attenderen dat en waar zij [slachtoffer] hadden gelocaliseerd en zij hadden zich hiertoe dienen te beperken. Bovendien ging, zoals gezegd, het door de verdachte en zijn medeverdachten uitgeoefende geweld ook veel verder dan noodzakelijk ten behoeve van het enkele in bedwang houden van [slachtoffer] ter overlevering aan de politie: naar de uiterlijke verschijningsvorm was dat geweld veeleer gericht op een afrekening.
Naar het oordeel van het hof is derhalve geen sprake geweest van een rechtmatige aanhouding in de zin van artikel 53 Sv. Het verweer van de verdediging dient aldus te worden verworpen.
Er zijn geen overige feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer] . Met het plegen van openlijk geweld wordt zowel – in dit geval - inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer als op de openbare orde. Daarnaast hebben de verdachte en zijn medeverdachten een inbreuk gemaakt op het geweldsmonopolie van de overheid.
Het hof acht het kwalijk dat de verdachten hebben gehandeld uit eigenrichting, terwijl de politie reeds was gearriveerd bij de woning van de meldster. Het hof overweegt in dat verband dat het gebruik van dwangmiddelen niet zonder reden bij de opsporingsinstanties ligt en uitzonderingen daarop slechts in bijzondere gevallen zijn toegelaten.
Het hof overweegt dat openlijke geweldpleging een kwalijk feit is. Naar het oordeel van het hof is [slachtoffer] niet de veroorzaker van het geweld. De gedragingen van [slachtoffer] hebben wel geleid tot een confrontatie tussen de verdachten en hem. Het enkele feit dat [slachtoffer] enig aandeel heeft gehad in de opmaat naar het geweld maakt niet dat de veroordeling de verdachte in de strafmaat moet worden gedisculpeerd. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering ingediend, strekkende tot vergoeding van de door hem geleden schade tot een bedrag van € 2.933,73. Deze vordering valt uiteen in € 933,73 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade. De schade bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade ad € 933,73(posten i tot en met v) en immateriële schade (post vi)
  • i.) Consult huisarts ad € 31,15
  • ii.) Factuur ambulancevervoer ad € 797,82
  • iii.) Factuur Eyescan Zuiderland ad € 98,46
  • iv.) Reiskosten voor medische afspraken ad € 6,30
  • v.) Immateriële schade ad € 2.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 1.506,30, bestaande uit € 6,30 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft op 19 juli 2023 schriftelijk te kennen gegeven dat hij zijn vordering wenst te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet inhoudelijk betwist. Wel is een beroep gedaan op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW aan de zijde van de benadeelde partij.
Materiele schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachten rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.683,73, bestaande uit € 933,73 materiële schade en € 750,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2022, zijnde de dag waarop deze schade wordt geacht te zijn geleden.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade betreft schade als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Er is immers onder meer lichamelijk letsel opgelopen door de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. Gelet op de aard en omvang van het letsel dat aangever door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft ondervonden, begroot het hof de schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 750,00. De wettelijke rente waarmee dit bedrag vermeerderd dient te worden zal worden toegewezen vanaf 7 februari 2022, zijnde de dag waarop deze schade wordt geacht te zijn geleden. Het hof acht eigen schuld van de benadeelde partij niet aannemelijk geworden.
Het hof zal de de vordering, strekkende tot vergoeding van de immateriële schade, voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.683,73. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.683,73 (duizend zeshonderddrieëntachtig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 933,73 (negenhonderddrieëndertig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.683,73 (duizend zeshonderddrieëntachtig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 933,73 (negenhonderddrieëndertig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2022 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 15 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F. van Es is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.