ECLI:NL:GHSHE:2024:3853

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23/283 tot en met 23/286
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2012 en 2013 met betrekking tot hennepteelt en auto-aankopen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2012 en 2013. De belanghebbende, die in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De inspecteur had geconcludeerd dat de belanghebbende niet in staat was geweest om de aangeschafte auto’s te betalen met het bij de Belastingdienst bekende inkomen en vermogen, en had daarom navorderingsaanslagen opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur niet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht heeft voldaan, maar heeft geen gevolgen verbonden aan deze schending. Het hof oordeelde dat de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor 2012 terecht had opgelegd, omdat de belanghebbende geen toereikende verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld waarmee hij de auto’s had gekocht. Ook de aanslagen voor 2013 werden door het hof bevestigd, omdat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende inkomsten had genoten uit hennepteelt. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/283 tot en met 23/286
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 februari 2023, nummers BRE 21/4768 tot en met 21/4771, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een navorderingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV en een aanslag Zvw opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente over de aanslag IB/PVV in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hof heeft op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stukken opgevraagd bij de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens op 25 oktober en 29 oktober 2024 stukken overgelegd aan het hof.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is woonachtig op het adres [adres 1] 101 te [woonplaats] (hierna: de bovenwoning). De bovenwoning is eigendom van belanghebbende. In de onderhavige jaren is mevrouw [partner] de partner van belanghebbende. De partner en haar dochter zijn in de onderhavige jaren tevens woonachtig op het adres van belanghebbende.
2.2.
Belanghebbende bezit tevens een pand op het adres [adres 1] 101a (hierna: de benedenwoning). Achter de bovenwoning en de benedenwoning ligt een loods, op het adres [adres 2] (hierna: de loods). De loods is eigendom van de moeder van belanghebbende. De benedenwoning is aan de achterzijde te bereiken via het binnenterrein waarop ook de trap van de bovenwoning uitkomt, alsmede via de achterzijde van de loods.
2.3.
In 2012 heeft belanghebbende de aankoop van twee auto’s contant betaald. Het betreft een [merk auto 1] met Duits kenteken [kenteken 1] voor een bedrag van € 24.000 (hierna: de [merk auto 1] ) en een [merk auto 2] met Duits kenteken [kenteken 2] voor een bedrag van € 35.000 (hierna: de [merk auto 2] ).
2.4.
Op 10 oktober 2013 hebben belanghebbende en zijn moeder een huurkoopovereenkomst voor de loods laten opstellen door een notaris.
2.5.
Op 9 december 2013 heeft de politie een inval gedaan in de loods, de benedenwoning en de bovenwoning. Er is een in werking zijnde hennepkwekerij met 604 hennepplanten aangetroffen in de benedenwoning. In de loods zijn ongeveer 14 kilogram aan henneptoppen, een boot op een trailer en auto’s aangetroffen. Een van de auto’s betreft de [merk auto 2] . Bij de inval is tevens de [merk auto 1] aangetroffen; belanghebbende kwam op dat moment in deze auto aanrijden.
2.6.
De inspecteur heeft op 20 december 2013 de voorlopige aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 opgelegd. De inspecteur heeft bij het opleggen van de voorlopige aanslag IB/PVV een resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen van € 45.000.
2.7.
Belanghebbende heeft op 21 juli 2013 voor het jaar 2012 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en tevens verzamelinkomen van € 14.085. De definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is conform de ingediende aangifte opgelegd.
2.8.
Voor het jaar 2013 heeft belanghebbende op 13 maart 2015 de aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en tevens verzamelinkomen van € 6.671.
2.9.
De inspecteur heeft op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een verzoek gedaan aan de Officier van Justitie met dagtekening 27 februari 2016 tot inzage en gebruik van de gegevens uit de ontnemingsrapportage en de desbetreffende onderliggende bescheiden. Op 27 september 2016 heeft de inspecteur het verzoek met betrekking tot belanghebbende gemaild naar een medewerker van de politie. De inspecteur heeft vervolgens op 28 september 2016 informatie ontvangen uit het politieonderzoek, te weten het raam proces-verbaal en het proces-verbaal verdenking witwassen.
2.10.
Ter zake van het jaar 2013 heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit de teelt van hennep. De inspecteur heeft op 14 mei 2016 bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 een resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen van € 45.000. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 51.671. Bij de op dezelfde dag opgelegde aanslag Zvw 2013 is een bijdrage-inkomen van € 45.000 in aanmerking genomen.
2.11.
De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende de [merk auto 1] en de [merk auto 2] niet betaald kan hebben van de bij de inspecteur bekende inkomens en vermogens en dat belanghebbende derhalve andere inkomstenbronnen had in 2012. Vervolgens heeft de inspecteur op 1 april 2017 de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd, waarbij een bedrag van € 59.000 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking is genomen. Tevens is de in de aangifte opgenomen aftrek van zorgkosten voor een bedrag van € 1.263 gecorrigeerd. De navorderingsaanslag Zvw 2012 is op 25 maart 2017 opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen van € 50.064.
2.12.
Belanghebbende is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg van 5 november 2020 (hierna: het strafvonnis in eerste aanleg) schuldig bevonden aan (onder meer, kort weergegeven) het opzettelijk aanwezig hebben van 14.374 gram hennep, het opzettelijk hebben geteeld van 604 hennepplanten, het met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening wegnemen van elektriciteit, gas en water en het witwassen van de [merk auto 1] en de [merk auto 2] . Tevens is belanghebbende bij uitspraak van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg van 5 november 2020 veroordeeld tot het betalen van € 113.384 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: de ontnemingsuitspraak).
2.13.
Belanghebbende is tegen het in 2.12 bedoelde strafvonnis in eerste aanleg in hoger beroep gegaan. De strafkamer van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 4 mei 2023 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en witwassen, omdat de waarheidsvinding door de aanzienlijke termijnoverschrijding ernstig in het gedrang is gekomen. Belanghebbende is in hoger beroep vrijgesproken van oplichting en diefstal van water.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012 terecht bedragen opgelegd?
II. Zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2013 tot de juiste bedragen opgelegd?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2012 en het vaststellen van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 conform de aangifte. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vooraf en ambtshalve
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
Het hof heeft voorafgaand aan de zitting op grond van artikel 8:42 Awb stukken opgevraagd bij de inspecteur. Op basis van de reeds overgelegde stukken kon het hof niet afleiden hoe de inspecteur op het moment van het opleggen van de navorderingsaanslagen 2012 wist dat belanghebbende voor de auto’s – in totaal – € 59.000 heeft betaald. Ook was op basis van de stukken onduidelijk hoe de inspecteur op het moment van het opleggen van de (voorlopige) aanslagen 2013 wist dat de politie een hennepkwekerij had aangetroffen, waardoor de inspecteur het inkomen met € 45.000 heeft gecorrigeerd. De inspecteur heeft als reactie op het verzoek van het hof de e-mailcorrespondentie tussen de inspecteur en het Openbaar Ministerie en het proces-verbaal witwassen overgelegd. Echter volgt uit deze stukken niet hoe de inspecteur op het moment van het opleggen van de (voorlopige) aanslagen 2013 - toen hij nog niet het artikel 55 AWR verzoek had ingediend - wist dat er een correctie plaats diende te vinden wegens de aangetroffen hennepkwekerij. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij het antwoord op de vraag op basis van welke stukken hij € 45.000 had gecorrigeerd schuldig moet blijven. De inspecteur heeft verklaard dat hij alle stukken die in de systemen zijn opgeslagen en de stukken die zich fysiek in het dossier bevinden heeft overgelegd. Het zou kunnen dat het stuk waarmee de inspecteur op de hoogte is gesteld van de doorzoeking is weggearchiveerd of dat er een telefoongesprek heeft plaatsgevonden dat niet is vastgelegd.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur alle 8:42-stukken heeft overgelegd, stelt het hof het volgende voorop. Tot de 8:42-stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Tot de 8:42-stukken behoren niet stukken die zich bevinden onder derden (bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie) en die niet aan de inspecteur zijn verstrekt, ook al is hij bekend met het bestaan daarvan. [1] Indien de inspecteur verzuimt te voldoen aan de verplichting om stukken over te leggen is het op grond van artikel 8:31 Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. Dit voorschrift staat toe dat de rechter onder omstandigheden de gevolgtrekking maakt dat voorbijgegaan moet worden aan dit verzuim. [2]
4.3.
Het hof verbindt aan het niet overleggen van hetgeen de inspecteur ten tijde van het opleggen van de (voorlopige) aanslagen 2013 tot zijn beschikking stond geen gevolgtrekking en overweegt daartoe als volgt. Het hof is van oordeel dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, omdat uit de wel overgelegde stukken niet volgt op basis van welk stuk of welke stukken de inspecteur ten tijde van het opleggen van de (voorlopige) aanslagen 2013 het inkomen van belanghebbende met € 45.000 heeft kunnen corrigeren. De stukken die de inspecteur met het artikel 55 AWR-verzoek heeft opgevraagd, heeft de inspecteur blijkens de e-mailcorrespondentie tussen het Openbaar Ministerie en de inspecteur pas na het opleggen van de definitieve aanslagen 2013 ontvangen. Het stuk waarop de inspecteur de correctie in de (voorlopige) aanslagen 2013 heeft gebaseerd ontbreekt echter alhoewel de inspecteur heeft verklaard alle aanwezige stukken van het geding te hebben overgelegd. Het hof acht het zeer waarschijnlijk dat de inspecteur bij het opleggen van de (voorlopige) aanslagen IB/PVV/Zvw 2013 over informatie (de vastlegging van een telefoongesprek of anderszins) heeft beschikt waarop de correctie van € 45.000 - de voorlopige aanslag IB/PVV 2013 is opgelegd binnen 11 dagen nadat de politie-inval heeft plaatsgevonden - is gebaseerd, maar dat deze informatie in het ongerede is geraakt. Vastgesteld dient dan te worden dat aan de verplichting van artikel 8:42 Awb niet geheel is voldaan. Het hof verbindt aan het verzuim op grond van artikel 8:31 Awb echter geen gevolgtrekking. De door de inspecteur na het opleggen van de definitieve aanslagen 2013 verkregen stukken ondersteunen de door hem toegepaste correctie. De (hoogten van de) aanslagen veranderen namelijk niet door het verzuim. Dat belanghebbende door het verzuim een nadeel heeft ondervonden is niet gesteld of gebleken. Gelet hierop, verbindt het hof met toepassing van artikel 8:31 Awb geen gevolgen aan de schending van artikel 8:42 Awb.
Melo Tadeu
4.4.
In het Melo Tadeu-arrest [3] is geoordeeld dat geen twijfel mag worden gezaaid over de juistheid van een vrijspraak. De strafkamer van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard, wegens – kort samengevat – de onredelijk lange duur van de procedure. Het Melo Tadeu-arrest ziet zodoende niet op deze situatie.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2012
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat niet bewezen is dat belanghebbende een niet-legale bron van inkomen heeft gehad in 2012. Belanghebbende is in hoger beroep niet veroordeeld voor het opzettelijk telen dan wel aanwezig hebben van hennep, diefstal van elektriciteit en het houden van één of meerdere personenauto’s waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Belanghebbende betwist dat er sprake is van een onbekende bron van inkomen. Belanghebbende betwist niet dat hij de auto’s met contant geld heeft betaald, maar belanghebbende stelt dat hij de auto’s heeft gekocht met geld dat hij heeft gekregen van zijn oom.
4.6.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat uit het politiedossier blijkt dat belanghebbende voor de aanschaf van de twee auto’s in totaal een bedrag van € 59.000 heeft betaald. Dit bedrag kon belanghebbende niet betalen met het bij de inspecteur bekende inkomen en vermogen. De inspecteur heeft een vermogensvergelijking opgesteld waaruit een netto privé volgt van € 72.624 negatief. De inspecteur heeft het negatieve privé als volgt berekend:
Beginvermogen
€ 186.047 -/-
Bij: netto-inkomen (€ 21.045 + € 964 - € 225 - € 184 - € 225 - € 1.272 – € 7.294)
€ 12.809
Theoretisch eindvermogen
€ 173.238 -/-
Af: eindvermogen
€ 184.190 -/-
Af: benoemde posten:
- Aanschaf auto’s
€ 59.000
- NIBUD
€ 24.576
€ 83.576 -/-
Netto privé
€ 72.624 -/-
De inspecteur acht daarom aannemelijk dat belanghebbende inkomen heeft genoten dat niet is aangegeven.
4.7.
De vraag of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan behoeft om hiernavolgende redenen geen behandeling. Het hof gaat derhalve – evenals de rechtbank – niet op de vraag of de vereiste aangifte is gedaan in.
4.8.
Uit het strafrechtelijk onderzoek volgt dat bij belanghebbende de [merk auto 2] en de [merk auto 1] zijn aangetroffen waar belanghebbende in 2012 – in totaal – € 59.000 voor heeft betaald. Belanghebbende had op basis van het bij de Belastingdienst bekende vermogen en het bij de Belastingdienst bekende inkomen in 2012 deze aankopen niet kunnen doen. Belanghebbende heeft de vermogensvergelijking niet betwist. Voor de aankoop van de auto’s heeft belanghebbende geen (toereikende) verklaring kunnen geven, terwijl van belanghebbende mag worden verlangd dat hij een plausibele, voldoende onderbouwde en verifieerbare, verklaring geeft over de herkomst van het geld. Dat belanghebbende geld heeft gekregen van zijn oom, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Uit het strafvonnis in eerste aanleg volgt dat niet aannemelijk is dat de oom van belanghebbende het geld aan belanghebbende heeft geleend dan wel heeft geschonken, omdat uit de bankrekeningen van de oom volgt dat hij niet de financiële middelen had om dergelijke aankopen te doen.
4.9.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de inspecteur de hoogte van de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 aannemelijk heeft gemaakt. Het hof laat zodoende de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 in stand.
Navorderingsaanslag ZVW 2012
4.10.
Voormeld oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 niet te hoog is vastgesteld, houdt tevens in dat het bijdrage-inkomen voor de navorderingsaanslag ZVW 2012 niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het hoger beroep tegen die navorderingsaanslag is daarom eveneens ongegrond.
Aanslagen IB/PVV 2013
4.11.
Belanghebbende stelt dat hij in 2013 geen inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Dit is ook niet strafrechtelijk bewezen. Aangezien belanghebbende geen resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten, moet de uitspraak van de rechtbank worden vernietigd, aldus belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting bij de rechtbank aangevoerd dat het pand, waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, werd verhuurd.
4.12.
Volgens de inspecteur is gebleken dat belanghebbende in 2013 hennep heeft geteeld en in zijn bezit had. Uit het vonnis in de ontnemingszaak blijkt dat belanghebbende in 2013 een bedrag van € 54.384 aan netto wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De aanslag is zodoende eerder te laag dan te hoog vastgesteld, aldus de inspecteur.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangifte niet is gedaan.
Redelijke schatting
4.14.
Als gevolg van de omkering van de bewijslast moet de rechter beoordelen of de door de inspecteur gemaakte schatting van het belastbare inkomen (uit werk en woning) redelijk is. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door de inspecteur. [4] In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan; de inspecteur moet aannemelijk maken dat zijn schatting redelijk (niet willekeurig) is. [5] Belanghebbende kan op zich volstaan met een betwisting van de redelijkheid. De beoordeling of een schatting van de inspecteur redelijk (niet willekeurig) is, is niet streng. [6] Voor de beoordeling of de schatting redelijk is, dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. [7] Indien de hoogte van de schatting wordt betwist, komt de belastingrechter de bevoegdheid toe de schatting op redelijkheid te toetsen en zo nodig door een eigen in goede justitie opgemaakte schatting te vervangen. [8]
4.15.
Uit het strafvonnis in eerste aanleg volgt dat belanghebbende een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 54.384 heeft genoten wegens twee eerdere oogsten van hennep, waarbij de nog in de loods aanwezige gedroogde henneptoppen in mindering zijn gebracht. Dit bedrag is in de ontnemingsuitspraak als volgt berekend:
Bruto opbrengsten twee oogsten
€ 109.552
Totale kosten
€ 8.264 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel twee oogsten
€ 101.288
Opbrengst henneptoppen uit loods
€ 46.904 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 54.384
Dit bedrag wordt ook genoemd in het proces-verbaal verdenking witwassen. De inspecteur heeft een bedrag van € 45.000 in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. Het hof is zodoende van oordeel dat de inspecteur zijn schatting, met zijn verwijzing naar de berekening van het ontnemingsvoordeel van € 54.384 heeft voorzien van voldoende feitelijke aanknopingspunten en aldus niet willekeurig heeft vastgesteld.
Hoogte aanslag
4.16.
Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken, ofwel overtuigend heeft aangetoond, dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft een huurovereenkomst voor de benedenwoning tussen hem en de heer [naam] overgelegd die is ingegaan op 15 februari 2009 voor onbepaalde tijd. Belanghebbende heeft echter, gelet op de gemotiveerde stelling van de inspecteur dat de huurovereenkomst geen realiteitsgehalte heeft, niet doen blijken dat de benedenwoning in 2013 nog steeds werd verhuurd.
Aanslag ZVW 2013
4.17.
Voormeld oordeel dat de aanslag IB/PVV 2013 niet te hoog is vastgesteld, houdt tevens in dat het bijdrage-inkomen voor de aanslag ZVW 2013 niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het hoger beroep tegen die aanslag is daarom eveneens ongegrond.
Tussenconclusie
4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.19.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.20.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, M. Harthoorn en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift van de uitspraak op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
2.Hoge Raad 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3041 en Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874.
3.EHRM 23 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510.
4.Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184 en Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311.
5.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4483 en Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6486.
6.Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086.
7.Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324.
8.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9047.