ECLI:NL:GHSHE:2024:3020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
20-002561-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor dodelijk verkeersongeval onder invloed van drugs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 21 september 2021, waarbij het slachtoffer, een vrouw, om het leven kwam. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een verbod op het gebruik van verdovende middelen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak of een lichtere straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval onder invloed was van amfetamine en benzodiazepinen, wat zijn rijvaardigheid negatief beïnvloedde. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank grotendeels overgenomen, maar de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit verbeterd.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een hoge mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid, wat heeft geleid tot het dodelijke ongeval. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002561-23
Uitspraak : 27 september 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-259911-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank naast algemene voorwaarden tevens bijzondere voorwaarden verbonden, te weten – kort samengevat – een meldplicht, een verplichting om zich te laten behandelen door een forensische zorgaanbieder, te bepalen door de reclassering, en een verbod op het gebruik van verdovende middelen. Tot slot is aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd waarop het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en met dezelfde bijzondere voorwaarden als door de rechtbank zijn opgelegd. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd om de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van 4 jaren.
De verdediging heeft bepleit de verdachte van het primair tenlastegelegde vrij te spreken en geconcludeerd dat hij ter zake van de overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 kan worden veroordeeld. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust, en met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de strafoverweging te vervallen en zal deze worden vervangen op de wijze als hierna vermeld. Het hof zal voorts de bewezenverklaring van de rechtbank verbeterd lezen.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling en verbetering. Omwille van de leesbaarheid zal het hof de bewijsvoering in het geheel vervangen. Derhalve komt de bewezenverklaring uitsluitend te berusten op de navolgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Dat laat onverlet dat het hof zich in grote mate kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank, zodat het hof deze tot uitgangspunt zal nemen en grotendeels letterlijk zal overnemen.
Verbeterde lezing van de bewezenverklaring
Het hof zal de bewezenverklaring op pagina’s 4 en 5 van het vonnis van de rechtbank verbeterd lezen door in de 16e regel van de bewezenverklaring ‘of’ te vervangen door ‘en/of’. Voorts heeft het hof in verband met de loop en leesbaarheid van de zin in de 11e regel het kennelijk weggevallen woord ‘heeft’ toegevoegd. De bewezenverklaring komt, gelet op het voorgaande, als volgt te luiden (onderstreping door het hof):
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 21 september 2021 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten: [slachtoffer] , werd gedood, welke bovenbedoelde gedragingen zeer onoplettend en onvoorzichtig waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
terwijl hij verkeerde onder invloed van amfetamine en desmethyldiazepam en oxazepam (benzodiazepinen), niet het verloop van de, gezien verdachtes rijrichting, rechter rijstrook heeft gevolgd,
immers heeft hij, verdachte, (gedeeltelijk) over de rechter fietsstrook gereden en
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die wegheeftgelet en is blijven letten en
(vervolgens) niet is uitgeweken om een botsing te voorkomen met een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die zich op die fietsstrook bevond,
waardoor een botsing is ontstaan met verdachtes motorrijtuig en die voetganger en (vervolgens) een botsing is ontstaan met verdachtes motorrijtuig en een op de naast de rijbaan gelegen parkeerstrook geparkeerde personenauto, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eersteen/ofvijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994: het gehalte amfetamine in zijn bloed bedroeg 140 microgram per liter bloed en het gehalte oxazepam (benzodiazepinen) in zijn bloed bedroeg 0,24 milligram per liter bloed en het gehalte desmethyldiazepam (benzodiazepinen) bedroeg 0,010 milligram per liter bloed.
De rechtbank acht niet bewezen het geen meer of anders is ten laste gelegd. De verachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De verdachte wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en aanvulling van de bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen [1]
Op 21 september 2021 omstreeks 11.00 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de [straat 1] ter hoogte van perceelnummer [nummer 1] . De verdachte is als bestuurder van een personenauto over de [straat 1] gereden, komende uit de richting van de [straat 3] en rijdende in de richting van de [straat 2] . [slachtoffer] , bewoonster van perceel [straat 1] [nummer 1] , [2] was doende de parkeerstrook gelegen voor haar woning bladvrij te maken. De personenauto van verdachte is ter hoogte van perceel [straat 1] [nummer 1] eerst in botsing gekomen met [slachtoffer] en vervolgens met een personenauto die op de parkeerstrook ter hoogte van de percelen [straat 1] [nummer 2] en [nummer 3] geparkeerd stond. [slachtoffer] is zwaar gewond vervoerd naar het ziekenhuis in Maastricht en kort na het verkeersongeval overleden. [3] Verdachte is ter plaatse aangehouden. [4]
Op 21 september 2021 omstreeks 11.51 uur is de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en gezien door een forensisch arts. De hulpofficier van justitie achtte het noodzakelijk een forensisch arts te consulteren, omdat de verdachte emotioneel, sloom, verward en angstig overkwam en bovendien waterige ogen had met een vergrote pupil. Uit het onderzoek van de forensisch arts is gebleken dat de verdachte een grote hoeveelheid medicijnen had ingenomen, voordat hij in zijn personenauto is gaan rijden. Naar aanleiding daarvan is met toestemming van de verdachte bloed afgenomen. De bloedmonsters zijn gewaarmerkt met SIN-sticker ‘Analyse’ met het nummer [SIN-nummer 1] en SIN-sticker ‘Tegen Onderzoek’ met het nummer [SIN-nummer 1]
(het hof begrijpt, gelet op pagina 44 van het procesdossier, [SIN-nummer 2] ), direct verpakt en geplaatst in de daarvoor bestemde vriezer in het politiebureau. Deze bloedmonsters zijn op de voorgeschreven wijze verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Den Haag. [5]
Het NFI heeft een extract van het bloedmonster met SIN-nummer [SIN-nummer 1] toxicologisch onderzocht naar aangewezen rijgevaarlijke stoffen. Van de stof amfetamine is 140 microgram per liter bloed aangetroffen. De grenswaarde bij enkelvoudig gebruik is 50 microgram per liter bloed en de grenswaarde bij gebruik in combinatie is 25 microgram per liter bloed. In het bloedmonster zijn geen overige onderzochte aangewezen rijgevaarlijke stoffen aangetoond.
Het NFI heeft een extract van het bloedmonster met SIN-nummer [SIN-nummer 1] aanvullend toxicologisch onderzocht naar niet-aangewezen rijgevaarlijke stoffen.
Van de stof desmethyldiazepam is 0,010 milligram per liter bloed aangetroffen en van de stof oxazepam 0,24 milligram per liter bloed. In het bloedmonster zijn geen overige onderzochte niet-aangewezen rijgevaarlijke stoffen aangetoond.
Oxazepam is een geneesmiddel dat, bij therapeutisch gebruik, waarschijnlijk een ernstig nadelige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid heeft.
Desmethyliazepam is een geneesmiddel dat, in therapeutische concentraties, waarschijnlijk een licht tot matig gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid heeft. Gebruikelijke therapeutische oxazepam- en desmethyldiazepamconcentraties in bloed liggen respectievelijk vanaf 0,2 mg/l en 0,07 mg/l.
Gelet op de resultaten heeft het NFI het volgende geconcludeerd:
1. in het bloed van de verdachte is amfetamine aangetoond in een concentratie hoger dan de grenswaarde voor enkelvoudig gebruik;
2. in het bloed van de verdachte is oxazepam aangetoond in een concentratie waardoor de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig beïnvloed was ten tijde van de bloedafname;
3. er is sprake van combinatiegebruik van amfetamine en oxazepam. [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de avond voor het ongeval, dus op 20 september 2021, rond 22:00 uur temazepam heeft geslikt. Voorts heeft hij verklaard dat hij op de dag van het ongeval rond 08:00 uur ’s ochtends is opgestaan en dat hij, toen hij die ochtend opstond, dexamfetamine heeft geslikt en dat hij diezelfde ochtend rond 10:00 uur oxazepam heeft geslikt. [7]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 21 september 2021 over de [straat 1] fietste in de richting van de [straat 3] . Halverwege de [straat 1] hoorde zij een harde doffe klap en zag zij het slachtoffer door de lucht vliegen. Tegelijkertijd zag zij dat de personenauto van de verdachte tegen een andere auto aanreed. Zij is naar verdachte gelopen die op dat moment uit zijn personenauto stapte en heeft een gesprek met hem gehad. De verdachte reageerde geschrokken en zei tegen haar dat hij zijn ogen even niet op de weg had. [8]
De afdeling Forensische Opsporing, afdeling Verkeer, heeft ter plaatse een onderzoek ingesteld en naar aanleiding daarvan onder meer het volgende vastgesteld. Kort vóór de botsing heeft de verdachte minimaal gereden met een berekende ‘indicatieve’ snelheid gelegen tussen 43 km/u en 50 km/u. Het verkeersongeval is ontstaan doordat de verdachte het verloop van de rijstrook niet heeft gevolgd. Door onbekende oorzaak kwam hij met zijn personenauto op de rechter fietsstrook en botste ter hoogte van perceel [straat 1] [nummer 1] met de rechter voorzijde van zijn personenauto tegen de rechterzijde van het slachtoffer dat op de fietsstrook stond of liep. De verdachte had het verkeersongeval kunnen voorkomen indien hij het verloop van de rechter rijstrook van de [straat 1] had gevolgd. [9]
Op 21 september 2021 om 14.30 uur is door de forensisch arts een schouw verricht op het stoffelijk overschot van het slachtoffer. Na het onderzoek heeft de forensisch arts geconcludeerd dat het slachtoffer was overleden ten gevolge van het bij het verkeersongeval opgelopen letsel, te weten uitgebreid letsel aan de hersenen in de vorm van bloedingen en inklemmingen. [10]
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Door de raadsman van de verdachte is in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat van de zijde van de verdachte sprake is geweest van in voldoende mate verwijtbaar gedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat vast is komen te staan dat de verdachte niet te hard heeft gereden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte moest uitwijken voor een hem tegemoetkomend voertuig en dat het, zo begrijpt het hof het verweer van de raadsman, een logische reactie van de verdachte is geweest dat hij – bezien in de rijrichting van de verdachte – met zijn voertuig naar rechts op is geschoven. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte al jaren de in zijn bloed aangetroffen middelen slikte en dat die middelen derhalve op de verdachte een minder hevige uitwerking hebben gehad dan op de gemiddelde mens.
Het hof overweegt als volgt.
Het is vaste rechtspraak dat de beantwoording van de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW94) afhangt van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid en/of onoplettendheid (vgl. o.a. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252 m.nt. Knigge; HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4835, NJ 2013/32; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3105; HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:110 en HR 2 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:128).
Uit de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan en tijdens het verkeersongeval onder invloed verkeerde van amfetamine, desmethyldiazepam en oxazepam. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte in dat kader verklaard dat hij diezelfde ochtend, kort voor het ongeluk, nog amfetamine en oxazepam heeft ingenomen. In zijn bloed is een concentratie amfetamine aangetroffen hoger dan de grenswaarde bij enkelvoudig gebruik en een concentratie oxazepam waardoor de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig beïnvloed is. Bovendien was er sprake van combinatiegebruik van amfetamine en oxazepam (zie dienaangaande art. 3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer,
Stb.2016, 529). Daarbij merkt het hof op dat oxazepam een zwaarder middel is dan amfetamine, en dat oxazepam aldus een ernstigere nadelige invloed op het rijgedrag heeft dan amfetamine.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat er een grijze auto op hem af kwam rijden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij moest uitwijken voor een tegemoetkomende vrachtwagen, en dat de zijkant van de vrachtwagen uit doeken bestond. Om die tegemoetkomende vrachtwagen de ruimte te geven is hij, bezien vanuit zijn rijrichting, naar rechts uitgeweken.
Het hof constateert allereerst dat er belangrijke discrepanties bestaan tussen de verklaring van de verdachte bij de politie en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting. Voorts zijn voor de stelling van de verdediging dat de verdachte moest uitwijken voor enig hem tegemoetkomend voertuig geen aanwijzingen te vinden in het dossier. Verdachte heeft verklaard dat de hem tegemoetkomende vrachtwagen zijn (voor die vrachtwagen bestemde) volledige weghelft nodig had. Uit het proces-verbaal verkeersongevallen analyse (pagina 70) blijkt dat de rijstroken voor zowel de vrachtwagen als de verdachte 2,8 meter breed waren; de breedte van de aan beide zijden van de weg gelegen fietsstroken bedroeg elk 1,5 meter. Niet is gebleken dat de vrachtwagen, zo daarvan al sprake is geweest, over de middenstreep van de weg op het weggedeelte van de verdachte is komen te rijden. Dat er voor de verdachte een noodzaak was om naar rechts uit te wijken, blijkt naar het oordeel van het hof evenmin uit het dossier; al helemaal niet in een zodanige mate dat de verdachte met de door hem bestuurde [personenauto] gedwongen was zich deels, laat staan geheel te begeven op de voor de verdachte rechts naast de rijstrook gelegen fietsstrook.
In dat kader wijst het hof nog op het in het proces-verbaal verkeersongevallen analyse (dossierpagina’s 72 en 77 tot en met 80) gerelateerde ten aanzien van de botsplaats en de toedracht van het ongeval in samenhang met de foto’s die zijn genomen van de plek van het ongeval (dossierpagina’s 84 tot en met 102). Deze foto’s laten zien dat het voertuig van de verdachte op het rechtergedeelte van de rechter fietsstrook tegen het slachtoffer is aangereden en daarna deels op het fietspad, deels op het parkeervak tot stilstand is gekomen. Ook laten deze foto’s zien dat er – vanuit de rijrichting van de verdachte bezien – nog ruimte is tussen de linker wielen van het voertuig van de verdachte en de plek waar de voor hem bestemde rijstrook loopt (zie met name foto’s FM1-05 en FM1-06 op pagina 88). De rechter wielen van de auto staan volledig op het rechts naast de fietsstrook gelegen parkeervak.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal verkeersongevallen analyse dat de verdachte met zijn voertuig de betonnen sluitband van het plantvak gelegen tussen de parkeervakken heeft geraakt (foto’s FM1-13 en FM1-14). Gelet op het voorgaande constateert het hof dat de verdachte in aanzienlijke mate van zijn – het verloop van de voor hem bestemde rijstrook volgende – rijrichting naar rechts is afgeweken.
Naar het oordeel van het hof kan de mate van afwijking niet zonder meer verklaard worden door verdachtes verklaring waarin hij stelt dat hij een op de andere rijstrook rijdende, hem tegemoetkomende vrachtwagen ruimte wilde geven. Tevens constateert het hof dat niet gebleken is dat de verdachte, ook niet nadat hij het slachtoffer had geraakt, met zijn voertuig, naar links heeft teruggestuurd, hetgeen wel te verwachten zou zijn indien de verdachte – zoals hij zelf heeft verklaard – slechts ruimte wilde bieden aan een hem tegemoetkomende auto.
Ten slotte wijst het hof nog op de verklaring van getuige [getuige 1] . Zij heeft de verdachte direct na het ongeval uit de auto zien komen en heeft hem toen gesproken. De verdachte heeft haar toen gezegd dat hij zijn ogen even niet op de weg had.
Gelet op het voorgaande schuift het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij moest uitwijken voor een hem tegemoetkomend voertuig, terzijde en gaat uit van de eerste, direct na het ongeval door de verdachte afgelegde verklaring dat hij zijn ogen even niet op de weg had.
Onder invloed van de in zijn bloed aangetroffen middelen heeft de verdachte zijn aandacht niet op de weg gehouden, is hij zonder noodzaak van de rechter rijstrook afgeweken en over de rechter fietsstrook gereden waar hij in botsing is gekomen met het slachtoffer. Het slachtoffer is ten gevolge van het bij het verkeersongeval opgelopen letsel overleden. De voornoemde gedragingen van de verdachte leveren naar het oordeel van het hof schuld op in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet, zijnde een hoge mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Het gegeven dat het slachtoffer zich op de fietsstrook bevond, heeft geen invloed op de weging van het hof. De verdachte dient immers als bestuurder oplettend te zijn op de mogelijke aanwezigheid van andere medeweggebruikers, zoals fietsers, voetgangers, een persoon die uitstapt of is uitgestapt uit een aldaar geparkeerde auto of iemand die anderszins van het fietspad gebruik maakt.
Het hof concludeert onder deze omstandigheden dan ook dat de verdachte, nadat hij als automobilist na het gebruik van rijvaardigheid negatief beïnvloedende middelen aan het verkeer is gaan deelnemen, zeer onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer heeft gehandeld en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor slachtoffer [slachtoffer] is overleden. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verbetering kwalificatie
De rechtbank heeft het bewezenverklaarde feit als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof verbetert de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit – welke bewezenverklaring door het hof verbeterd wordt gelezen als hiervoor is vermeld – als volgt (onderstreping hof):
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste liden vijfde lid, van deze wet.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is betoogd dat aan de verdachte niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd moet worden en dat in plaats daarvan een taakstraf alsmede een zeer forse voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren passend is. Daartoe is aangevoerd – kort samengevat – dat de verdachte op een keerpunt in zijn leven staat, dat hij niet meer verslaafd is aan GHB, dat hij zijn criminele verleden de rug toe heeft gekeerd en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf er mogelijk toe zal leiden dat hij een terugval krijgt. De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van het opleggen van de ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen.
Het hof overweegt meer in het bijzonder als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 21 september 2021 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval waardoor mevrouw [slachtoffer] is overleden. Mevrouw [slachtoffer] was ten tijde van het ongeluk de parkeerstrook voor haar huis bladvrij aan het maken. Dat een zo onschuldige bezigheid een zo dramatisch en fataal gevolg kan hebben, is nauwelijks te bevatten en moet voor de nabestaanden, gelet op de feiten en omstandigheden die daartoe hebben geleid, moeilijk te verteren zijn. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij ten tijde van het ongeluk, zo is uit nader onderzoek gebleken, onder invloed van benzodiazepinen en amfetamine verkeerde. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in dat kader nog verklaard dat hij deze middelen na het opstaan, en aldus kort voorafgaand aan het ongeluk, had genomen. Hij was een aantal dagen eerder weer met het gebruik daarvan begonnen. Dat de verdachte desondanks de keuze heeft gemaakt om achter het stuur te kruipen, is iets wat het hof de verdachte zwaar aanrekent. Met het besef dat deze keuze mevrouw [slachtoffer] fataal is geworden, zal de verdachte verder moeten leven. Het leed dat door het overlijden van mevrouw [slachtoffer] is toegebracht aan haar nabestaanden is groot en onherstelbaar. Door het verwijtbaar handelen van de verdachte zijn levens aldus zeer ingrijpend en blijvend veranderd.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 juli 2024, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het onderhavige feit meermalen is veroordeeld, onder meer voor soortgelijke delicten. Voorts heeft het hof kennisgenomen van de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de over de verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen d.d. 23 januari 2023 en 29 augustus 2024. Uit die rapporten komt naar voren dat de reclassering het risico op recidive inschat als gemiddeld. De reclassering ziet in de verdachte een verslavingsgevoelige man die steeds meer lijdensdruk ervaart van zijn middelengebruik en zijn jarenlange inmenging in een crimineel sociaal milieu. Hoewel de reclassering inschat dat het onderhavige door verdachte begane misdrijf dusdanig veel indruk heeft gemaakt op de verdachte dat hij niet snel zal recidiveren in een soortgelijk delict, is de reclassering – gelet op de houding van de verdachte en de middelenverslaving/verslavingsgevoeligheid waardoor de verdachte erg impulsief en maar beperkt leerbaar is – van oordeel dat de risico’s op nieuw delictgedrag aanwezig blijven voor de toekomst. De reclassering heeft geadviseerd om, bij een veroordeling, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen aan de verdachte, met daaraan verbonden diverse voorwaarden. Zo heeft de reclassering ambulante behandeling geadviseerd om de verdachte te ondersteunen bij het volhouden van zijn abstinentie en het behandelen van de verdachte bij een eventuele terugval in middelengebruik. Voorts heeft de reclassering geadviseerd om middelencontrole op te leggen, zodat eventueel middelengebruik met de verdachte bespreekbaar gemaakt kan worden. Een eventueel alcohol- en drugsverbod zoals door de rechtbank is opgelegd, heeft niet de voorkeur van de reclassering nu het in casu om een verslavingsgevoelige verdachte gaat waarbij het risico op terugval in het middelengebruik groot is en een dergelijke terugval in het geval van een verbod tot gevolg zal hebben dat dit direct consequenties zal hebben en uiteindelijk eventueel tot een retourmelding (het hof begrijpt: het stopzetten van de begeleiding) kan leiden.
Gelet op de ernstige en onomkeerbare gevolgen van het ongeval is het hof, evenals de advocaat-generaal en de rechtbank, van oordeel dat enkel een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Hiermee wordt niet alleen aan de verdachte maar ook aan de samenleving een signaal afgegeven dat rijden onder invloed van middelen absoluut niet mag. Het hebben van een rijbewijs en het daarmee aan het verkeer deelnemen brengt een zware verantwoordelijkheid met zich. Bij het niet nemen van deze verantwoordelijkheid en het besluit om toch te gaan rijden ondanks het gebruik van middelen, wordt het leven van onschuldige personen in de waagschaal gesteld en in het ergste geval verwoest, zoals zich dat hier ook heeft voorgedaan. Een straf zoals bepleit door de verdediging is, ondanks de gegeven persoonlijke omstandigheden, niet passend nu een dergelijke straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Voorts is het hof van oordeel dat aan de voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering verbonden dienen te worden. Tot slot zal het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 4 jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
3 (drie) jarenten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de SVG reclassering Mondriaan op telefoonnummer 088 - 506 88 88. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering.
  • stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door Mondriaan Forensische Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich bij terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld tijdens het behandeltraject laten opnemen in een zorginstelling voor de duur van zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt; de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling en gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- dat de verdachte meewerkt aan middelencontrole om het middelengebruik te controleren; de reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep met verbeterde lezing van de bewezenverklaring, verbetering en aanvulling van gronden als voormeld voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. dr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. W.F. Koolen en, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 27 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2411-2022039596, gesloten d.d. 10 juni 2022, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 167.
2.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 10 juni 2022, dossierpagina’s 5 en 7, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
3.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 27 mei 2022, dossierpagina’s 68, 73 en 79, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 2] .
4.Het proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 21 september 2021, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , dossierpagina 13.
5.Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 15 maart 2022, dossierpagina’s 44 tot en met 46, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] .
6.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 februari 2022, dossierpagina’s 56, 58, 60 en 61, opgesteld door [deskundige] , ziekenhuisapotheker-toxicoloog.
7.De verklaring van de verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 13 september 2024.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 september 2021, dossierpagina 30, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] .
9.Het proces-verbaal verkeersongevallen analyse d.d. 27 mei 2022, dossierpagina’s 64, 72 en 77 tot en met 80, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 2] in samenhang met de Rollei/Autocad situatietekening, dossierpagina 167.
10.Het proces-verbaal verkeersongevallen analyse d.d. 27 mei 2022, dossierpagina 75, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 2] en een schriftelijk bescheid, te weten een schouwverslag d.d. 21 september 2021, voor zover inhoudende de bevindingen van [arts] , forensisch arts.