In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende, die in 2014 in Nederland werkte en drie dagen per week bij zijn gezin in België verbleef, recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) voor het jaar 2014. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2014 afgewezen, omdat belanghebbende niet voldeed aan het inschrijvingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het jaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt, op hetzelfde woonadres als belanghebbende moet zijn ingeschreven in de basisregistratie personen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in eerdere uitspraken over de IACK voor het jaar 2015.
Het hof heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de stelling dat de niet-toekenning van de IACK in strijd is met verschillende internationale verdragen en beginselen, verworpen. Het hof concludeert dat de omstandigheden van belanghebbende niet leiden tot een andere uitkomst dan die welke voortvloeit uit de toepassing van de wettelijke bepalingen. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.