ECLI:NL:GHSHE:2023:4293

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
200.334.465_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 december 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een belastingzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend op 8 november 2023, maar de wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was op grond van artikel 8:16, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De wrakingsgronden waren volgens de wrakingskamer reeds op 19 oktober 2023 bekend, tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak. Verzoeker had geen wrakingsverzoek ingediend tijdens deze behandeling, maar pas drie weken later, wat niet tijdig was volgens de wet. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten of omstandigheden moet worden ingediend om de voortgang van de procedure niet onredelijk te vertragen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet aan deze eis had voldaan, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De hoofdzaak kan nu worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
Reisnummer: 200.334.465/01
Datum beslissing: 18 december 2023
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijke verzoek, gedateerd 8 november 2023, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ingekomen ter griffie van het hof op 9 november 2023, in de belastingzaak met nummer [nummer 1] , in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] (België),
hierna te noemen: ‘verzoeker’,
strekkende tot wraking van mr. J.M. van der Vegt (voorzitter) (hierna: mr. Van der Vegt), mr. W.A.P. van Roij (hierna: mr. Van Roij) en mr. H.J. Cosijn (hierna: mr. Cosijn), raadsheren respectievelijk raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, team belastingrecht (hierna gezamenlijk aan te duiden als de raadsheren).

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 februari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 19 oktober 2023, waarbij zijn verschenen verzoeker, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.3.
Bij op 9 november 2023 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift is door verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren. De raadsheren hebben allen schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Zij hebben tevens gezamenlijk een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven. De raadsheren zijn van mening dat verzoeker niet-ontvankelijk is in het wrakingsverzoek. Subsidiair menen zij dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.
1.4.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 13 december 2023 behandeld. Daarbij zijn verzoeker en mr. Van der Vegt verschenen.
1.5.
Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft de voorzitter van de wrakingskamer medegedeeld dat uiterlijk op 18 december 2023 uitspraak op het wrakingsverzoek zal worden gedaan.

2.Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Op grond van artikel 8:16, lid 1, Awb moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.3.
Verzoeker heeft op 8 november 2023 schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek (samengevat) is gebaseerd op de stelling van verzoeker dat zich voor of tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2023 feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben geleden. Immers, verzoeker heeft aangevoerd dat
  • mr. Cosijn eerder betrokken is geweest bij een procedure van verzoeker tegen de Belastingdienst, met zaaknummer [nummer 2] ;
  • de door het hof gedane uitspraak in die zaak onbegrijpelijk is;
  • mr. Van der Vegt tijdens de zitting op 19 oktober 2023 een bijzondere vraag heeft gesteld, die niet anders kan worden geïnterpreteerd dan een indirecte beschuldiging dat verzoeker en zijn partner door het gerechtshof als potentiële fraudeurs worden gezien;
  • mr. Cosijn een passieve opstelling had tijdens de zitting en geen enkele vraag heeft gesteld.
2.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer waren (aldus) de gronden voor het wrakingsverzoek dan ook reeds op 19 oktober 2023 bekend. Verzoeker heeft dit bovendien ter zitting van de wrakingskamer bevestigd en toegelicht dat hij wilde afwachten of op de mondelinge behandeling zijn zorg zou worden weggenomen. Tijdens de mondelinge behandeling is echter geen wrakingsverzoek gedaan. Het wrakingsverzoek is pas na ommekomst van drie weken ná de mondelinge behandeling op 8 november 2023 ter griffie van het hof ingediend.
2.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Hoewel een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding in de hoofdzaak, mits vóór de einduitspraak, laat dit onverlet dat een wrakingsverzoek ingevolge artikel 8:16, lid 1, Awb ingediend moet worden zodra (kort samengevat) de wrakingsgronden aan verzoeker bekend zijn. Met deze bepaling wordt namelijk beoogd te voorkomen dat door de indiening van een verzoek om wraking de goede voortgang van de procedure onredelijk wordt vertraagd. Immers, een wrakingsverzoek heeft schorsende werking voor de behandeling van de hoofdzaak. Indien een wrakingsverzoek in een later stadium van de procedure wordt ingediend en het verzoek zou worden toegewezen, is al het tot dan toe verrichte werk voor niets geweest: de behandeling moet dan door een andere rechter opnieuw worden gedaan. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten of omstandigheden (...) bekend zijn geworden’ uit artikel 8:16, lid 1, Awb betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking [1] , waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. [2] Deze tijd was evenwel op 8 november 2023 ruimschoots verstreken. Naar het oordeel van de wrakingskamer is uit hetgeen ter zitting van de wrakingskamer daaromtrent naar voren is gebracht niet gebleken van een toereikende rechtvaardiging voor het tijdsverloop tussen het moment dat verzoeker bekend is geworden met de wrakingsgronden op 19 oktober 2023 en het indienen van het wrakingsverzoek op 8 november 2023.
2.6.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat niet aan de eis van artikel 8:16, lid 1, Awb is voldaan en dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wrakingskamer zal verzoeker derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek komt de wrakingskamer om die reden niet toe.
2.7.
De wrakingskamer overweegt nog ten overvloede dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan waarmee degene die zijn wraking verzoekt het niet eens is, niet een omstandigheid is die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van die rechter schade zou kunnen lijden. [3] Daarnaast kan uit een kritische vraag, om een helder beeld te krijgen van de feiten, niet zonder meer een suggestie van fraude worden afgeleid. Ook de overige klachten zouden niet hebben geleid tot een gegrond wrakingsverzoek.
BESLISSING
Het hof:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek tegen de raadsheren;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de raadsheren van wie wraking was verzocht en de inspecteur.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 18 december 2023 door mr. J.W. van Rijkom, voorzitter, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. A.L. Bervoets, leden, bijgestaan door mr. E. Royakkers, griffier.
De uitspraak is ondertekend door de griffier, en door mr. drs. T.A. Gladpootjes, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.

Voetnoten

1.Aldus reeds: MvT, Kamerstukken 1991/92 , 22 495, nr. 3, blz. 113 (algemeen en Awb).
2.Hof 's-Hertogenbosch 11 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1515.
3.Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX2303.