ECLI:NL:GHSHE:2024:2317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
23/835
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van de inspecteur bevestigd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, die was opgelegd op basis van een taxatierapport van een camper. De inspecteur had de schade aan de camper beoordeeld en een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.359, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. Belanghebbende stelde dat de handelsinkoopwaarde van de auto te hoog was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de schade aan de auto. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een hogere waardevermindering dan de inspecteur had vastgesteld. Daarnaast verwierp het hof het beroep van belanghebbende op de herleidingsmethode voor de bepaling van de verschuldigde bpm, aangezien deze methode niet was toegestaan volgens de wet. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor het griffierecht werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/835
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 april 2023, nummer BRE 22/1550, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 27 juni 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] (camper) met VIN nummer [VIN-nummer] (hierna: de auto) naar een te betalen bedrag aan bpm van € 1.947.
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [A BV] van 20 juni 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 23.250. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek naar vraagprijzen van referentievoertuigen. In het rapport staat vermeld dat in verband met de te hanteren handelsinkoopwaarde ongeveer 25% van de vraagprijs is afgetrokken. Voorts heeft de taxateur de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 10.000.
2.3.
De inspecteur heeft geen hertaxatie laten verrichten maar de schade aan de auto zelf beoordeeld. De inspecteur heeft een bedrag van € 3.691 wegens schade op de handelsinkoopwaarde uit de koerslijst AutotelexPro in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 27.422. Omdat toepassing van de forfaitaire tabel het meest gunstig was, is het bedrag aan verschuldigde bpm op basis daarvan bepaald op € 6.306.
2.4.
Met dagtekening 26 februari 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.359 waarbij een bedrag van € 29 aan belastingrente in rekening is gebracht.
2.5.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarnaast de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500, tot het betalen van € 837 aan proceskosten en tot het vergoeden van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 184.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
Daarbij spelen in het bijzonder de volgende vragen:
Dient de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd te worden in verband met aanwezige schade aan de auto?
Mag de verschuldigde bpm voor de auto worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de zogenaamde herleidingsmethode)?
3.2.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslag. Belanghebbende concludeert subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.808. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
a. Waardevermindering in verband met schade
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met schade.
4.2.
De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende de auto voor € 27.500 heeft aangekocht. Ter bepaling van de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat heeft de inspecteur een schadebedrag van € 3.691 aannemelijk geacht en dit bedrag in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Hij komt daarmee op een handelsinkoopwaarde van € 27.422 in beschadigde staat. Belanghebbende stelt daartegenover een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 10.000, waarbij een schadebedrag van € 13.250 in aanmerking is genomen. Het hof stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Belanghebbende heeft, gelet op de door belanghebbende betaalde aankoopprijs, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een hogere waardevermindering dan waarmee de inspecteur al rekening heeft gehouden.
b. Herleidingsmethode
4.3.
Belanghebbende stelt dat de verschuldigde bpm moet worden bepaald op basis van de herleidingsmethode. Deze methode houdt in dat de verschuldigde bpm wordt herleid uit de herrekende bruto bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s.
4.4.
De inspecteur heeft verwezen naar het wettelijke systeem vervat in de artikelen 9 en 10 Wet bpm. De wetgever biedt voor de berekening van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde bpm drie methoden aan. De waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en, in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingsmethode van belanghebbende behoort daar niet toe.
4.5.
Belanghebbendes stelling dient te worden verworpen. De herleidingsmethode kan niet worden toegepast. Het hof verwijst naar hetgeen ter zake is overwogen in zijn eerdere uitspraken van 5 juli 2023 [1] , 15 juni 2022 [2] en 14 april 2022 [3] .
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door E.P.A. Brakeboer, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers E.P.A. Brakeboer
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.