In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van de inspecteur bevestigd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, die was opgelegd op basis van een taxatierapport van een camper. De inspecteur had de schade aan de camper beoordeeld en een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.359, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. Belanghebbende stelde dat de handelsinkoopwaarde van de auto te hoog was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de schade aan de auto. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een hogere waardevermindering dan de inspecteur had vastgesteld. Daarnaast verwierp het hof het beroep van belanghebbende op de herleidingsmethode voor de bepaling van de verschuldigde bpm, aangezien deze methode niet was toegestaan volgens de wet. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor het griffierecht werden niet vergoed.