Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] (Duitsland),
[geïntimeerde 4] ,
[geïntimeerde 5] ,
[geïntimeerde 6] ,
[geïntimeerde 7] ,
[geïntimeerde 8] ,
[geïntimeerde 9] ,
[geïntimeerde 10] ,
[geïntimeerde 11] ,
[geïntimeerde 12] ,
[geïntimeerde 13] ,
[geïntimeerde 14] ,
[geïntimeerde 15] ,
[geïntimeerde 16] ,
[geïntimeerde 17] ,
[geïntimeerde 18] ,
[geïntimeerde 19] ,
[geïntimeerde 20] ,
[geïntimeerde 21] ,
[geïntimeerde 22] ,
[geïntimeerde 23] ,
[geïntimeerde 24] ,
[geïntimeerde 25] ,
[geïntimeerde 26] ,
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummers 8013006 \ CV EXPL 19-6195, 8189183 \ CV EXPL 19-8308 en 8300058 \ CV EXPL 20-363)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met producties;
- de akte uitlating partijen omtrent mondelinge behandeling na aanbrengen van 15 juni 2021;
- de memorie van grieven van 24 augustus 2021;
- de memorie van antwoord in principaal appel en de memorie van grieven in incidenteel appel met producties (nr. 95 tot en met 136) van 16 november 2021;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties (nr. 17 tot en met 19) van 25 januari 2022;
- de nadere stukken (producties 137 tot en met 139) van 13 oktober 2022 van mr. Peeters, ingekomen ter griffie van dit hof op 14 oktober 2022;
- de door mr. Vrolijk ingediende nadere stukken (producties 20 tot en met 79) bij H12-formulier van 14 oktober 2022, ingekomen ter griffie van dit hof op 17 oktober 2022, en
- de mondelinge behandeling van 27 oktober 2022, waarbij partijen pleit- en spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De feiten en de procedure
4.De beoordeling in principaal en incidenteel appel
De Chauffeurs mogen te zijner tijd nog reageren op de stukken over de berekening van de pauzestaffel (zie echter hetgeen is overwogen in 4.53; de Chauffeurs hebben gelet daarop geen belang meer bij een reactie op deze stukken met betrekking tot de pauzestaffel). Ten aanzien van de drie verklaringen van medewerkers van personeelszaken (producties 20 tot en met 22), hebben de Chauffeurs een leespauze gekregen waarvoor de mondelinge behandeling is onderbroken en hebben zij daarop kunnen reageren. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen overigens in de lijn met wat al door [appellante] over het al dan niet verplichte karakter van de overuren in de processtukken naar voren is gebracht en zijn de verklaringen in die zin niet zodanig verrassend dat de Chauffeurs daarop ter zitting niet adequaat konden reageren.
De Chauffeurs hebben gezien het voorgaande verder geen belang bij hun grief VII in incidenteel appel voor zover betrekking hebbend op hun verweer aangaande de klachtplicht (nr. 386 mva/mvg).
Voor zover [appellante] heeft willen betogen dat het
achterafniet uitbetaalde deel van het vakantieloon geen invloed heeft gehad op het opnemen van vakantiedagen door de Chauffeurs, leidt dit er dus niet toe dat thans niet alsnog het (volledige en juiste) loon kan worden vastgesteld en alsdan moet worden uitbetaald.
‘tijdens vakantie het loon dient te worden doorbetaald’. De vorderingen moeten volgens [appellante] daarom worden afgewezen, in ieder geval voor het deel dat zij de wettelijke vakantiedagen overschrijden.
In dit arrest heeft het HvJ EU erop gewezen dat vanwege het uitzonderlijke en onvoorspelbare karakter ervan, vergoedingen voor gemaakte overuren in beginsel geen deel uitmaken van het gewone loon waarop de werknemer tijdens de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 bedoelde jaarlijkse vakantie met behoud van loon aanspraak kan maken. Het HvJ EU overweegt vervolgens als volgt [vet door GHSHE]:
Williams/British Airwaysen/of
Hein/Holzkammmoet worden getoetst (grief III in incidenteel appel), maar dat eerst de vraag moet worden beantwoord of het gevorderde looncomponent onder het door de Hoge Raad gehanteerde ruime loonbegrip valt en dat – bij een ontkennend antwoord – daarna pas de vervolgvraag is of de genoemde arresten ertoe leiden dat het gevorderde looncomponent op basis van een richtlijnconforme interpretatie toch tot het vakantieloon moet worden gerekend (Gerechtshof Den Haag 14 september 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1746). Er is namelijk geen enkele aanwijzing dat de wetgever altijd al bedoeld heeft dat onder het loonbegrip van artikel 7:639 lid 1 BW ook toeslagen en overuren vallen gezien de chronologie van de aanpassingen van het betreffende wetsartikel en de nationale jurisprudentie daarover vóór de hier bedoelde Europese uitspraken. Ook de stelling van de Chauffeurs dat de overwerkvergoedingen óók moeten worden getoetst aan het arrest Williams/British Airways en dat geen tot weinig zelfstandige waarde moet worden toegekend aan de voorwaarden neergelegd in het arrest Hein/Holzkamm, is naar het oordeel van het hof niet juist.
gebruikelijkof hangt niet
intrinsieksamen met de taken van de Chauffeurs.
In dat kader wordt tevens betrokken grief II in het incidenteel appel, luidend dat ten onrechte de kantonrechter overwogen heeft dat de vorderingen van de Chauffeurs (uitsluitend) zien op toeslagen voor gemaakte overuren. Ten onrechte heeft de kantonrechter in r.o. 4.20 niet expliciet overwogen dat de Chauffeurs van mening zijn dat ook de 30%-toeslag (gekoppeld aan tijd-voor-tijd uren) ten onrechte niet tijdens vakanties zijn doorbetaald.
Op grond van artikel 7 lid 1 onderdelen a en b van alle geldende cao’s geldt namelijk dat een chauffeur verplicht is:
bovenopde zuivere onkostenvergoedingen (punt 85 mva/mvg) werden toegekend, zodat de nachtvergoedingen van vóór 1 juli 2017 gelijk meetellen als de nachttoeslagen van na 1 juli 2017.
Anders dan de Chauffeurs betogen in het kader van grief II in incidenteel appel (zie eerder) koppelt het hof niet de overuren enerzijds en de toeslagen daarover los, maar beschouwt ze al bij elkaar horend.
Naar het oordeel van het hof kan in de situatie van de Chauffeurs niet gezegd worden dat de overuren een uitzonderlijk en onvoorspelbaar karakter hebben. Het is het hof namelijk gebleken dat de overuren een belangrijk onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van [appellante] en ook voor de Chauffeurs. Voor het antwoord op de vraag of de overuren van de Chauffeurs deel uitmaken van het vakantieloon, moet het hof dus de (vervolg)vraag beantwoorden of sprake is van de tenzij-situatie, en de in dat kader te beantwoorden deelvragen.
Het hof wenst daarbij – anders dan klaarblijkelijk de kantonrechter – wel waarde te hechten aan de andere evenzeer authentieke taalversies van het arrest Hein, waaronder die van de Duitse taal dat in die uitspraak de procestaal was.
In het hiernavolgende zal het hof de verschillende onderdelen (a) tot en met (c) behandelen. Hetgeen [appellante] en de Chauffeurs hierover ieder hebben aangevoerd zal daarbij ook naar voren komen.
omdatzij een bepaalde hoeveelheid overwerk hebben verricht. [appellante] neemt voorts nogmaals uitdrukkelijk het standpunt in dat de Chauffeurs niet verplicht zijn of waren om overwerk te verrichten, mede onder verwijzing naar de als productie 20-22 in hoger beroep overgelegde verklaringen van medewerkers van personeelszaken van [appellante] . De Chauffeurs worden ingepland conform het aantal uren dat zij willen werken en zij kunnen zelf aangeven of zij overwerk willen verrichten. Hierbij wordt opgemerkt dat overuren de uren zijn die de 40 uur per week overschrijden en dus niet de acht uur per dag. De Chauffeurs hebben volgens [appellante] ook nimmer gesteld, noch bewezen, dat zij verplicht waren om overwerk te verrichten. Hierdoor dient geconcludeerd te worden dat de Chauffeurs niet aan hun stel- en bewijsplicht hebben voldaan en dat zij niet hebben aangetoond dat hun vorderingen voldoen aan de criteria die het HvJ EU daaraan stelt om de vergoedingen voor overwerk onderdeel te kunnen laten uitmaken van het vakantieloon.
welverplicht was.
verplicht kan wordentot het maken van overuren. Hierdoor is het aannemelijk dat overwerk onderdeel is van de werkzaamheden in de transportsector en dat voor een bepaalde groep (oudere) werknemers, voor wie het maken van overuren belastend kan zijn, voorzieningen moesten worden getroffen. De stelling van [appellante] dat chauffeurs met de leeftijd van 50 jaar en ouder niet kunnen worden verplicht tot het maken van overwerk, maakt niet dat de feitelijke situatie anders is.
‘arbeitsvertraglich verpflichtet’is (Duitse taalversie), althans sprake is van de situatie dat “
les obligationsdécoulantdu contrat de travail exigent du travailleur qu’il accomplisse des heures supplémentaires” (Franse taalversie, vet GHSHE).
De kantonrechter heeft daarbij – aldus [appellante] – ten onrechte overwogen dat de Duitse versie van het Holzkamm-arrest niet relevant is voor de beoordeling hiervan. De kantonrechter heeft ook ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende looncomponenten voor overwerk – doordeweeks overwerk, overwerk op zaterdag, overwerk op zondag en tijd-voor-tijd –. Uit het door [appellante] overgelegde overzicht blijkt dat de hoeveelheid overuren bij elke Chauffeur sterk fluctueert, zowel per maand, per jaar, in totaal als per looncomponent. Er is dus geen sprake van een voorzienbare structuur. De overuren op zaterdag en zondag en de tijd-voor-tijd vergoedingen komen volgens [appellante] bovendien maar heel weinig voor, zodat hiervan zeker niet gezegd kan worden dat dit op regelmatige basis is, noch dat die looncomponenten voorzienbaar, gewoonlijk of structureel zijn.
- ‘weitgehend vorhersehbar und gewöhnlich’ (grotendeels voorspelbaar en gebruikelijk);
- ‘broadly regular and predictable basis’ (grotendeels regelmatige en voorspelbare basis) en
- ‘caractère largement prévisible et habituel’ (grotendeels voorspelbaar en gebruikelijk karakter).
enregelmatig of gebruikelijk moeten zijn. Dat in de Nederlandse vertaling de twee woorden ‘vorhersehbar’ en ‘gewöhnlich’ zijn samengevoegd in de woorden ‘op regelmatige basis’ maakt dat niet anders. Het hof is echter ook van oordeel dat het met regelmaat maken van overuren met zich mee kan brengen dat het maken van overuren voorspelbaar wordt.
kanworden gegeven. Het hof leidt hieruit af dat de werkgever nog steeds in voorkomend geval de verplichting aan de oudere werknemer kan opleggen tot het maken van overuren.
alleChauffeurs geldt dat het overwerk, althans het daarvoor ontvangen brutoloon en toeslagen zonder meer onderdeel moeten zijn van het vakantieloon, ondanks de grote verschillen. Het feit dat de Chauffeurs allen werkzaam waren in dezelfde functie en dat op hen dezelfde cao’s van toepassing waren, maakt nog niet dat sprake is van een gelijke situatie. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de Chauffeurs zeer uiteenlopende bedragen vorderen, die gebaseerd zijn op verschillende toeslagen en gewerkte uren. [appellante] is van mening dat elke Chauffeur zijn vordering individueel moet onderbouwen en bewijzen en ook dat per Chauffeur de vordering beoordeeld moet worden.
Hierna zal het hof aangeven hoe een en ander dient te worden uitgewerkt.
In zoverre slaagt deze grief.
De Chauffeurs hebben hun vordering ter zake gehandhaafd.
Door de Chauffeurs zijn de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden niet tot amper onderbouwd. In hoger beroep is aangevoerd dat door diverse chauffeurs een sommatiebrief is gestuurd. Dat is in beginsel niet voldoende om buitengerechtelijke kosten te kunnen vorderen.
De rechter is niet gehouden de vorderingen van de eiser(s), in dit geval de Chauffeurs, letterlijk te herhalen maar hij is wel gehouden op al het gevorderde te beslissen.
De kantonrechter was aan definitief beslissen nog niet toegekomen. Het hof zal met al hetgeen gevorderd is - voor zover dan nog relevant - rekening houden en daarop bij eindarrest beslissen.
De Chauffeurs hebben geen belang bij (de verdere behandeling van) deze grief.
Het ligt voorts op de weg van [appellante] als meest gerede partij om nieuwe overzichten te overleggen. De overzichten moeten per individuele chauffeur en per relevant kalenderjaar zijn opgesteld. Het overzicht moet per individuele chauffeur inzichtelijk maken wanneer (en hoeveel) de verlofdagen in het relevante kalenderjaar zijn opgenomen. Daarbij moet duidelijk en op een inzichtelijke wijze onderscheid worden gemaakt tussen de (boven)wettelijke vakantiedagen en de (afgekochte dan wel genoten) atv-dagen. Het overzicht moet ook de uitbetaalde bruto toeslagen (als vermeld in 4.23) enerzijds en overwerkuren en daarbij horende bruto toeslagen anderzijds per kalenderjaar bevatten, alsook of met betrekking tot ieder jaar sprake is van 25% of meer uitbetaling van overuren ten opzichte van het totale brutojaarloon.
In zoverre slaagt de grief VI.b in incidenteel appel ook, nu de Chauffeurs zich niet meer hoeven uit te laten over de eerder overgelegde overzichten. Wel zal hen de gelegenheid worden geboden zich uit te laten over de hiervoor bedoelde
nieuweoverzichten.
Desgewenst kan verder aan de kant van de Chauffeurs gereageerd worden op individuele gevallen, bijvoorbeeld ten aanzien van een afwijkende referentieperiode in het kader van de overuren – als de werknemer onder de 25% uitkomt –. De betreffende chauffeurs zullen dan moeten onderbouwen met bewijsstukken dat er sprake was van ziekte of anderszins een belemmering als gevolg waarvan een andere referentieperiode zou moeten gelden.
[appellante] zal daarop nog apart mogen reageren.
Op diverse punten als met dat aanbod geviseerd heeft het hof al beslist, zodat in zoverre de grief niet (meer) ter zake dienend is. Voorts heeft het hof hierboven [appellante] in de gelegenheid gesteld respectievelijk opgedragen diverse aangeboden stukken alsnog over te leggen.
5.De uitspraak
11 april 2023peremptoir voor akte aan de zijde van [appellante] ;