ECLI:NL:GHSHE:2023:469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
22/00930 tot en met 22/00933
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM voor kampeerauto's na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank Gelderland had eerder de naheffingsaanslag verminderd, maar belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de naheffingsaanslag verder verminderde. Vervolgens heeft de Hoge Raad de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch verwezen na een beroep in cassatie van belanghebbende. Tijdens de zitting op 22 december 2022 hebben partijen een compromis bereikt over de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van vier kampeerauto’s, die door belanghebbende in 2016 zijn geregistreerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verschuldigde BPM na het compromis € 5.124 bedraagt, wat hoger is dan de eerdere vastgestelde bedragen door de rechtbank en het hof A-L. Het hof oordeelt dat belanghebbende door het instellen van hoger beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan zonder het instellen van hoger beroep. Daarom wordt de naheffingsaanslag vastgesteld op € 3.656, het bedrag dat door het hof A-L was vastgesteld. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van de naheffingsaanslag en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten na verwijzing tot een bedrag van € 1.505,50.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/00930 tot en met 22/00933
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 8 november 2017, nummers AWB 16/6290, 17/1547, 17/1548 en 17/1549, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden (hierna: hof A-L) (nummers 17/01396 tot en met 17/01399). Dat hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld (nummer 19/04563). De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gedeeltelijk vernietigd en het geding naar dit hof verwezen.
1.6.
Beide partijen hebben een conclusie na verwijzing ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [taxateur] (taxateur), en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.9.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.10.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2016 vier, uit een andere lidstaat afkomstige en voor de verhuur gebruikte, kampeerauto’s doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. Het betreft kampeerauto’s met VIN eindigend op [nummer 1] (hierna: auto 1), [nummer 2] (hierna: auto 2), [nummer 3] (hierna: auto 3) en [nummer 4] (hierna: auto 4).

3.Overwegingen

Ten aanzien van het geschil
3.1.
Bij wijze van compromis en om het geschil finaal te beslechten, zijn partijen ter zitting alsnog tot overeenstemming gekomen ten aanzien van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de vier kampeerauto’s. Het hof zal het door partijen bereikte compromis hierna weergeven en tot een cijfermatige conclusie uitwerken.
3.2.
Partijen gaan uit van de volgende historische nieuwprijzen en bruto BPM.
Historische nieuwprijs
Bruto BPM
Auto 1
€ 98.952
€ 12.468
Auto 2
€ 70.605
€ 12.052
Auto 3
€ 57.347
€ 11.562
Auto 4
€ 54.693
€ 10.913
3.3.
De afschrijving wordt als volgt bepaald. Partijen gaan in eerste instantie uit van de afschrijvingspercentages genoemd in de kolom ‘Afschr. Koerslijst DRZ’ in de brief van de inspecteur van 1 augustus 2017 aan de rechtbank. Die afschrijvingspercentages worden toegepast op de onder 3.2 vermelde historische nieuwprijzen van de kampeerauto’s. Vervolgens zal op die waarde een aftrek van 4% plaatsvinden om te komen tot de handelsinkoopwaarde (hierna: HIW) van de kampeerauto’s waar partijen van uit wensen te gaan ter bepaling van de verschuldigde BPM.
3.4.
Het onder 3.3 weergegeven compromis betekent cijfermatig het volgende.
Afschrijvings-percentage brief 1 augustus 2017
HIW vóór aftrek 4%
HIW na aftrek 4%
Rest-BPM
Auto 1
26,91%
€ 72.324
€ 69.431
(€ 69.431/€ 98.952) x € 12.468 =
€ 8.748
Auto 2
29,11%
€ 50.051
€ 48.049
(€ 48.049/€ 70.605) x € 12.052 =
€ 8.201
Auto 3
29,13%
€ 40.641
€ 39.016
(€ 39.016/€ 57.347) x € 11.562 =
€ 7.866
Auto 4
29,13%
€ 38.760
€ 37.210
(€ 37.210/€ 54.693) x € 10.913 =
€ 7.424
3.5.
De naheffing kan dan als volgt worden berekend.
Rest-BPM
Voldane BPM
Naheffing
Auto 1
€ 8.748
€ 7.107
€ 1.641
Auto 2
€ 8.201
€ 7.026
€ 1.175
Auto 3
€ 7.866
€ 6.718
€ 1.148
Auto 4
€ 7.424
€ 6.264
€ 1.160
Totaal
€ 5.124
3.6.
De verschuldigde BPM is door de inspecteur (bij de naheffingsaanslag), door de rechtbank en door het Hof A-L op de volgende bedragen gesteld.
Naheffingsaanslag
rechtbank
hof A-L
Auto 1
€ 2.150
€ 1.211
€ 1.211
Auto 2
€ 1.477
€ 1.090
€ 748
Auto 3
€ 1.439
€ 1.056
€ 824
Auto 4
€ 1.435
€ 1.086
€ 873
Totaal
€ 6.501
€ 4.453
€ 3.656
3.7.
Na het compromis ter zitting bedraagt de verschuldigde naheffing BPM € 5.124 (zie 3.5). Dit bedrag is hoger dan het door de rechtbank respectievelijk hof A-L vastgestelde bedrag van de naheffingsaanslag. Dit roept de vraag tot welk bedrag het hof de naheffingsaanslag dient vast te stellen. Is dit het door de rechtbank vastgestelde bedrag, waartegen de inspecteur geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, of is dit het door hof A-L vastgestelde bedrag waartegen de staatssecretaris van Financiën geen (incidenteel) beroep in cassatie heeft ingesteld.
Omdat belanghebbende door het instellen van hoger beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan zonder het instellen van hoger beroep het geval zou zijn geweest (reformatio in peius), geldt het door de rechtbank vastgestelde bedrag in ieder geval als maximum. [1] Verdedigd kan worden dat ditzelfde heeft te gelden voor de situatie dat geen (incidenteel) beroep in cassatie wordt ingesteld door een partij. Uit het arrest Hoge Raad 3 april 2020 [2] kan echter worden afgeleid dat dit weer niet geldt voor bepaalde bewijsoordelen die in cassatie niet zijn bestreden en de Hoge Raad de zaak verwijst voor een onderzoek in volle omvang. In dat geval kunnen de in cassatie niet bestreden bewijsoordelen die relevant zijn voor de beslissing van het geschil, wederom door een partij bij de verwijzingsrechter aan de orde worden gesteld. Dat is echter een andere situatie. Het financiële geschil ligt ten volle nog open in die casus.
In de onderhavige zaak is de staatssecretaris van Financiën kennelijk akkoord met het door het hof A-L vastgestelde bedrag van € 3.656. In navolging van het arrest van 19 december 2014 is het hof dan ook van oordeel dat belanghebbende door het instellen van beroep in cassatie niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan zonder het instellen van dit rechtsmiddel het geval zou zijn geweest. Dit vindt bevestiging in de beslissing van de Hoge Raad om de uitspraak van het hof A-L uitsluitend te vernietigen voor zover het de beslissing betreft om de naheffingsaanslag niet verder te verminderen dan tot € 3.656. Het hof stelt de naheffingsaanslag BPM dan ook niet op een hoger bedrag dan € 3.656 vast. Dit betekent dat het hoger beroep gegrond verklaard dient te worden.
Tussenconclusie
3.8.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
3.9.
Aangezien de Hoge Raad de beslissing van het hof A-L over het griffierecht niet heeft vernietigd, behoeft het hof daarover niet meer te beslissen.
Ten aanzien van de proceskosten
3.10.
Het hof oordeelt dat er redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. De vergoeding van de proceskosten voor de procedure bij hof A-L heeft reeds plaatsgevonden en de Hoge Raad heeft de uitspraak van hof A-L in zoverre niet vernietigd.
Het hof zal de inspecteur veroordelen in het vergoeden van de kosten van de verwijzingsprocedure. Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1,5 (punten) [3] x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.255,50, te vermeerderen met de kosten van de deskundige van € 250 exclusief omzetbelasting, is in totaal € 1.505,50.
3.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

4.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de naheffingsaanslag;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.656;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten na verwijzing van € 1.505,50.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.A.M. van den Broek T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3610.
2.Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:594.
3.0,5 punt voor de conclusie na verwijzing en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht (vgl. Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR2014:2782).