Uitspraak
1.Het eerste geding in cassatie
2.Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3.Beoordeling van de middelen
Het Hof heeft – onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.3.1 van het verwijzingsarrest – in de eerste plaats geoordeeld dat belanghebbende niet meer met de vaststellingsovereenkomsten die op 18 april 2011 zijn gesloten tussen belanghebbende en het [A]-concern (hierna tezamen: de vaststellingsovereenkomst) aannemelijk kan maken dat zij jegens het [A]-concern een dienst heeft verricht die bestaat in het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van de collectieve waardeoverdracht naar Stichting [B].
Het Hof heeft vervolgens de stelling van belanghebbende verworpen dat de vaststellingsovereenkomst impliceert dat belanghebbende aan het [A]-concern een andersoortige dienst onder bezwarende titel heeft verricht dan het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van de collectieve waardeoverdracht. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting.