Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de B.V. 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/388998 / HA ZA 21-489)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 juni 2022;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte van [appellanten] van 11 april 2023 met producties;
- de antwoord-akte van [de B.V. 2] van 9 mei 2023.
3.De beoordeling
[de B.V. 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [de onderneming] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [de B.V. 1] is [appellant] .
Op hetzelfde adres als [de onderneming] is gevestigd [de vennootschap] (prod. 4 [de B.V. 2] ). Deze vennootschap heeft dezelfde bedrijfsvoering als [de onderneming] . [de B.V. 1] is eveneens enig aandeelhouder en bestuurder van [de vennootschap] .
De bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Daarvan kan hem een ernstig verwijt worden gemaakt’.
- dat de vordering van [de B.V. 2] in conventie dient te worden beoordeeld naar de door de Hoge Raad in het arrest Ontvanger/ [naam 1] (ECLI:NL:HR:2006:AZ0758) voor categorie (ii) uiteengezette maatstaf, kort aan te duiden als betalingsonwil of frustratie van betaling (r.o. 4.2 vs);
- dat in geval van betalingsonwil of frustratie van de betaling aan de bestuurder van een vennootschap een ernstig verwijt kan worden gemaakt als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (r.o. 4.2 vs);
- dat op [de B.V. 2] de last rust om feiten te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit onrechtmatig handelen als hiervoor bedoeld blijkt (r.o. 4.2 vs);
- dat [de B.V. 1] de bestuurder is van [de onderneming] ;
- dat, voor zover [de B.V. 1] zich beroept op betalingsonmacht van [de onderneming] , het ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 3 april 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC0564, [naam 2] / [naam 3] ) op haar weg ligt de gestelde betalingsonmacht aannemelijk te maken en dat betalingsonmacht gepaard kan gaan met en haar oorzaak kan vinden in betalingsonwil (r.o. 4.6 en 4.7 vs);
- dat [appellanten] de gestelde betalingsonmacht van [de onderneming] niet nader hebben onderbouwd en niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake was van betalingsonmacht van [de onderneming] (r.o. 4.7 vs);
- dat de door [de B.V. 2] gestelde, door [appellant] c.s onvoldoende betwiste, feiten en omstandigheden, tot het oordeel leiden dat [de B.V. 1] als enig bestuurder van [de onderneming] heeft bewerkstelligd dat de vordering van [de B.V. 2] onbetaald is gebleven en dat [de B.V. 1] van het onbetaald laten van de vordering van [de B.V. 2] door [de onderneming] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt; dat daarmee is komen vast te staan dat [de B.V. 1] onrechtmatig jegens [de B.V. 2] heeft gehandeld en daarmee de aansprakelijkheid van [de B.V. 1] als bestuurder gegeven is (r.o. 4.8 t/m 4.15 vs);
- dat op grond van het bepaalde in art. 2:11 BW de aansprakelijkheid van [de B.V. 1] hoofdelijk op [appellant] als bestuurder in de tweede graad komt te rusten; dat voor bestuursaansprakelijkheid van de middellijk bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de crediteur stelt, en zo nodig bewijst, dat deze middellijk bestuurder (persoonlijk) een ernstig verwijt kan worden gemaakt maar het aan die bestuurder is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem (persoonlijk) geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275) (r.o. 4.17 vs);
- dat [appellant] evenwel geen andere stellingen heeft aangevoerd dan [de B.V. 1] en hij aldus onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hem als middellijk bestuurder persoonlijk geen ernstig verwijt treft (r.o. 4.18 vs);
- dat [appellant] daarom naast [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is voor de onbetaald gelaten vordering van [de B.V. 2] (r.o. 4.19);
- dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat het beslag onrechtmatig, onnodig of onredelijk is gelegd, zodat de (voorwaardelijke) vordering van [appellant] in reconventie wordt afgewezen (r.o. 4.27 vs).
Grief 8 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (r.o. 4.19) dat ook [appellant] als middellijk bestuurder in privé hoofdelijk aansprakelijk is voor de onbetaald gelaten vordering van [de B.V. 2] op [de onderneming] , grief 9 tegen de toewijzing van de vorderingen van [de B.V. 2] in conventie en de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten van het geding in conventie en grief 10 tegen de afwijzing van de vordering van [appellant] in reconventie. Voor de grieven 8 tot en met 10 verwijzen [appellanten] naar de daaraan voorafgaande grieven en voeren zij verder geen zelfstandige bezwaren aan.
‘dat ter zitting aan de zijde van [de B.V. 1] is verklaard dat het een bewuste keuze was om de vordering van [de B.V. 2] niet te betalen, hetgeen de rechtbank niet anders kan aanmerken dan betalingsonwil’.
betalingsonwil of frustratie’ van betaling’ naar de maatstaf van het arrest [naam 1] /Ontvanger, is een andere. De bewuste niet betaling is een van de feiten en omstandigheden die, in onderlinge samenhang bezien, tot haar oordeel over die vraag heeft gebracht.