ECLI:NL:GHSHE:2023:4230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.306.250_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van grond naast woonwagenstandplaats: huur- of gebruiksovereenkomst en rechtsverwerking

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten, die een woonwagenstandplaats huren van woningcorporatie Wooninc., en de Gemeente Eindhoven over het gebruik van een strook grond naast hun standplaats. De gemeente stelt dat de appellanten deze grond zonder toestemming in gebruik hebben genomen en vordert ontruiming. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente toegewezen, maar de appellanten zijn in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten mogelijk een huur- of gebruiksrecht hebben op de grond en dat zij bewijs kunnen leveren van hun stellingen. Het hof heeft de gemeente de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren. De zaak is complex door de lange geschiedenis van het gebruik van de grond en de betrokkenheid van gemeenteambtenaren bij eerdere toestemmingen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.306.250/01
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] .,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
Gemeente Eindhoven,
zetelend te Eindhoven,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. J.W.M. Hagelaars te Nijmegen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 maart 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/368671 / HA ZA 21-175 gewezen vonnis van 15 december 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 22 maart 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 juni 2022;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellanten] . met een productie;
  • de antwoordakte van de gemeente;
  • de mondeling behandeling, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers 200.306.246/01 en 200.306.273/01, waarbij [appellanten] . spreeknotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

De kern van het geschil
6.1.
[appellanten] . huren een woonwagenstandplaats gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De woonwagenstandplaatsen ter plaatse zijn gelegen op grond van de gemeente en worden door tussenkomst van een woningcorporatie aan de gebruikers verhuurd. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellanten] . een strook grond gelegen náást de woonwagenstandplaats in gebruik hebben genomen, zonder dat daarvoor een recht of titel bestaat. De gemeente wenst weer over die grond te kunnen beschikken en heeft om die reden ontruiming van het perceel gevorderd.
De rechtbank heeft die vordering toegewezen. Het hof komt tot een ander oordeel. [appellanten] . mogen bewijzen dat zij het perceel in de huidige omvang sinds de start van de huurovereenkomst huren dan wel dat zij het van de gemeente mogen gebruiken. Ook mogen zij bewijzen dat zij de op het perceel aanwezige bebouwing met toestemming van een of meer gemeenteambtenaren hebben opgericht en/of gewijzigd. Het hof heeft ook vastgesteld dat het beroep op verjaring niet slaagt. Het hof licht deze oordelen hierna verder toe.
De feiten
6.2.
In rov. 2.1 tot en met 2.13 van het vonnis waarvan beroep heeft rechtbank feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling is door partijen in hoger beroep niet bestreden. Het hof kan dus van dezelfde feiten uitgaan. Het hof zal die feiten hierna vernummerd als rov. 6.2.1. tot en met 6.2.13. - waar nodig aangepast en aangevuld - weergeven.
6.2.1.
De gemeente is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als [gemeente X] , sectie F, [nummer 2] (hierna: [perceel F 2] ). Daarnaast is de gemeente eigenaar van het (aangrenzende) perceel kadastraal bekend als [gemeente X] , sectie F, [nummer 3] (hierna: [perceel F 3] ).
6.2.2.
De gemeente heeft delen van [perceel F 3] ter beschikking gesteld aan woningcorporatie Wooninc B.V. (hierna: Wooninc.) voor de verhuur van woonwagenstandplaatsen. Wooninc. heeft één van deze standplaatsen (aan de [adres] te [woonplaats] ) verhuurd aan [appellanten] ., die op de standplaats een woonwagen met bijbehorende bouwwerken hebben opgericht. [appellanten] . huren de standplaats sinds 1982. Er is geen schriftelijke huurovereenkomst.
6.2.3.
De gemeente is sinds 2018 bezig met het in kaart brengen van haar grondpositie op en rondom woonwagenlocaties om aan de hand daarvan te kunnen beoordelen of al dan niet sprake is van illegaal in gebruik genomen grond(en). In dat kader heeft zij in 2018 en 2019 een reeks integrale handhavingscontroles uitgevoerd op meerdere woonwagenlocaties, waaronder op de woonwagenlocatie aan de [straatnaam] .
6.2.4.
Op 19 november 2018 is door medewerkers van de Afdeling Milieu-, Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente een controle verricht aan de [adres] . Van deze controle is op 4 december 2018 een rapport opgemaakt (productie 3 bij dagvaarding). In dit rapport is onder meer het volgende vermeld en weergegeven:
“(…)
Aangevraagde vergunningen volgens Key2 / BGB
- 1979/0612 - bouwen 15 bergingen (verleend en uitgevoerd)
- 1980/0297 - bouwen garage (verleend en in ander formaat/ uitvoering gerealiseerd)
- 1989/0697 - bouwen duivenhok (veranda) (verleend)
- 98/0525 - uitbreiden van een sanitaire unit (geweigerd)
- 01/0371 - uitbreiden van de woning /slaapkamer (afgehandeld, uitgevoerd en wordt gedoogd)
(…)
(…)
Omschrijving bouwwerk, indeling en gebruik
De garage is veel groter dan op de tekeningen behorend bij dossier 1980/0279. Het gebouw is volledig in gebruik als verblijfsruimte: overdekte entree (rechts voor), woonkamer met keuken (links), gangetje, toilet met wasmachine en badruimte met douche (rechts achter). Daarnaast is een groot verhard terrein aanwezig, afgezet met schuttingen / hekwerken en een poort. Het verharde gedeelte is in gebruik t.b.v. stalling van 6 auto’s, 5 aanhangers en 3 caravans. Het gedeelte naast de garage is beschut door een overkapping / afdak.
1980/0279 vergunning voor een garage, afmetingen ca. 3,2 m breed en 7,8 , diep
De huidige garage is twee maal zo groot (ca.6,2 m breed). De vergunde garage zou nooit zo gebouwd zijn.
(…)
Bevindingen van de controle/waarnemingen:
X De volgende overtreding(en) zijn geconstateerd.
1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 2.1 lid 1 sub a juncto 2.3a
Het bouwen en/of in stand laten van een garage / verblijfsruimte, schuttingen / hekwerken met poort en overkapping / afdak op het terrein naast standplaats [1] , zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning is niet toegestaan.
(…)
2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 2.1 lid 1 sub c
Het bouwen en/of in stand laten van een garage / verblijfsruimte, schuttingen / hekwerken met poort en overkapping / afdak op het terrein naast standplaats [1] , is planologisch strijdig met het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied Strijp 1998.
(…)”
6.2.5.
Bij brief van 18 januari 2019 heeft de gemeente [appellanten] . geïnformeerd over de bevindingen van de hiervoor genoemde controle. In deze brief bericht de gemeente [appellanten] . dat zij geen toestemming heeft verleend voor het gebruik van [perceel F 2] en dat zij niet voornemens is deze toestemming (alsnog) te verlenen. De gemeente verzoekt c.q. sommeert [appellanten] . om de aanwezige bouwwerken te verwijderen en elk gebruik van [perceel F 2] blijvend te beëindigen. Het rapport van 19 november 2018 is door de gemeente bij voormelde brief gevoegd.
6.2.6.
In reactie daarop heeft de advocaat van [appellanten] . bij brief van 6 februari 2019 de gemeente bericht dat onder meer de garage is gebouwd met toestemming van de gemeente, dat voor de bouw van de garage in 1980 een vergunning is verleend, dat deze nadien is vervangen en dat [appellanten] . steeds overleg hebben gepleegd met de toenmalige vertegenwoordiger van de gemeente, [persoon D] (hierna: [persoon D] ). Bij deze brief zijn meerdere bescheiden gevoegd, waaronder een bouwvergunning uit 1981 en een handgeschreven briefje dat er geen bezwaren van omwonenden zijn tegen de door [appellanten] . opgerichte bouwwerken.
6.2.7.
Een brief van de gemeente aan de advocaat van [appellanten] . van 12 maart 2019 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
In onze brief van 18 januari 2019 hebben wij al aangegeven, dat de vergunning voor het bouwen van een garage (zaaknummer 297/1980) na het bouwen van de eerste garage is uitgewerkt. Voor het bouwen van een nieuwe garage (die bovendien dubbel zo groot is geworden als de vergunde garage), hadden uw cliënten weer een vergunning moeten aanvragen.
Ook hetgeen u anderszins naar voren hebt gebracht vormt voor ons geen aanleiding een ander standpunt in te nemen. (…)”
6.2.8.
Bij brief van 4 oktober 2019 heeft de advocaat van de gemeente [appellanten] . verzocht c.q. gesommeerd om uiterlijk binnen twee weken alle op [perceel F 2] aangebrachte bouwwerken en aanwezige (bouw)materialen te verwijderen, en elk gebruik van het perceel te beëindigen en beëindigd te houden.
6.2.9.
De advocaat van [appellanten] . heeft daarop bij brief van 14 oktober 2019 onder meer als volgt gereageerd:
“(…)
Cliënten zijn van mening dat er geen sprake is van illegaal grondgebruik. Het perceel naast de standplaats is inderdaad eigendom van de gemeente Eindhoven, cliënten betwisten zulks niet. Het perceel is echter al in 1982 om niet in gebruik afgestaan aan cliënten. Cliënten hebben ook bouwwerken aangebracht met toestemming van de gemeente Eindhoven. De toestemming is verleend door [persoon D] en [persoon E] . Voornoemde personen waren bevoegd om het gebruik aan cliënten af te staan en zij waren ook bevoegd om toestemming te geven om bouwwerken op het perceel op te richten. Cliënten willen en kunnen het gestelde bewijzen middels de bevoegde ambtenaren.
Voor zover nodig zijn cliënten ook bereid om aan legalisatie medewerking te verlenen. Cliënten zijn ook bereid om kosten te voldoen.
Cliënten hebben voorts moeten constateren dat er in de gemeente Eindhoven doch ook op het onderhavige woonwagencentrum vergelijkbare situaties bestaan welke wel worden toegestaan. (…)”
6.2.10.
De advocaat van de gemeente heeft de advocaat van [appellanten] . bij brief van 18 oktober 2019 bericht dat de gemeente bestrijdt dat door een daartoe bevoegde ambtenaar toestemming is gegeven voor het realiseren van opstallen, bestrating en ander gebruik van [perceel F 2] en dat de gemeente niet bereid is om tot legalisatie van de huidige situatie over te gaan.
6.2.11.
Op 19 mei 2020 heeft de gemeente, in de persoon van rapporteur [persoon B] , een (her)controle van de standplaats en de omliggende gronden uitgevoerd. Van deze (her)controle is op 24 juni 2020 een rapport opgemaakt (productie 10 bij dagvaarding). In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Constatering: Met verwijzing naar het TPO / rapport van november 2018 zag ik, dat de situatie gelijk dan wel nagenoeg gelijk was aan bijgevoegde fotoregistraties. Wel wordt opgemerkt, dat er aan de linker voorzijde op dat terrein parallel met de openbare rijweg voorzijde standplaatsen een carport was geplaatst waaronder een witte camper stond geparkeerd.
Opnames: Aangetroffen situatie:
Er zijn ter plaatse geen opnames gemaakt vanwege verbod hiertoe door [persoon F] .
Resumé: Op basis van de slechts beperkte visuele constateringen tijdens deze hercontrole is nog steeds sprake van de in 2018 gedane constateringen met zelf een toename van bebouwing in de vorm van een aan de voorzijde gesitueerde carport.
(…)
De eerder geconstateerde overtredingen zijn niet opgeheven. De ingebruikname van gronden buiten de standplaats is niet beëindigd.
Aan voorgestelde maatregel(en) is geen gehoor gegeven.
(…)”
6.2.12.
Bij brief van 13 november 2020 heeft de advocaat van de gemeente voormeld rapport toegezonden aan [appellanten] ., met een reactie op zijn verweer en met aankondiging van een gerechtelijke procedure.
6.2.13.
[appellanten] . hebben geen gehoor gegeven aan de verzoeken c.q. de sommaties van de gemeente.
De vorderingen van de gemeente en de beslissingen van de rechtbank
6.3.1.
In de onderhavige procedure heeft de gemeente (samengevat) gevorderd dat [appellanten] . worden veroordeeld tot
primair
1. ontruiming van het perceel kadastraal bekend [gemeente X] , sectie F, [nummer 2] , met machtiging van de gemeente om de ontruiming zo nodig met de sterke arm van justitie ten uitvoer te (doen) leggen;
2. betaling aan de gemeente van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00, met een maximum van € 200.000,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellanten] . nalaten te voldoen aan het (primair) gevorderde onder 1;
subsidiair
1. het overdragen aan de gemeente van het eigendom van [appellanten] . binnen het perceel kadastraal bekend [gemeente X] , sectie F, [nummer 2] , zoals aangeduid op de afbeelding en de luchtfoto die als productie 2 bij dagvaarding zijn overgelegd, ten titel van schadevergoeding, en, voor het geval [appellanten] . niet meewerken aan de levering, daarbij te bepalen dat het vonnis in de plaats zal treden van de wilsovereenstemming van [appellanten] . voor zover die nodig zal zijn om voornoemde levering te bewerkstelligen, en tot ontruiming van het alsdan geleverde perceel, met machtiging van de gemeente om de ontruiming zo nodig met de sterke arm van justitie ten uitvoer te (doen) leggen;
2. betaling aan de gemeente van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00, met een maximum van € 200.000,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellanten] . nalaten aan het (subsidiair) gevorderde onder 1 of een gedeelte daarvan te voldoen;
primair en subsidiair
betaling van de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
6.3.2.
Aan deze vordering heeft de gemeente, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellanten] . zonder haar toestemming - en daarmee illegaal - een deel van [perceel F 2] in gebruik hebben genomen, welk perceel haar eigendom is. De gemeente heeft geen toestemming verleend aan [appellanten] . voor het gebruik van [perceel F 2] en is ook niet voornemens deze toestemming te verlenen. Er is bovendien geen sprake van een (gebruiks)recht dat strekt tot het gebruik van de gronden door [appellanten] ., nu de huurovereenkomst voor de standplaats alleen ziet op het gebruik van een deel van [perceel F 3] door [appellanten] .. [appellanten] . maken dan ook zonder toestemming en niet op grond van enige wettelijke grondslag - en daarmee onrechtmatig - inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. De gemeente is op de voet van artikel 5:2 BW dan ook gerechtigd de ontruiming van het door [appellanten] . in gebruik genomen perceelsgedeelte in rechte te vorderen, aldus de gemeente.
6.3.3.
[appellanten] . hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.
In het vonnis waarvan beroep van 15 december 2021 heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] . onvoldoende hebben gesteld om aan te nemen dat zij een huurrecht hebben met betrekking tot [perceel F 2] . Het betoog dat zij voor de realisatie van de nu aanwezige schuur/garage met poort met andere gebruiksfuncties gebruik konden maken van de in 1981 voor een (kleinere) garage verleende bouwvergunning slaagt niet. Evenmin slaagt het verweer van [appellanten] . dat zij daarvoor toestemming hebben gekregen van de gemeente, althans van de (destijds) bij de gemeente werkende ambtenaren. Het subsidiaire beroep op verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring en rechtsverwerking wordt verworpen, net zoals de stelling dat de gemeente misbruik van recht maakt en/of onrechtmatig handelt door ontruiming van het [perceel F 2] te vorderen. [appellanten] . hebben geen of onvoldoende andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat zij een recht of titel hebben om (een deel van) [perceel F 2] te mogen gebruiken. De gemeente is op grond van artikel 5:2 BW gerechtigd het gebruik van [perceel F 2] door [appellanten] . te beëindigen. Dit wordt niet anders doordat de gemeente (mogelijk) langere tijd heeft toegestaan dat [appellanten] . dat (deel van het) perceel gebruikten.
Op grond daarvan heeft de rechtbank de primaire vordering tot ontruiming toegewezen, op straffe van een dwangsom. De gevorderde machtiging om de ontruiming zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De grieven in hoger beroep van [appellanten] .
6.4.1.
[appellanten] . hebben in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Met hun grieven stellen [appellanten] . - samengevat - aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten] . niet een deel van het [perceel F 2] huren: het perceel is destijds door de gemeente in de persoon van [persoon D] bij mondelinge overeenkomst verhuurd en in gebruik gegeven aan [appellanten] . (grief I) en nu verhuurt Wooninc. het perceel in zijn huidige omvang aan [appellanten] . (grief II). De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat al het gebouwde op de [perceel F 3] en [perceel F 2] is opgericht met vergunning dan wel met toestemming van [persoon D] (grief III). De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellanten] . geen beroep kunnen doen op bevrijdende dan wel verkrijgende verjaring (grieven IV en V) en tot slot stellen [appellanten] . dat het verweer met betrekking tot misbruik van recht en onrechtmatig handelen door de gemeente ten onrechte is verworpen (grief VI). [appellanten] . hebben het perceel al zeer lang op de huidige wijze - met opgerichte bouwwerken - in gebruik met toestemming van de gemeente en de gemeente heeft daartegen niets ondernomen. Door nu ineens verwijdering en verkleining te vorderen, handelt de gemeente niet zorgvuldig en onbetamelijk. [appellanten] . hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de gemeente.
6.4.2.
De gemeente heeft de grieven bestreden en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] . in de kosten van de procedure. Indien het hof zou komen tot een vernietiging van het vonnis waarvan beroep, dan verzoekt de gemeente het hof om de subsidiaire eis alsnog toe te wijzen.
Het oordeel van het hof
6.5.
De grieven I tot en met III lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Huur- of gebruiksrecht
6.6.1.
Vast staat dat [appellanten] . een standplaats huren van (intussen) Wooninc. gelegen aan de [adres] , die in ieder geval bestaat uit een deel van [perceel F 3] . Een schriftelijke huurovereenkomst ontbreekt. [appellanten] . hebben niet weersproken dat de gemeente rechthebbende is op het betreffende naast haar standplaats gelegen deel van het [perceel F 2] , maar stellen dat zij het perceel in gebruik hebben uit hoofde van een huurovereenkomst dan wel een persoonlijk gebruiksrecht (bruikleenovereenkomst). Bovendien stellen zij dat zij de op het [perceel F 2] aanwezige bebouwing hebben opgericht met mondelinge toestemming. De destijds met bouwvergunning door zijn rechtsvoorganger opgerichte garage is in 1990 vervangen en uitgebreid met toestemming van de gemeente in de personen van [persoon D] , [persoon E] en [persoon G] . De gemeente controleerde periodiek door middel van luchtfoto’s of er gronden illegaal in gebruik waren genomen dan wel illegaal gebouwen of omheiningen e.d. waren geplaatst. Dat, en nu de gemeente al die jaren niet is opgetreden tegen de feitelijke situatie, toont aan dat er sprake is van legaal gebruik, zo begrijpt het hof de stellingen van [appellanten] .
6.6.2.
Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie (artikel 7:201 lid 1 BW). Bruikleen is de overeenkomst waarbij de ene partij aan de andere een zaak om niet in gebruik geeft, onder voorwaarde dat degene die de zaak ontvangt, deze, na daarvan gebruik te hebben gemaakt of na een bepaalde tijd, zal teruggeven (artikel 7A:1777 BW) (vgl. HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:828). [appellanten] . hebben gesteld dat het volledige perceel - de standplaats gelegen op [perceel F 3] inclusief het door middel van een schutting gedurende al die tijd afgezette gedeelte van [perceel F 2] - onder de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats valt, althans dat zij dit ruime perceel met toestemming van de gemeente in gebruik hebben. Er is mondeling toestemming gegeven voor het gebruik van het volledige perceel en het oprichten en laten staan van de aanwezige bouwwerken. [appellanten] . bieden aan dit te bewijzen door het horen van de bij naam genoemde gemeenteambtenaren die bij het maken van die afspraken betrokken waren.
6.6.3.
De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat degene die zich jegens de eigenaar beroept op een recht om een goed te houden of te gebruiken, zoals een huurrecht, de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de feiten waaruit dat recht volgt (vgl. HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1185, en HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2565). Voor een andere bewijslastverdeling is geen plaats. In zoverre treft de grief geen doel. Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] . voldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die, zouden zij komen vast te staan, duiden op het bestaan van een dergelijk recht.
6.6.4.
Het hof zal [appellanten] . daarom overeenkomstig het bewijsaanbod toelaten tot het bewijs van hun stellingen zoals hierna in het dictum nader omschreven. De gemeente zal daarna tegenbewijs mogen leveren. Beide partijen dienen schriftelijke bewijsstukken op voorhand aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij toe te zenden.
6.6.5.
Hoewel strikt genomen voldoende is wanneer [appellanten] . slagen in het bewijs van hun stellingen dat er een huur- of gebruiksrecht bestaat ten aanzien van het ruime perceel, zal het hof hen ook toelaten tot het bewijs van hun stellingen ten aanzien van op het perceel aanwezige bebouwing. Deze gestelde feiten zijn namelijk relevant ter beantwoording van de vraag of sprake is van rechtsverwerking. Het hof komt daar in het hierna volgende onder rov. 6.7.1. en verder nader op terug.
6.6.6.
Ten aanzien van het beroep op artikel 21 Rv overweegt het hof al nu als volgt. [appellanten] . hebben ten eerste gesteld dat de gemeente met haar weigering om de schriftelijke afspraken tussen Wooninc. en de gemeente over de omvang van de verhuurde standplaatsen in het geding te brengen, artikel 21 Rv schendt. Zij hebben belang bij die stukken. Uit het contract moet blijken welke percelen in welke omvang zijn verhuurd aan de standplaatshouders en daarin staat mogelijk een bevestiging van hun standpunt dat zij het ruime perceel huren, zo begrijpt het hof. Voorts hebben [appellanten] . met een beroep op deze bepaling gesteld dat de gemeente gehouden is het archief van gemeenteambtenaar [persoon D] in het geding te brengen, nu daarin de afspraken over het perceel moeten zijn neergelegd. De gemeente heeft zich verweerd door te stellen dat de gestelde afspraken tussen de gemeente en Wooninc. ontbreken en dat er in het betreffende archief van [persoon D] geen stukken met betrekking tot het perceel van [appellanten] . zijn aangetroffen. Het hof ziet geen aanleiding om daar aan te twijfelen, zodat het betoog van [appellanten] . geen doelt treft.
6.6.7.
Het hof overweegt verder alvast het navolgende.
Rechtsverwerking / misbruik van recht
6.7.1.
[appellanten] . hebben ((meer) subsidiair) een beroep gedaan op rechtsverwerking en gesteld dat de gemeente misbruik van recht maakt (grief VI). [appellanten] . hebben aangevoerd dat de gemeente de feitelijke situatie zeer lang bewust heeft laten voortbestaan en daartegen niets heeft ondernomen. De gemeente heeft [appellanten] . de grond laten gebruiken en heeft toegelaten dat er op de grond werd gebouwd, zodat de gemeente in redelijkheid niet kan eisen dat [appellanten] . na ruim 30 jaar het gebruik beëindigen en het gebouwde verwijderen. Dit temeer omdat [appellanten] . aanzienlijke kosten hebben gemaakt voor het plaatsen c.q. vervangen van de bouwwerken en [persoon D] zelfs heeft aangegeven dat hij blij was met de invulling van het hoekperceel omdat de gemeente dan geen onderhoud hoefde te plegen.
6.7.2.
Rechtsverwerking kan worden aangenomen indien de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Tijdsverloop alleen is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (zie onder meer HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574, rov. 4.2). Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Stilzitten kan tot rechtsverwerking leiden, indien op grond van de omstandigheden van het geval redelijkerwijs een bepaald handelen van de rechthebbende had mogen worden verwacht (HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574, rov. 4.3).
6.7.3.
Het woonwagencentrum aan de [straatnaam] is daar al gedurende langere tijd aanwezig. De families/bewoners wonen er al lang en zijn nauw met elkaar verbonden. Vast staat dat de gemeente het perceel waarop de standplaatsen aan de [straatnaam] zijn gelegen in eigendom heeft en (intussen) via Wooninc. aan de bewoners verhuurt. Dat geldt in ieder geval voor het [perceel F 3] en het daartegenover gelegen [perceel F 4] : volgens de gemeente zijn de verhuurde standplaatsen alleen en uitsluitend op die percelen gelegen. Deze percelen zijn omsloten door [perceel F 2] en bij de bewoners van de hoekpercelen zijn (feitelijk) gedeelten van [perceel F 2] in gebruik, volgens hen al gedurende vele jaren.
Uit de stukken blijkt voorts dat de gemeente in ieder geval tot in 2017 een specifiek beleid voerde ten aanzien van woonwagenzaken. Vóór 2017 waren er bij de gemeente specialisten woonwagenzaken werkzaam. Zij traden met de woonwagenbewoners in contact en regelden zaken voor hen. Voor de standplaatsen aan de [straatnaam] was dit - onder anderen - [persoon D] .
6.7.4.
Meer in het bijzonder ten aanzien van [appellanten] . geldt dat zij de standplaats aan de [adres] sinds 1982 huren, in eerste instantie van de gemeente en later van Wooninc. Een schriftelijke huurovereenkomst ontbreekt. Evenmin bestaat een andere beschrijving van (de omvang van) het gehuurde. Hoe de feitelijke situatie was bij aanvang van de huurovereenkomst, staat niet vast. [appellanten] . hebben ook niet toegelicht wanneer en hoe het perceel in de huidige omvang is ontstaan en er bevinden zich geen foto’s in het dossier waaruit dat duidelijk blijkt. Daarbij komt dat de door de rechtsvoorganger van [appellanten] . met bouwvergunning d.d. 10 maart 1981 opgerichte garage is vervangen en vergroot en een andere gebruiksfunctie heeft verkregen. Aan die vergunning kunnen in dit verband dan ook geen aanspraken meer worden ontleend. Voorts staat vast dat daarnaast een aanzienlijke strook grond gelegen náást de garage op enig moment in gebruik is genomen, is omheind en (intussen) ook van bestrating en bebouwing (een afdak naast de garage en een carport aan de voorzijde van het perceel) is voorzien. Dat alles betekent dat niet kan worden aangenomen dat de uiterlijke situatie onveranderd is gebleven en dat uit de nu vaststaande feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de gemeente actief en bewust heeft bijgedragen aan het laten ontstaan en laten voortbestaan van de feitelijke situatie zoals die op dit moment is. Dat is mogelijk anders als zou komen vast te staan dat [appellanten] . de op het bij hen in gebruik zijnde deel van het [perceel F 2] aanwezige bebouwing (en bestrating en omheining) hebben opgericht met toestemming van de gemeente, althans van bij de gemeente werkzaam zijnde ambtenaren die met het beheer (in ruime zin, zoals in rov. 6.7.3. is toegelicht) van de standplaatsen aan de [straatnaam] waren belast, zoals zij hebben gesteld en de gemeente heeft weersproken.
6.7.5.
In afwachting van de uitkomsten van de bewijslevering, zal iedere verdere beslissing op dit onderdeel worden aangehouden.
Verjaring
6.8.1.
Door middel van de grieven IV en V betogen [appellanten] . dat zij een beroep kunnen doen op bevrijdende dan wel verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 en 3:105 BW. Zij hebben zich als eigenaars gedragen en het perceel zichtbaar in bezit genomen, onder meer door het plaatsen van een omheining en het oprichten van bebouwing, en zij waren daarbij te goeder trouw, aldus [appellanten] . Dat betoogt slaagt niet.
6.8.2.
Op grond van artikel 3:99 BW verkrijgt degene die een registergoed gedurende tien jaren onafgebroken te goeder trouw in bezit heeft de rechten op dat goed. De verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit (artikel 3:101 BW). De bezitter te goeder trouw die een goed onder bijzondere titel verkrijgt, zet een lopende verjaring voort (artikel 3:102 lid 2 BW). Voor het vereiste van de goede trouw geldt dat op grond van artikel 3:118 lid 1 een bezitter te goeder trouw is, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.
6.8.3.
Op grond van artikel 3:105 BW verkrijgt degene die een goed bezit op het moment dat de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed, ook al is hij te kwader trouw. De verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende vangt op grond van artikel 3:314 lid 2 BW aan op de dag nadat de niet-rechthebbende bezitter is geworden, en wordt voltooid op het moment dat het bezit gedurende twintig jaar onafgebroken heeft voortbestaan.
6.8.4.
Doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of [appellanten] . door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigenaar van het perceel zijn geworden is dus ten eerste of, en zo ja wanneer, [appellanten] . bezitters van het perceel zijn geworden en gebleven.
6.8.5.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. De vraag of iemand bezitter is geworden, moet op grond van artikel 3:107 jo. artikel 3:108 BW worden beantwoord naar verkeersopvattingen, en op grond van uiterlijke feiten. Er geldt dus een objectieve maatstaf. Het bezit dient ondubbelzinnig te zijn. Ondubbelzinnig bezit is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt, dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743 en HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309). Indien er - in het bijzonder voor de rechthebbende - concrete aanwijzingen bestaan dat de feitelijke macht over een goed wordt uitgeoefend op grond van een beperkt zakelijk of persoonlijk recht daartoe, is van ondubbelzinnig bezit geen sprake.
6.8.6.
[appellanten] . hebben zich in de onderhavige procedure uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat zij het ruime perceel huren van Wooninc. dan wel dat zij dit op grond van toestemming van de gemeente in gebruik hebben genomen. In dat standpunt ligt besloten dat zij een vermeend gebruiksrecht uitoefenden en uitoefenen en het goed zodoende hielden en houden voor een ander. In die opstelling ligt naar het oordeel van het hof geen aanwijzing dat [appellanten] . eigendomspretenties hadden, laat staan kenbare eigendomspretenties. Als iemand met toestemming van de eigenaar een stuk grond gebruikt, doet hij dat als houder voor die eigenaar. Houders als [appellanten] . kunnen zichzelf niet zomaar tot bezitters maken. Dat bepaalt artikel 3:111 BW (het interversieverbod). Een manier om van houder toch bezitter te worden, is door een handeling van de eigenaar zelf of door een tegenspraak van diens recht. [appellanten] . moeten dus stellen en bij betwisting bewijzen dat er een moment is geweest waarop de gemeente de positie van houder heeft gewijzigd in bezitter. Daarover hebben [appellanten] . niets gesteld. Het hof heeft in de feiten ook geen aanknopingspunt gevonden. Omdat geen sprake is van bezit, behoeft de vraag of er al dan niet sprake is van goede trouwe geen verdere beoordeling. Nu [appellanten] . niet aan hun stelplicht hebben voldaan, hoeft aan bewijslevering niet te worden toegekomen. De grieven falen.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
6.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben [appellanten] . (subsidiair) gesteld dat het beleid van de gemeente ten aanzien van handhaving in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gemeente niet handhaaft met betrekking tot andere woonwagencentra.
6.9.2.
Zoals de gemeente in reactie op dit betoog ook heeft gesteld, betreft dit een nieuw geformuleerde grief. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd. Deze omstandigheden doen zich niet voor. Evenmin doet de situatie zich voor dat de nieuwe grief ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen.
6.9.3.
Dat betekent dat het hof aan deze - overigens feitelijk onvoldoende ingevulde - grief voorbij gaat.
Voorlopige conclusie
6.10.
Het hof zal [appellanten] . toelaten tot bewijslevering en iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [appellanten] . toe feiten en omstandigheden te bewijzen waarop volgt dat zij van de gemeente hebben gehuurd de standplaats aan de [adres] met naastgelegen grond zoals begrensd door een schutting, dan wel dat het naast de standplaats gelegen perceel tot aan die schutting door of namens de gemeente aan hen in gebruik is gegeven;
laat [appellanten] . toe te bewijzen dat zij de op het [perceel F 2] door hen opgerichte bebouwing hebben opgericht met toestemming van een of meer bij de gemeente werkzame ambtenaren;
bepaalt, voor het geval [appellanten] . bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.I.M.W. Bartelds als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 2 januari 2024 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden februari tot en met juli 2024;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellanten] . tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, J.J.M. van Lanen en J.J.M. Saelman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2023.
griffier rolraadsheer