ECLI:NL:HR:2017:1185

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
16/02778
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest in huurrechtelijke geschil over rechtmatig verblijf in woning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een huurrechtelijk geschil. De eiser, eigenaar van een bovenwoning in Den Haag, vorderde een verklaring voor recht dat de verweerder zonder recht of titel in de woning verbleef. De verweerder, die zijn hele leven in de woning had gewoond, voerde aan dat er een huurovereenkomst bestond die door zijn ouders was aangegaan en dat hij deze had overgenomen. De kantonrechter had de vorderingen van de eiser toegewezen, maar het gerechtshof Den Haag had deze vorderingen afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat de stelplicht en bewijslast bij de eiser lagen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had over de stelplicht en bewijslast, en vernietigde het arrest van het hof. De zaak werd verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad veroordeelde de verweerder in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

30 juni 2017
Eerste Kamer
16/02778
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 2703592/14-1702 van de kantonrechter te Den Haag van 17 maart 2014;
b. het arrest in de zaak 200.172.725/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.6. Kort gezegd gaat het om het volgende.
(i) [verweerder] heeft zijn hele leven in de bovenwoning aan [a-straat 1] in Den Haag (hierna: de bovenwoning) gewoond.
(ii) Aanvankelijk woonde hij daar samen met zijn beide ouders, en nadat zijn vader was overleden, samen met zijn moeder. Eind 2011 is zijn moeder verhuisd naar een verpleeghuis. Sindsdien woont [verweerder] alleen in de bovenwoning. Zijn moeder is in juli 2012 overleden.
(iii) De huurovereenkomst tussen de ouders van [verweerder] en de (voormalige) eigenaren van de bovenwoning is niet op schrift gesteld.
(iv) [eiser] is in 2003 eigenaar geworden van (onder meer) de bovenwoning na het overlijden van de toenmalige eigenares.
3.2.1
In dit geding heeft [eiser] een verklaring voor recht gevorderd dat [verweerder] sinds 30 september 2012 zonder recht of titel in de bovenwoning verblijft. Voorts vorderde hij (onder meer) de veroordeling van [verweerder] om de bovenwoning te ontruimen. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, waarna de bovenwoning is ontruimd.
3.2.2
Het hof heeft de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen. Het heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Het hof stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat [verweerder] zonder recht of titel in de bovenwoning verblijft, op [eiser] rusten. Het enkele feit dat de huurovereenkomst oorspronkelijk door de ouders van [verweerder] is aangegaan is niet voldoende voor de conclusie dat [verweerder] thans zonder recht of titel aldaar verblijft. (rov. 8)
[verweerder] heeft aangevoerd dat hij met de toenmalige eigenares mondeling heeft afgesproken dat hij de huurovereenkomst zou overnemen van zijn ouders, althans dat hij voortaan medehuurder zou zijn. Ter onderbouwing heeft hij in hoger beroep een verklaring overgelegd van een neef van de toenmalige eigenares. (rov. 9)
Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken niet kan worden geconcludeerd dat [verweerder] zonder recht of titel in de bovenwoning verblijft. Met zijn stellingen over de waarde van de verklaring van de hiervoor genoemde neef miskent [eiser] dat het niet aan [verweerder] is te bewijzen dat hij (mede)huurder is, maar aan [eiser] om aan te tonen dat [verweerder] zonder recht of titel in de bovenwoning verblijft. (rov. 10)
3.3.1
Het middel klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de stelplicht en de bewijslast van partijen.
3.3.2
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij eigenaar is van de bovenwoning en dat [verweerder] daarin zonder recht of titel verblijft. Hij heeft gesteld dat de ouders van [verweerder] huurders waren van de bovenwoning, dat na het overlijden van de vader van [verweerder] de huurovereenkomst is voortgezet door de moeder van [verweerder], en dat met haar overlijden een einde is gekomen aan de huurovereenkomst.
[verweerder] heeft niet betwist dat [eiser] eigenaar is, maar stelt dat hij met een rechtsvoorgangster van [eiser] heeft afgesproken dat hij de huurovereenkomst zou overnemen van zijn ouders, althans dat hij voortaan medehuurder zou zijn.
Uitgangspunt is dat degene die zich jegens de eigenaar beroept op een recht om een goed te houden of te gebruiken, zoals een huurrecht, de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de feiten waaruit dat recht volgt. Het hof heeft dit uitgangspunt miskend. De klacht is dus gegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 502,20 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
30 juni 2017.