Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
‘Dit concept kan nog niet ter inzage worden gelegd omdat er eerst nog beschikt zal moeten worden over het loon van de vereffenaar over de periode 15 juni 2017 tot en met heden. In de bijlage heb ik daarvoor een schatting opgenomen (…) om in elk geval de systematiek en de problematiek die daar uit voort vloeit aan u te kunnen voorleggen.’
‘De kantonrechter heeft besloten niet over te gaan tot het behandelen van een afzonderlijk verzoek tot vaststelling van het loon, maar zal dit onderdeel maken van de beoordeling van het verzet.’
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
‘Een door de rechter benoemde vereffenaar heeft recht op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld.’, aldus de vereffenaar
De brief van 9 februari 2023 is namelijk een antwoord op de vragen van de vereffenaar (ook betreffende het loon) als gesteld in de brief van 7 februari 2023. Het hof verwijst met name naar het einde van de brief van 9 februari 2023: ‘
Tijdens de verzetprocedure zal ook het loon, als onderdeel van de uitdelingslijst aan de orde komen en zal ten aanzien van het loon vervolgens een definitieve beslissing worden genomen’.De brief van 9 februari 2023 was dan dus op het punt van het uitstellen van de beslissing het loon vast te stellen – door de vereffenaar is die beslissing als zodanig geduid als eindbeschikking - al appellabel voor de vereffenaar. Niet voor de erfgenamen, omdat het een aangelegenheid tussen de kantonrechter en de vereffenaar betreft (zie ook Hof Den Haag 20 juni 2018; ECLI:NL:GHDHA:2018:1678, r.o. 5.1). Van de brief van 9 februari 2023 had de vereffenaar tot 10 mei 2023 hoger beroep kunnen instellen. Dat is niet gebeurd. Als het hof het onderhavige beroepschrift beschouwt (ook) te zijn gericht tegen de brief van 9 februari 2023, dan is het beroep te laat (immers op 15 augustus 2023 ingediend). De vereffenaar is dan ook niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep van de brief van 17 mei 2023, voor zover daarin de eerdere beslissing als mededeling wordt herhaald.
De vereffenaar heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij geen cassatieberoep heeft aangetekend tegen de beschikking in verzet van 25 augustus 2023. Van de erfgenamen is de vereffenaar noch het hof bekend of zij beroep in cassatie hebben ingesteld. Anders dan de vereffenaar, is het hof van oordeel dat de systematiek van de wet en het gesloten systeem van rechtsmiddelen niet toelaat dat uit de beslissing op het verzet het deel over het loon van de vereffenaar wordt getild en dat op dat deel (de mogelijkheid van hoger beroep en) de langere beroepstermijn van drie maanden van toepassing wordt verklaard. Een (mogelijk nu al onherroepelijke) beslissing op verzet kan niet uit elkaar getrokken worden (vergelijk HR 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:145), dit nog los van het feit dat de kantonrechter op bezwaren van de erfgenamen in zijn beslissing op verzet een definitief loonbedrag heeft vastgesteld voor de gehele periode van de vereffening in plaats van een voorschot als bedoeld in artikel 4:206 BW voor de laatste jaren (zie ook hierna), zoals de vereffenaar wenste.
Het hof verwijst naar de uitspraak van dit hof van 25 maart 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:922). Ook verwijst het hof naar Asser/Perrick, 4 2021, paragraaf 611a
Beloning vereffenaar, welke paragraaf het hof ter verduidelijking van het voorgaande deels citeert:
Dit oordeel wordt niet anders indien het hof de brief van 31 augustus 2023 beschouwt als een beroep tegen de beschikking van 25 augustus 2023 (met nog nader aan te vullen gronden, voor zover al mogelijk).