ECLI:NL:GHSHE:2023:3542

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.331.075_01 en 200.331.696_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de vereffenaar tegen de beschikking van de kantonrechter inzake het loon en de uitdelingslijst in de nalatenschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vereffenaar, mr. [vereffenaar] q.q., tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, waarin de kantonrechter heeft besloten om het verzoek van de vereffenaar tot vaststelling van zijn loon niet afzonderlijk te behandelen, maar dit onderdeel te maken van de beoordeling van het verzet tegen de uitdelingslijst. De vereffenaar is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van mw. [moeder] en heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van 17 mei 2023 te vernietigen en zijn loon vast te stellen. Het hof heeft de zaken gevoegd behandeld en op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan.

De kantonrechter had eerder op 25 augustus 2023 het verzet van de erfgenamen tegen de uitdelingslijst gegrond verklaard en het loon van de vereffenaar vastgesteld. De vereffenaar stelt dat de kantonrechter ten onrechte de erfgenamen als belanghebbenden heeft gehoord bij de vaststelling van zijn loon, wat volgens hem in strijd is met de wet. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verzoeken van de vereffenaar beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep van de beschikking van 17 mei 2023, omdat deze niet als eindbeschikking kan worden aangemerkt. Ook het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van 25 augustus 2023 is afgewezen, omdat het hof geen taak heeft in het kader van rechtsmiddelen tegen de beslissing op verzet.

De beslissing van het hof is dat de vereffenaar niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep en in zijn verzoek tot schorsing, zonder dat er aanleiding is om iets te beslissen over de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak: 26 oktober 2023
Zaaknummers: 200.331.075/01 en 200.331.696/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6100508 \ EJ VERZ 17-445
in de zaak in hoger beroep van:
mr. [vereffenaar] q.q.,
vereffenaar van de nalatenschap van mw. [moeder] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoeker,
hierna aan te duiden als de vereffenaar,
advocaat: mr. C.J.J. van der Sanden te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak 200.331.075/01
1.1.
Het hof verwijst naar de brief (beschikking) van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 17 mei 2023, die door de vereffenaar wordt aangemerkt als een afwijzende beschikking. Kort gezegd heeft de kantonrechter daarin volgens de vereffenaar besloten om niet over te gaan tot het behandelen van een afzonderlijk verzoek van de vereffenaar tot vaststelling van het loon van de vereffenaar (ex art. 4:206 lid 3 BW), maar om die vaststelling onderdeel te maken van de beoordeling van het verzet tegen de uitdelingslijst.
In de zaak 200.331.696/01
1.2.
Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 25 augustus 2023. Kort gezegd heeft de kantonrechter daarin het verzet van de erfgenamen tegen de uitdelingslijst gegrond verklaard en de uitdelingslijst, inclusief het loon van de vereffenaar, vastgesteld.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak 200.331.075/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2023, heeft de vereffenaar verzocht:
de beschikking van 17 mei 2023 te vernietigen;
het loon van de vereffenaar vast te stellen, althans een andere kantonrechter op te dragen om dit alsnog te doen;
de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure zijdens de vereffenaar, daaronder begrepen het griffierecht van € 783,-- en het salaris van zijn advocaat van € 6.975,05;
een en ander voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij brief van het hof van 23 augustus 2023 is de vereffenaar verzocht zich (eerst) uit te laten over de ontvankelijkheid van voornoemd hoger beroep.
In de zaak 200.331.696/01
2.3.
Bij brief met producties, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2023, heeft de vereffenaar het hof een reactie gegeven over de ontvankelijkheid van het hoger beroep (in de zaak 200.331.075/01) en heeft de vereffenaar daarnaast het hof bij wege van voorlopige voorziening/incident verzocht de inmiddels door de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad uitgesproken beschikking op het verzet van 25 augustus 2023 te schorsen.
In beide zaken
2.4.
Beide zaken zijn dusdanig met elkaar verweven dat het hof de zaken gevoegd behandelt. De mondelinge behandeling (van beide zaken) heeft plaatsgevonden op 27 september 2023. Bij die gelegenheid is de vereffenaar mr. [vereffenaar] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van der Sanden. Mr. Van der Sanden heeft spreekaantekeningen overgelegd, met als bijlage aangehecht een brief van de (voorgaande) kantonrechter van 8 september 2016.

3.De beoordeling

De feiten in beide zaken
3.1.
Het gaat om het volgende.
i. Bij beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 6 november 2012
- bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 7 mei 2013 - is mr. [vereffenaar] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [moeder] (hierna: moeder).
De vereffening verloopt complex, onder meer door de verstoorde verhoudingen tussen de erfgenamen en ook omdat de nalatenschappen van de (vooroverleden) vader en van moeder door elkaar lopen. Diverse procedures met betrekking tot de nalatenschap(pen) zijn aan de orde (geweest), waar ook de vereffening direct of indirect bij betrokken is (geweest). Zo ook een verzetprocedure bij de kantonrechter te Eindhoven inzake de uitdelingslijst. Deze verzetprocedure is ‘on hold’ gezet tot de uitspraak van dit hof van 15 november 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:3934) over de verdeling van beide nalatenschappen.
Nadat voornoemd arrest van het hof van 15 november 2022 in kracht van gewijsde is gegaan, heeft de vereffenaar de kantonrechter op 7 februari 2023 een brief gestuurd met een eerste concept van de uitdelingslijst en de vraag om over de verdere afwikkeling te overleggen. Meer specifiek over zijn loon schrijft de vereffenaar:
‘Dit concept kan nog niet ter inzage worden gelegd omdat er eerst nog beschikt zal moeten worden over het loon van de vereffenaar over de periode 15 juni 2017 tot en met heden. In de bijlage heb ik daarvoor een schatting opgenomen (…) om in elk geval de systematiek en de problematiek die daar uit voort vloeit aan u te kunnen voorleggen.’
Bij brief van 9 februari 2023 heeft de kantonrechter onder meer geantwoord:
‘Op de eerste plaats zal geen gezamenlijk onderhoud worden gehouden. Er wordt een zitting voorbereid en daarvoor zullen zowel u als de erfgenamen opgeroepen worden. Tijdens deze zitting kunt u – in aanwezigheid van alle betrokkenen – eventueel vragen stellen en kan overleg gevoerd worden. (…)
De zitting zal een voortzetting van de ‘on hold’ gezette verzetprocedure inhouden. Daarbij zal de nieuwe uitdelingslijst dienen ter vervanging van de eerdere uitdelingslijst. (…)
(…)
Uw loon dient onderdeel te zijn van de herziene uitdelingslijst.(…)
(…)
Zoals ook al eerder aan u is kenbaar gemaakt zal die uitdelingslijst een maand ter inzage worden gelegd en kunnen (aanvullende) verzetschriften worden ontvangen op de griffie van de rechtbank. Tijdens de verzetprocedure zal ook het loon, als onderdeel van de uitdelingslijst aan de orde komen en zal ten aanzien van het loon vervolgens een definitieve beslissing worden genomen.’
Op 12 mei 2023 heeft de zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden.
Bij brief (beschikking) van 17 mei 2023 heeft de (griffier namens de) kantonrechter het volgende aan de vereffenaar bericht:
‘De kantonrechter heeft besloten niet over te gaan tot het behandelen van een afzonderlijk verzoek tot vaststelling van het loon, maar zal dit onderdeel maken van de beoordeling van het verzet.’
Verderop in de brief vraagt de kantonrechter de vereffenaar een specificatie te verstrekken van het loon zoals vastgesteld bij beschikking van 20 januari 2014, bij beschikking van 16 juni 2017 en zoals opgenomen in de meeste recente uitdelingslijst en heeft de kantonrechter een tijdpad uitgezet voor het verdere verloop van de verzetprocedure. De brief van de kantonrechter eindigt als volgt:
‘De kantonrechter streeft er naar om binnen 6 weken na de laatste reactie van de vereffenaar als hiervoor gemeld, een beslissing te nemen op het verzet. Indien mogelijk (en naar het oordeel van de kantonrechter nodig of gewenst) zal de kantonrechter tussentijds nog een beslissing nemen op een of meerdere beslispunten zoals die ter zitting zijn geformuleerd en bediscussieerd. Dit alles in het kader van het streven om op het hiervoor genoemde tijdstip een eindbeslissing te kunnen nemen en de behandeling van het verzet (en de vaststelling van het loon van de vereffenaar) zo snel mogelijk definitief te kunnen beoordelen.’
Bij beschikking van 25 augustus 2023 heeft de kantonrechter het verzet van de erfgenamen (tegen de uitdelingslijst) gegrond verklaard en de uitdelingslijst, inclusief het loon van de vereffenaar, vastgesteld. Hierbij is het loon op een lager bedrag vastgesteld dan de vereffenaar heeft opgegeven.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De verzoeken en standpunten in de zaak 200.331.075/01
3.2.
De vereffenaar voert aan de kantonrechter eerst schriftelijk (bij brief van 7 februari 2023) en opnieuw mondeling tijdens de zitting van 12 mei 2023 te hebben verzocht om zijn loon vast te stellen vóór het opmaken van de uitdelingslijst. Dat verzoek is conform artikel 4:206 lid 3 BW, dat als volgt luidt:
‘Een door de rechter benoemde vereffenaar heeft recht op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld.’, aldus de vereffenaar
De vereffenaar is van mening dat de brief van de kantonrechter van 17 mei 2023, waarin de kantonrechter weigert het loon van de vereffenaar afzonderlijk vast te stellen en het loon onderdeel maakt van de verzetprocedure, een beschikking is die in strijd is met artikel 4:206 lid 3 BW, met de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen, versie 3.1 (juli 2021; paragraaf 12 punt 10, pagina 24) en met de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter, versie 9.0 (november 2022, pagina 114).
Op de eerste plaats omdat het vaststellen van het loon van een door de rechtbank benoemde vereffenaar (zoals hier het geval is) een aangelegenheid betreft tussen de kantonrechter en de vereffenaar, waarbij de erfgenamen geen partij of belanghebbenden zijn. Nu de kantonrechter het loon onderdeel van de verzetprocedure heeft gemaakt, zijn de erfgenamen ten onrechte belanghebbenden geworden en hebben zij zich ten onrechte kunnen uitlaten over het loon, aldus de vereffenaar.
Op de tweede plaats omdat de kantonrechter de vereffenaar een hogerberoepsmogelijkheid (tegen de vaststelling van zijn loon) heeft ontnomen door art. 4:206 lid 3 BW te omzeilen. De juiste volgorde is volgens de vereffenaar: eerst het loon vaststellen door de kantonrechter bij beschikking, waarvan de vereffenaar binnen drie maanden in hoger beroep kan gaan, daarna de uitdelingslijst (waarvan het vastgestelde loon onderdeel uitmaakt) opmaken door de vereffenaar en pas daarna een beslissing van de kantonrechter op het eventuele verzet van de erfgenamen, van welke beslissing binnen acht dagen beroep in cassatie openstaat.
De vereffenaar voert voorts aan dat de beschikking van 17 mei 2023 een afwijzing van zijn verzoek om zijn loon vast te stellen conform art. 4:206 lid 3 BW betreft. Volgens hem is dit een eindbeschikking waartegen hoger beroep openstaat. Het beroep is binnen drie maanden dus tijdig gedaan en ontvankelijk, aldus de vereffenaar.
Hij verzoekt het hof dan ook zijn loon vast te stellen, althans om een andere kantonrechter op te dragen dit alsnog te doen.
De verzoeken en standpunten in de zaak 200.331.696/01
3.3.
In de tussentijd (volgens de vereffenaar op 30 augustus 2023) heeft de vereffenaar de beschikking van de kantonrechter van 25 augustus 2023 ontvangen, waarin de kantonrechter zijn loon heeft vastgesteld, als onderdeel van de beoordeling van het verzet. De kantonrechter heeft dus de erfgenamen als belanghebbenden gehoord bij het vaststellen van het loon, terwijl dit, zo herhaalt de vereffenaar zijn standpunt in de andere hiermee samenhangende zaak (200.331.075/01), een aangelegenheid betreft tussen de kantonrechter en de vereffenaar. Volgens de vereffenaar is ook dit in strijd met de wet en met de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter, versie 9.0 (november 2022, pagina 114). De vereffenaar is voornemens om ook tegen de beschikking van 25 augustus 2023, althans tegen de daarin vervatte salarisbeschikking ex art. 4:206 lid 3 BW, hoger beroep aan te tekenen. Hij is namelijk van mening dat het deel in de beschikking van 25 augustus 2023 waarin het loon van de vereffenaar is vastgesteld, kwalificeert als een salarisbeschikking ex art. 4:206 lid 3 BW, waartegen (afzonderlijk) hoger beroep open staat. Tegen de (overige delen van de) beschikking op verzet staat geen hoger beroep open, alleen cassatie binnen acht dagen.
Volgens de vereffenaar wijkt het door de kantonrechter vastgestelde loon significant af van zijn salarisverzoek, dat in lijn is met de richtlijnen in faillissementen. Ook heeft de kantonrechter bij de vaststelling van het salaris evident fouten gemaakt (bijvoorbeeld wat betreft de nog altijd niet betaalde vordering op erfgenaam [erfgenaam]). Als gevolg hiervan is de uitdelingslijst zoals nu vastgesteld onjuist en kan van de vereffenaar niet worden verlangd dat hij onverwijld uitvoering geeft aan de aanwijzingen zoals vervat in de beschikking van 25 augustus 2023. Daarom verzoekt de vereffenaar het hof thans de door de kantonrechter uitgesproken uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 25 augustus 2023 zo spoedig mogelijk te schorsen, zodat in het hoger beroep van de beschikking van 17 mei 2023 (zaak 200.331.075/01) geoordeeld kan worden en daarnaast de vereffenaar binnen de wettelijke termijn van drie maanden hoger beroep kan instellen tegen de salarisbeschikking van 25 augustus 2023, zónder daarbij van de kantonrechter het verwijt te krijgen dat hij handelt in strijd met 4:210 lid 1 BW door niet meteen de aanwijzingen uit te voeren. Zo nodig verzoekt de vereffenaar het hof het beroepschrift van 15 augustus 2023 (in de andere zaak 200.331.075/01) ook te beschouwen als beroepschrift tegen de salarisbeschikking van 25 augustus 2023 of, indien dat niet mogelijk is, om de brief van 31 augustus 2023 (schorsingsverzoek) ook te beschouwen als beroepschrift tegen de salarisbeschikking van 25 augustus 2023.
Het oordeel van het hof
3.4.
Het hof oordeelt eerst over de ontvankelijkheid van de verzoeken in beide zaken, zoals ook door het hof medegedeeld aan de vereffenaar voorafgaand en tijdens de zitting en waarop de vereffenaar in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten. Zijn standpunten betreffende de ontvankelijkheid zijn hiervoor reeds (verkort) weergegeven.
De ontvankelijkheid in de zaak 200.331.075/01
3.5.
In het geval dat de brief van de kantonrechter van 17 mei 2023 is aan te merken als een (gedeeltelijke) eindbeschikking, houdende afwijzing van het (afzonderlijke) verzoek van de vereffenaar tot vaststelling van zijn loon, dan was naar het oordeel van het hof de eerdere brief van de kantonrechter van 9 februari 2023 ook al een dergelijke (gedeeltelijke) eindbeschikking.
De brief van 9 februari 2023 is namelijk een antwoord op de vragen van de vereffenaar (ook betreffende het loon) als gesteld in de brief van 7 februari 2023. Het hof verwijst met name naar het einde van de brief van 9 februari 2023: ‘
Tijdens de verzetprocedure zal ook het loon, als onderdeel van de uitdelingslijst aan de orde komen en zal ten aanzien van het loon vervolgens een definitieve beslissing worden genomen’.De brief van 9 februari 2023 was dan dus op het punt van het uitstellen van de beslissing het loon vast te stellen – door de vereffenaar is die beslissing als zodanig geduid als eindbeschikking - al appellabel voor de vereffenaar. Niet voor de erfgenamen, omdat het een aangelegenheid tussen de kantonrechter en de vereffenaar betreft (zie ook Hof Den Haag 20 juni 2018; ECLI:NL:GHDHA:2018:1678, r.o. 5.1). Van de brief van 9 februari 2023 had de vereffenaar tot 10 mei 2023 hoger beroep kunnen instellen. Dat is niet gebeurd. Als het hof het onderhavige beroepschrift beschouwt (ook) te zijn gericht tegen de brief van 9 februari 2023, dan is het beroep te laat (immers op 15 augustus 2023 ingediend). De vereffenaar is dan ook niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep van de brief van 17 mei 2023, voor zover daarin de eerdere beslissing als mededeling wordt herhaald.
3.6.1.
In het geval dat de brief van 17 mei 2023 is aan te merken als de eerste (afwijzende) tussenbeschikking, inhoudende het nog niet beslissen over het loon (voorschot) van de vereffenaar, dan is geen tussentijds hoger beroep mogelijk zónder toestemming van de kantonrechter. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is het hof niet gebleken dat die toestemming voor (tussentijds) hoger beroep door de vereffenaar is gevraagd. Voorts is het hof niet gebleken dat de vereffenaar de kantonrechter expliciet op de hoogte heeft gebracht in hoger beroep te gaan van de brief van 17 mei 2023. Ter zitting van dit hof heeft de vereffenaar verklaard de kantonrechter enkel te hebben doorgegeven te overwegen om in hoger beroep te gaan van de brief van 17 mei 2023. Daarmee heeft de vereffenaar nagelaten de kantonrechter er (extra) bewust van te maken dat voor de vereffenaar een aan de uitdelingslijst voorafgaande vaststelling van het loon (voorschot) een springend punt was. Het effect van de niet genomen mogelijkheid om het hoger beroep eerder aan te kaarten bij de kantonrechter is (inmiddels) dat de kantonrechter geen eindbeslissing in de zin van artikel 4:206 lid 3 BW (meer) heeft genomen of het (hem niet bekende) hoger beroep heeft afgewacht maar, zoals ook aangekondigd in de brieven van 9 februari 2023 en 17 mei 2023 en tijdens de zitting van 12 mei 2023, het loon meteen ‘definitief en volledig’ heeft vastgesteld in de verzetprocedure.
3.6.2.
Voor zover de vereffenaar heeft willen betogen dat hij ten gevolge van de opeenvolgende keuzes van de behandelend (zowel ten aanzien van de nalatenschap als ten aanzien van het verzet) kantonrechter processueel is benadeeld en dat dit noopt tot andere keuzes op het punt van de ontvankelijkheid mede vanwege de werking van artikel 6:2 lid 2 BW en /of 6:248 lid 2 BW, heeft te gelden dat hetgeen in onderdeel 3.6.1. is weergegeven ten aanzien van niet ondernomen stappen door de vereffenaar aan de terzijdestelling van de ontvankelijkheidsregels al in de weg staat.
3.6.3.
Dus ook als de brief van 17 mei 2023 is aan te merken als een tussenbeschikking, is de vereffenaar niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep wegens ontbreken van toestemming.
De ontvankelijkheid in de zaak 200.331.696/01
3.7.
Van een beschikking op het verzet tegen een uitdelingslijst (ex art. 4:218 lid 3 BW) staat geen hoger beroep open, maar enkel beroep in cassatie (zie art. 4:218 lid 5 BW juncto art. 187 lid 1 Fw en zie ook ECLI:NL:HR:2018:2392). Dit cassatieberoep dient binnen acht dagen te worden ingediend.
De vereffenaar heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij geen cassatieberoep heeft aangetekend tegen de beschikking in verzet van 25 augustus 2023. Van de erfgenamen is de vereffenaar noch het hof bekend of zij beroep in cassatie hebben ingesteld. Anders dan de vereffenaar, is het hof van oordeel dat de systematiek van de wet en het gesloten systeem van rechtsmiddelen niet toelaat dat uit de beslissing op het verzet het deel over het loon van de vereffenaar wordt getild en dat op dat deel (de mogelijkheid van hoger beroep en) de langere beroepstermijn van drie maanden van toepassing wordt verklaard. Een (mogelijk nu al onherroepelijke) beslissing op verzet kan niet uit elkaar getrokken worden (vergelijk HR 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:145), dit nog los van het feit dat de kantonrechter op bezwaren van de erfgenamen in zijn beslissing op verzet een definitief loonbedrag heeft vastgesteld voor de gehele periode van de vereffening in plaats van een voorschot als bedoeld in artikel 4:206 BW voor de laatste jaren (zie ook hierna), zoals de vereffenaar wenste.
3.8.
Het hof overweegt ten overvloede dat indien de beslissing op het totale loon wél uit de beslissing op verzet zou kunnen worden gehaald, of het deel betreffende de laatste jaren, én de vereffenaar daarvan in hoger beroep zou kunnen komen bij dit hof, dan nog de conclusie zou zijn dat de vereffenaar geen belang heeft bij zijn hoger beroep, omdat een beslissing van dit hof over het loon van de vereffenaar de kantonrechter niet bindt in de verzetprocedure. Met andere woorden, ook de vaststelling van (een voorschot op) het vereffenaarsloon door het hof is niet rechtens onaantastbaar in een (latere) verzetprocedure. Hetzelfde geldt – anders dan door de vereffenaar aangenomen – ook voor eerder door de kantonrechter vastgestelde voorschotten op grond van artikel 4:206 BW in 2014 en 2016.
Het hof verwijst naar de uitspraak van dit hof van 25 maart 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:922). Ook verwijst het hof naar Asser/Perrick, 4 2021, paragraaf 611a
Beloning vereffenaar, welke paragraaf het hof ter verduidelijking van het voorgaande deels citeert:
‘Het uitgangspunt van de wet is dat het loon van de vereffenaar pas wordt betaald na het verbindend worden van de uitdelingslijst. Betaling van voorschotten op het loon kan nodig zijn als de vereffening bewerkelijk en complex is, veel tijd vraagt en lang duurt. Aldus Hof Arnhem-Leeuwarden 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7022. Volgens de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen 2018 is het mogelijk dat een vereffenaar om vaststelling van een voorschot op zijn beloning verzoekt. Voor een voorschot verwijzen deze richtlijnen naar de Recofa-richtlijnen. Deze richtlijnen bepalen onder meer dat het verzoek wordt gedaan met de indiening van een openbaar verslag ex. art. 73a lid 1 Fw. De vereffenaar dient met zijn verzoek om een voorschot op zijn beloning een boedelbeschrijving en rekening en verantwoording in te dienen.
Iedere belanghebbende, waaronder een erfgenaam en een schuldeiser, kan binnen een maand na de openlijke bekendmaking van de nederlegging van de uitdelingslijst op de voet van art. 4:218 lid 3 BW daartegen in verzet komen. Dit verzet kan betrekking hebben op de hoogte van de beloning van de vereffenaar. Volgens HR 21 december 2018, NJ 2019/84 geldt de korte termijn van acht dagen waarbinnen op grond van art. 187 lid 1 Fw cassatieberoep dient te worden ingesteld ook in geval van vereffening.’
3.9.
De vereffenaar is derhalve ook niet-ontvankelijk in het als voorlopige voorziening/incident opgeworpen verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van 25 augustus 2023, nu het hof in het kader van rechtsmiddelen tegen de beslissing op verzet geen taak heeft.
Dit oordeel wordt niet anders indien het hof de brief van 31 augustus 2023 beschouwt als een beroep tegen de beschikking van 25 augustus 2023 (met nog nader aan te vullen gronden, voor zover al mogelijk).
3.10.
Nu de verzoeken van de vereffenaar niet-ontvankelijk zijn, kan het hof niet verder (inhoudelijk) ingaan op hetgeen door hem is aangevoerd.
3.11.
Met inachtneming van het voorgaande zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Er is geen aanleiding iets te beslissen over de proceskosten.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.331.075/01
verklaart de vereffenaar niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep van de bestreden beschikking;
in de zaak 200.331.696/01
verklaart de vereffenaar niet-ontvankelijk in het als voorlopige voorziening/incident opgeworpen verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers - van Vollenhoven en T. van der Valk in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023.