Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[erflaatster],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Namens belanghebbende [erfgenaam 1] laat ik het Hof weten dat hij noch zijn advocaat bij de mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn, maar wel de verzoeken namens appellante ingesteld door mr Refuge ondersteunen.”.
Van de aan [erfgenaam 2] toegestuurde uitnodigingen en stukken is het aan hem op 30 november toegezonden exemplaar van het verweerschrift retour gekomen met de vermelding ‘niet afgehaald”.
dat ik geen gebruik zal maken van de aangeboden mogelijkheid om me uit te laten over de ontvankelijkheidsvraag”.
3.De beoordeling
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is en dat [appellante] dus thans niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Hieronder zal dit oordeel worden toegelicht en gemotiveerd en zullen ook de argumenten van beide partijen worden besproken, voor zover thans relevant.
Bij artikel 184 Fw wordt aangenomen (zie o.m. GS Faillissementswet, aantekening 4 bij artikel 184 Fw (Noteboom), De Moor & Schoorlemmer,
Vereenvoudigde afwikkeling van faillissementen, Kluwer 2005, nr. 87 (p. 63) en Wessels VII,
Vereffening van de boedel(Wolters Kluwer 2020) nr. 7211) dat verzet tegen het salaris van de curator niet ontvankelijk is. Het hof is van oordeel dat dit niet per sé ook geldt voor het loon van een vereffenaar, gezien het verschil tussen faillissement (als van openbare orde) enerzijds en de vereffening van een particuliere nalatenschap en de in dat kader geldende regels, als hieronder ook nog te noemen, anderzijds.
De vereffenaar heeft daarentegen aangegeven dat uit het stelsel van de wet juist niet voortvloeit dat de loonbeschikking gezag van gewijsde heeft ten opzichte van de erfgenamen na het in kracht van gewijsde gaan ervan.
In onder meer de door [appellante] zelf (onderdeel 15 van haar nader akte uitlatingen) aangehaalde beschikking van dit hof van 18 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:138 (onderdeel 3.8.1) is al aangegeven dat rechtsmiddelclausules als zodanig geen rechtsmiddelen kunnen creëren. Dit los van het feit dat de rechter in hoger beroep de (eerste) rechter is die beoordeelt of een beschikking appellabel is of niet.
mogelijkde kantonrechter “
een mogelijkheid ziet om de loonbeschikking inhoudelijk te beoordelen(het hof begrijpt: de door [appellante] daartegen geopperde bezwaren te toetsen)
op basis van artikel 4:221 lid 3 BW jo. 4:261 BW jo. artikel 1:374 lid 2 BW en de eerdere beschikking (…) zou bekrachtigen” maakt een en ander op dit moment niet anders.