ECLI:NL:HR:2023:145

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
21/05303
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van vereffenaar tot intrekking van tussentijdse uitdelingslijst in erfrechtelijke vereffening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vereffening van een nalatenschap. De zaak betreft de vereffenaar van de nalatenschap van een overleden echtgenoot, die in februari 2021 een tussentijdse uitdelingslijst had neergelegd. Deze lijst zou een uitkering van € 4.500.000,-- aan de belastingdienst inhouden. De vereffenaar trok deze lijst echter in op 1 april 2021 en diende op 14 april 2021 een herziene lijst in, die een lagere uitkering van € 3.000.000,-- aan de belastingdienst voorstelde. De weduwe van de overleden echtgenoot verzet zich tegen de eerste uitdelingslijst, maar de rechtbank oordeelde dat de weduwe ontvankelijk was in haar verzet, omdat de intrekking van de eerste lijst niet rechtsgeldig was. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de weduwe niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet. De Hoge Raad oordeelde dat de vereffenaar bevoegd was om de tussentijdse uitdelingslijst in te trekken, zolang deze nog niet verbindend was geworden. De rechtbank had ten onrechte de eis gesteld dat er sprake moest zijn van overduidelijke fouten voor een geldige intrekking. De Hoge Raad benadrukte dat de vereffenaar verantwoordelijk is voor een ordelijke afwikkeling van de boedel en dat de intrekking van de uitdelingslijst de situatie herstelt naar de toestand voorafgaand aan de uitdeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/05303
Datum3 februari 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vereffenaar], in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [de erflater],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de vereffenaar,
advocaat: A.C. van Schaick,
tegen
[de weduwe],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de weduwe,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/369534/EX RK 21-49 van de rechtbank Oost-Brabant van 16 december 2021.
De vereffenaar heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De weduwe heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de tussenbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 16 december 2021 en tot terugwijzing.
De advocaat van de vereffenaar heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De echtgenoot van de weduwe is overleden in 2012.
(ii) De weduwe heeft de nalatenschap van haar echtgenoot voor haar en haar kinderen beneficiair aanvaard.
(iii) In de vereffening is een rechter-commissaris benoemd en is de vereffenaar tot vereffenaar van de nalatenschap benoemd.
(iv) De vereffenaar heeft in februari 2021 een tussentijdse uitdelingslijst ter griffie neergelegd (hierna: de eerste tussentijdse uitdelingslijst). Deze zou ertoe leiden dat een bedrag van € 4.500.000,-- aan de belastingdienst wordt uitgekeerd.
(v) Op 1 april 2021 heeft de vereffenaar aan de rechtbank geschreven dat hij de gedeponeerde tussentijdse uitdelingslijst intrekt. Op 2 april 2021 heeft de vereffenaar de rechtbank verzocht om zijn intrekkingsbrief ter griffie te deponeren. Op 8 april 2021 is de intrekking van de eerste tussentijdse uitdelingslijst gepubliceerd in de Staatscourant.
(vi) Op 14 april 2021 heeft de vereffenaar een herziene tussentijdse uitdelingslijst ter griffie neergelegd. Deze zou ertoe leiden dat een bedrag van € 3.000.000,-- aan de belastingdienst wordt uitgekeerd.
(vii) Op 15 april 2021 is de neerlegging van de herziene tussentijdse uitdelingslijst gepubliceerd in de Staatscourant.
2.2
In deze zaak heeft de weduwe op 4 maart 2021 verzet gedaan tegen de eerste tussentijdse uitdelingslijst.
2.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat de weduwe ontvankelijk is en belang heeft bij het verzet, heeft verder de zaak aangehouden voor het indienen van inhoudelijk verweer door de vereffenaar en verlof verleend voor het instellen van tussentijds cassatieberoep. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen als volgt.
“4.4. Vanwege de conclusie dat het verzet zich richt tegen de eerste tussentijdse uitdelingslijst, is de vraag relevant of deze eerste tussentijdse uitdelingslijst nog bestaat, of dat deze rechtsgeldig is ingetrokken. Als dat laatste het geval is, heeft de vereffenaar terecht aangevoerd dat [de weduwe] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
(…)
Op de zitting is aan de vereffenaar gevraagd in hoeverre met de eerste uitdelingslijst de afwikkeling van de nalatenschap in gedrang zou komen. De vereffenaar heeft verklaard dat er geen fout is gemaakt, maar dat in het belang van [de weduwe] is gehandeld. Om die reden heeft de vereffenaar de tussentijdse uitdelingslijst aangepast en het aan de belastingdienst toegekende (uit te betalen) bedrag terug gebracht van € 4.500.000,- naar € 3.000.000,-.
Daarnaast is ter zitting bevestigd door de vereffenaar dat de belastingdienst verreweg de grootste schuldeiser van de nalatenschap is en de vordering reeds onherroepelijk is vastgesteld voor een bedrag van meer dan € 30.000.000,-.
De rechtbank stelt vast dat van een fout dus geen sprake is, het was een keuze van de vereffenaar. Daarnaast is niet vast komen te staan dat de afwikkeling van de nalatenschap in gedrang zou komen als de eerste tussentijdse uitdelingslijst zou zijn gevolgd. Ook het verschil tussen de bedragen (€ 1.500.000,-) op de eerste en de tweede tussentijdse uitdelingslijst, zal gelet op de omvang van de vordering en de rangorde tussen de schuldeisers volgens de vereffenaar aan de belastingdienst toekomen en uitbetaald moeten worden.
Alles in ogenschouw genomen is de rechtbank van oordeel dat zich hier niet een situatie voor heeft gedaan waarin sprake is van een rechtsgeldige intrekking. Die mogelijkheid moet naar het oordeel van de rechtbank ingeval van een uitdelingslijst bij een vereffening echt voorbehouden zijn aan de situatie van overduidelijke fouten die praktisch hersteld worden door of na een intrekking en zonder herstel van die fouten de afwikkeling in gedrang zou komen. Zonder die voorwaarden zou een vereffenaar naar believen - of bij een onwelgevallig verzet - een ingediende uitdelingslijst kunnen intrekken en weer een nieuwe kunnen indienen. De rechtszekerheid is daarmee niet gediend en de eventuele aanpassingen die de vereffenaar zou willen doorvoeren kunnen uitstekend in het debat van de verzetprocedure aan de orde komen. Dan kan ook concreet worden hoe een aanpassing er uit zou moeten zien.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat [de weduwe] ontvankelijk is in het verzet, nu het tijdig is ingediend en de tussentijdse uitdelingslijst waartegen verzet is ingediend, niet rechtsgeldig is ingetrokken.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 keert zich tegen rov. 4.4. Het onderdeel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door haar overweging dat de mogelijkheid van intrekking van een uitdelingslijst bij een vereffening voorbehouden moet zijn aan de situatie van overduidelijke fouten die praktisch hersteld worden door of na een intrekking en waarin zonder herstel van die fouten de afwikkeling in gedrang zou komen. In elk geval is de overweging van de rechtbank onbegrijpelijk, aldus de klacht, omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom de omstandigheden die de vereffenaar heeft aangevoerd, de intrekking van de tussentijdse uitdelingslijst niet zouden kunnen rechtvaardigen.
3.2
De rechtbank is terecht, en in cassatie onbestreden, ervan uitgegaan dat in het kader van de vereffening van een nalatenschap op de voet van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 BW – evenals in faillissement, waar deze mogelijkheid onder meer tot uitdrukking komt in art. 180 lid 1 Fw – ruimte bestaat voor de mogelijkheid van tussentijdse uitdelingen op basis van een tussentijdse uitdelingslijst.
3.3
Nadat een tussentijdse uitdelingslijst op de voet van art. 4:218 lid 1 BW is neergelegd ter kennisneming van een ieder en op de voet van art. 4:218 lid 2 BW is bekendgemaakt, kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor het verbindend worden van de tussentijdse uitdelingslijst in strijd zou komen met het belang van een ordelijke afwikkeling van de boedel. Belanghebbenden kunnen (onder meer) in verband met dergelijke omstandigheden op de voet van art. 4:218 lid 3 BW in verzet komen tegen de uitdelingslijst. [1] Daarmee strookt dat de vereffenaar, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor een ordelijke afwikkeling van de boedel, bevoegd is om de tussentijdse uitdelingslijst in te trekken.
3.4
Intrekking van de tussentijdse uitdelingslijst is slechts mogelijk zolang deze nog niet verbindend is geworden. Intrekking geschiedt doordat de vereffenaar een daartoe strekkende verklaring neerlegt en de neerlegging bekendmaakt op dezelfde wijze als voorgeschreven voor de uitdelingslijst.
Er bestaat geen recht op tussentijdse uitdeling. De intrekking van een tussentijdse uitdelingslijst heeft tot gevolg dat de situatie voorafgaand aan het besluit van de vereffenaar tot tussentijdse uitdeling wordt hersteld. Daarom is er geen grond om aan te nemen dat tegen de intrekking een rechtsmiddel behoort open te staan. Wel kan de kantonrechter of, indien benoemd, de rechter-commissaris de vereffenaar ook ten aanzien van het doen van tussentijdse uitdelingen aanwijzingen geven, die deze moet opvolgen (art. 4:210 BW in verbinding met art. 4:208 lid 2, aanhef en onder a, BW).
3.5
Uit hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, volgt dat de rechtbank voor de mogelijkheid van intrekking van een tussentijdse uitdelingslijst ten onrechte de eis heeft gesteld dat sprake is van overduidelijke fouten, en derhalve is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel 1 slaagt in zoverre.
3.6
De bestreden beschikking kan niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Nu de vereffenaar de eerste tussentijdse uitdelingslijst, die nog niet verbindend was geworden, op de hiervoor in 3.4 bedoelde wijze heeft ingetrokken, is de grond ontvallen aan het door de weduwe tegen die uitdelingslijst ingestelde verzet. De Hoge Raad zal de weduwe daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzet. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Hoge Raad geen aanleiding.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 december 2021;
- verklaart de weduwe niet-ontvankelijk in haar verzet.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
3 februari 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 25 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2939 (Credit Suisse), rov. 3.5.2-3.5.3.