In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen inkomstenbelasting (IB) voor de jaren 2012 en 2013, opgelegd aan de belanghebbende, die in Duitsland woont. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen opgelegd en de belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar deze bezwaren werden door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had deze beslissingen bevestigd, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het hof heeft de rechtsgeldigheid van de aanslagen beoordeeld, evenals de vraag of de bezwaren van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De belanghebbende stelde dat de aanslagen niet bevoegdelijk waren opgelegd, omdat deze niet waren ondertekend en niet per aangetekende post waren verzonden. Het hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aanslagen rechtsgeldig waren bekendgemaakt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bezwaren niet-ontvankelijk waren, omdat de belanghebbende niet tijdig had gereageerd.
Daarnaast heeft het hof de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen beoordeeld. De belanghebbende stelde dat deze verzoeken verschoonbaar te laat waren ingediend, maar het hof oordeelde dat de inspecteur deze verzoeken terecht had afgewezen, omdat ze buiten de wettelijke termijn waren ingediend. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.