4.2Aan de binnenzijde van de rechterbovenarm dichtbij de oksel bevindt zich een streepvormige paarse huidverkleuring met een lengte van 1 tot 1,5 cm die bijna parallel loopt aan de contour van de bovenarm.
(…)
De onder 1.2.1 beschreven huidafwijking is een schaafwond met een vochtig oppervlak. Een schaafwond ontstaat door schuren van de huid langs een ruw oppervlak, zoals bijvoorbeeld een straattegel of schuurmachine, waarbij de opperhuid wordt afgeschraapt of afgestroopt. Bij een verse schaafwond geven de rechtlijnige ontvellingen ook de richting van de beweging van het schurend oppervlak langs de huid aan door groefjes en velletjes die aan het eind van de wond gekruld omhoog steken. Het vochtige oppervlak van de schaafwond is veroorzaakt door het tegen elkaar aanliggen van de huid van de schouder en de zijkant van het gezicht.1
-De huidafwijkingen onder 4.1 en 4.2 zijn hematomen. Een hematoom is een niet wegdrukbare, matig scherp begrensde verkleuring van de huid als uiting van hieronder liggende bloed- en vochtophoping na beschadiging van bloedvaten en weefsels, die net zoals een zwelling kan ontstaan door uitwendige inwerking van stomp mechanische, botsende of samendrukkende, krachten met of tegen een voorwerp op een lichaamsdeel, zoals bijvoorbeeld slaan (al dan niet met een voorwerp), stompen, schoppen, stoten, vallen of bijvoorbeeld knijpen.
15. Een rapport radiologisch onderzoek d.d. 12 oktober 2020 (pagina’s 1360-1371), voor zover inhoudende de bevindingen van deskundige prof. Dr. P.A.M. Hofman:
Zaakgegevens
(…)
Naam slachtoffer: [slachtoffer 1]
Geboortedatum slachtoffer: [geboortedag 3] 1972
Er zijn tekenen van extern stomp inwerkend geweld op het hoofd, de hals en de rechterbovenarm. Er zijn minimaal drie punten waarop de geweldsinwerking heeft plaats gevonden, de rechter bovenarm, rechts op de hals en op de rechterzijde van het hoofd.
(…)
Diffuse bloedingen in de hersenen ten gevolge van het stomp extern inwerkend geweld op het hoofd, leiden tot functiestoornissen van de hersenen en bewustzijnsverlies. De functiestoornissen van de hersenenstam uiten zich onder andere in stoornissen in de vitale functie (o.a. ademhaling, regulatie bloeddruk en hartslag) en slikstoornissen. Zonder medisch ingrijpen zal dit leiden tot de dood. De vastgestelde tekenen van inademing van vocht en dense structuren en het vastgestelde hersenletsel maakt het zeer waarschijnlijk dat de dood is ingetreden door functiestoornissen van de hersenen gevolgd door ziekelijke verwikkelingen door deze functiestoornissen met onder andere inademing van onder andere vocht. Hierdoor zijn functiestoornissen van de longen ontstaan. De combinatie van functiestoornissen van de hersenen en de longen hebben met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geleid tot het intreden van de dood.
16. Een voorlopig sectierapport d.d. 20 juli 2020 (pagina’s 1378-1381), voor zover inhoudende de bevindingen van deskundige Dr. J. Fronczek:
Voorlopige interpretatie:
Sectie nummer : 2020-145
NFI Zaak nummer : 2020.07.17.051
SIN-nummer : AAMH2372NL
Naam : [slachtoffer 1]
Geboortedatum : [geboortedag 3] 1972
De sectiebevindingen zijn niet in tegenspraak met de verkregen (medische) informatie, namelijk dat [slachtoffer 1] na doorgemaakt geweld op het hoofd ernstige hersenfunctiestoornissen zou hebben ontwikkeld met noodzaak tot ziekenhuisopname en intubatie. Bij beeldvorming in het ziekenhuis zou een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en hersenschade zijn gezien. Ingezette therapieën mochten niet baten en er zou een uitzichtloze situatie zijn ontstaan, waarop de behandeling zou zijn gestaakt en hij overleed.
Bij sectie werden tekenen van bij leven ingewerkt uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op het hoofd vastgesteld (sub A3). Deze letsels kunnen door bijvoorbeeld vallen of slaan (al of niet met een voorwerp) zijn opgeleverd. Er waren tekenen van doorgemaakte bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal) rechts en beschadiging van hersenweefsel rechts zijwaarts. Neuropathologisch onderzoek van de hersenen is ingezet om meer inzicht te krijgen in de ernst en uitgebreidheid van de traumatische afwijkingen en de aanwezigheid van eventuele ziekelijke afwijkingen in de hersenen. De letsels aan het hoofd hebben opname in een ziekenhuis noodzakelijk gemaakt.
(…)
De letsels sub A4 zijn bij leven ontstaan als gevolg van uitwendig mechanisch stomp botsend , mogelijk deels drukkend geweld, zoals (zich) stoten, vallen of geslagen worden.
17. Een pathologisch rapport d.d. 26 november 2020 (pagina’s 1382-1389), voor zover inhoudende de bevindingen van deskundige Dr. J. Fronczek:
Overledene [slachtoffer 1]
Bij sectie werden tekenen van bij leven ingewerkt meervoudig stomp botsend geweld op het hoofd vastgesteld (sub A3). Deze letsels kunnen door bijvoorbeeld vallen of slaan (al of niet met een voorwerp) zijn opgeleverd.
(…)
Als zodanig zijn de sectiebevindingen niet in tegenspraak met de verkregen (medische) informatie, namelijk dat [slachtoffer 1] na doorgemaakt geweld op het hoofd ernstige hersenfunctiestoornissen zou hebben ontwikkeld met noodzaak tot ziekenhuisopname, het ontstaan van een uitzichtloze situatie en het uiteindelijke overlijden tot gevolg.
(…)
De noodzaak tot ziekenhuisopname, het ontstaan van een uitzichtloze situatie en het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer 1] , 47 jaren oud, wordt verklaard door de verwikkelingen van stomp botsende geweldsinwerking op het hoofd.
18. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 september 2023, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik heb [slachtoffer 1] met mijn witte sneakers geschopt.
Bewijsoverwegingen in de zaak met parketnummer 03-176368-20 (feiten 1 impliciet subsidiair en 2)
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
i. Ten aanzien van de selectie en waardering van de verklaringen van de verdachte [verdachte]
Net als de rechtbank, heeft ook het hof zich vooral voor de vraag gesteld gezien van welke door de verdachte [verdachte] afgelegde verklaring(en) het dient uit te gaan. Anders gezegd, het hof zich gesteld voor de vraag aan welke door de verdachte [verdachte] afgelegde verklaring de meeste betrouwbaarheid toekomt.
Het hof zal, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, uitgaan van de verklaringen van de verdachte [verdachte] die hij heeft afgelegd bij de politie op 8 en 9 juli 2020.
De door de verdachte afgelegde verklaringen van 8 en 9 juli 2020 komen er – kort samengevat – op neer dat hij eerder onware verklaringen had afgelegd en dat hij nu de waarheid ging vertellen, dat hij op die bewuste dag achter het slachtoffer aan diens woning is in gelopen, dat medeverdachte [medeverdachte] achter hem aan kwam, dat hij het slachtoffer vervolgens met zijn rechtervuist een klap tegen zijn achterhoofd gaf, dat het slachtoffer op de grond viel, dat hij het slachtoffer vervolgens een schop heeft gegeven tegen tegen het achterhoofd, net boven de nek, dat hij vervolgens de televisie en alarm kast heeft gepakt, dat hij, toen hij de tv in zijn handen had, zag dat medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer aan het “nastampen” was, dat medeverdachte [medeverdachte] de computerkast heeft gepakt en dat ze vervolgens de woning van [slachtoffer 1] met de televisie, computerkast en alarmkast hebben verlaten.
Het hof acht deze door de verdachte [verdachte] afgelegde verklaringen het meest betrouwbaar. Deze verklaringen zijn zeer kort na het bewezenverklaarde afgelegd en vinden steun in de (telefoon)gesprekken tussen [verdachte] en meerdere anderen, waarin [verdachte] zich onbespied waande.
Het hof wijst in dat verband in de eerste plaats op de inhoud van het hierboven onder nr. 10 genoemde bewijsmiddel, waarin de verdachte onder meer uitlatingen doet over hetgeen in de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden en welke geweldshandelingen zijn verricht.
In de tweede plaats heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de telefonische conversatie op 18 juli 2020 tussen de verdachte en zijn ex-partner, tevens de moeder van zijn dochtertje Helena, Naomi I.S. Trimborn. Tijdens dit gesprek vraagt Trimbron wat er aan de hand is. [verdachte] zegt dat “hij” (
het hof begrijpt: het slachtoffer) zich had afgetrokken op Helena en dat “hij” (
het hof begrijpt: het slachtoffer) Helena wilde aanranden en dat de zaak toen uit de hand is gelopen. De verdachte heeft in dit gesprek onder andere gezegd:
“Toen kwam die langs gelopen en in een keer zei hij waar is je dochtertje toen ben ik uit
geflipt
“Ja, hij is volgens mij mol (..)
“Ja uh, binnen 24 uur moet hij sterven en dan is het pas moord hé"; (..)
“.. ik heb me altijd ingehouden. En de politie deed maar niks, niks deden ze. ”
“Ja, daarna pas die dag toen die langs kwam lopen zei hij weer Waar is je dochtertje,
toen is de stoppen doorgeslagen. Ik heb me maanden lang liggen op te fokken".
Op de vraag van Trimbon “of ze wel alles weten”, antwoordde de verdachte:
“Ja, ze weten, ik heb alles eerlijk toe moeten geven. Ik moest wel (..) ”.
(Zie het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina 540, in onderlinge samenhang bezien met het geschrift, te weten bijlage 17 van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, opgenomen op pagina’s 569 en 570 van het einddossier)
Het hof stelt vast dat deze telefonische conversatie tussen de verdachte en Trimborn dateert van 18 juli 2020. Dat ligt na de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen van 8 en 9 juli. De uitlating van de verdachte in het telefoongesprek met Trimborn dat hij “alles eerlijk toe [heeft] moeten geven” ziet kennelijk op die eerder door hem afgelegde verklaringen. De eerstvolgende door de verdachte afgelegde verklaring bij de politie dateert immers pas van 21 juli 2020.
In de derde plaats vindt het hof in de omstandigheid dat de verdachte zichzelf in zijn verklaringen van 8 en 9 juli het meest belast, een belangrijk aanknopingspunt voor het oordeel dat deze verklaringen het meest waarheidsgetrouw zijn. Hij blijft zichzelf belasten door zichzelf als initiator van het geweld aan te wijzen én hij neemt de verantwoordelijkheid voor ernstige geweldshandelingen, namelijk die tegen het hoofd van het slachtoffer. De door de verdachte beschreven geweldshandelingen passen bij de geconstateerde letsels aan en bloedingen in het hoofd van het slachtoffer, die volgens de radioloog zijn ontstaan door heftige stomp externe geweldsinwerking op de rechterzijde van het hoofd. De verklaring van de verdachte dat ook de medeverdachte het slachtoffer heeft geschopt past ook in het geheel aan geconstateerde letsels bij het slachtoffer. Dat betekent dat het hof ook uitgaat van de verklaringen van de verdachte van 8 en 9 juli 2020 waarin hij heeft verklaard dat ook de medeverdachte het slachtoffer schopte toen deze al op de grond lag en toen van de verdachte al een harde klap tegen het achterhoofd en een schop/trap tegen het achterhoofd had gehad. Dat sprake is geweest van een gezamenlijke betrokkenheid bij het geweld op het slachtoffer door de verdachte en de medeverdachte vindt overigens ook steun in het hierboven bij de bewijsmiddelen onder nr. 10 genoemde tapgesprek van 3 juli 2020. Daarin heeft de verdachte het immers over “ons”, hetgeen de betrokkenheid van een mededader impliceert.
Het feit dat later is gebleken dat de verdachte op sommige punten ook aantoonbaar onjuist heeft verklaard, bijvoorbeeld over het feit dat hij het slachtoffer met bouwschoenen aan heeft geschopt terwijl later door hem is verklaard dat hij witte sneakers droeg toen hij het slachtoffer tegen het hoofd schopte (hetgeen steun vindt in forensisch DNA onderzoek aan in de woning van de verdachte aangetroffen witte sneakers met daarop bloed van het slachtoffer), brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het feit dat verdachte [verdachte] in zijn na 9 juli 2020 afgelegde verklaringen de exacte gedragingen van de medeverdachte heeft afgezwakt, brengt het hof niet tot een andere weging en waardering van de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de verdachte. Het hof constateert namelijk dat de verdachte, hoewel het opvallend is dat de rol van de medeverdachte door de verdachte iets minder specifiek wordt geduid en iets wordt afgezwakt, ook in die later afgelegde verklaringen de medeverdachte op de plaats delict blijft plaatsen, blijft hij verklaren dat de medeverdachte bij het slachtoffer geweld heeft gebruikt en ook het moment waarop dat door de medeverdachte zou zijn gedaan, blijft in de kern gelijk. Bovendien, ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte door de officier van justitie voorgehouden dat het medeplegen van het tenlastegelegde een hogere straf(eis) zou kunnen betekenen en desondanks blijft de verdachte erbij dat ook de medeverdachte geweldshandelingen heeft verricht.
In bovenstaande overwegingen vindt het betoog van de verdediging, dat van een andere lezing van de verdachte dient te worden uitgegaan, zijn weerlegging.
ii. Feitelijke gedragingen
Op basis van in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof omtrent de door de verdachte verrichte geweldshandelingen feitelijk vast dat de verdachte achter het slachtoffer [slachtoffer 1] is aangelopen zijn huis in, vervolgens het slachtoffer met kracht heeft geslagen tegen het achterhoofd en hem daarna met kracht en geschoeide voet tegen het achterhoofd, net boven de nek, heeft geschopt en dat de medeverdachte, toen het slachtoffer op de grond lag en nadat de verdachte zijn geweldshandelingen had verricht, ook tegen het slachtoffer heeft ‘geschopt’.
iii. Voorwaardelijk opzet op de dood
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049,NJ2003/552). Onder “de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans” dient te worden verstaan “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid” (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718,NJ2019/103, m.nt. Wolswijk). Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat het toepassen van krachtig geweld tegen het hoofd, zijnde een vitaal en kwetsbaar lichaamsdeel, onder omstandigheden de aanmerkelijke kans met zich kan brengen dat het slachtoffer door dat geweld komt te overlijden. Het louter slaan en schoppen tegen het hoofd, lijkt nog niet op zichzelf reeds die aanmerkelijke kans in het leven te roepen. Of dat het geval is, hangt in de eerste plaats af van de aard en intensiteit van het toegepaste geweld, hetgeen bijvoorbeeld kan worden afgeleid uit medische informatie omtrent het ontstane letsel. Naarmate het geweld intenser is, is eerder sprake van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer. Daarnaast is ook de toestand van het slachtoffer op het moment dat het geweld op het hoofd wordt uitgeoefend een belangrijke factor. In een geval als het onderhavige, waarin het ook gaat om schoppen tegen hoofd, kan ook het gedragen schoeisel een rol van betekenis spelen bij het beantwoorden van de vraag of een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft bestaan.
Het hof stelt aan de hand van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat het slachtoffer, nadat hij door de verdachte op zijn achterhoofd was geslagen en op de grond terecht was gekomen, met kracht met geschoeide voet tegen het achterhoofd net boven de nek is geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in deze regio van het hoofd minder bescherming van de schedel is en dat zich ook hier vitale en kwetsbare delen van het hoofd bevinden. Het ligt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van de verdachte dat bij hem ‘de stoppen doorsloegen’ en dat het hem ‘zwart voor de ogen werd’, niet in de rede om te veronderstellen dat deze klap en schop met geschoeide voet niet met een behoorlijke kracht en intensiteit aan het slachtoffer is toegebracht. Dat past ook bij de bewoordingen die de verdachte in opgenomen communicatie over het geweld gebruikt en het past bij de medische informatie waarin gesproken wordt over ‘heftig stomp externe geweldsinwerking op de rechterzijde van het hoofd’. In aanmerking genomen de aard en intensiteit van het door de verdachte toegepaste geweld, mag worden verondersteld dat op dat moment het slachtoffer niet meer in staat was om zich adequaat te verweren en is het geen gewaagde veronderstelling dat het slachtoffer minstgenomen te versuft was om zichzelf nog te beschermen. Vervolgens heeft de medeverdachte ook geweld op het slachtoffer toegepast, in welk kader gesproken wordt over ‘nastampen’, hetgeen ook duidt op geweld met een behoorlijke intensiteit en kracht.
Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden de gevolgtrekking wettigen dat er sprake was van een door verdachte en zijn medeverdachte aanvaarde aanmerkelijke kans op de dood. Naar het oordeel van het hof is de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachten zodanig gericht geweest op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat de verdachten deze aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.
Voor zover door of namens de verdachte het verweer is gevoerd dat geen sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer, vindt dat verweer in het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen zijn weerlegging.
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat de verdachten de doodslag hebben medegepleegd. De verdachte en de medeverdachte zijn allebei de woning van het slachtoffer binnengegaan, hebben beiden gezamenlijk geweld gebruikt tegen het slachtoffer en allebei goederen van het slachtoffer uit de woning zich toegeëigend. Gelet op die vaststellingen is er sprake van een gezamenlijke uitvoering van de zijde van de verdachten. Deze gedragingen geven evenmin blijk van twee aparte geweldsmomenten, integendeel. Deze gedragingen nopen tot de conclusie dat de medeverdachte zich heeft aangesloten bij en gecommitteerd heeft aan de gedragingen van de verdachte, waarna de beide verdachten het huis van het slachtoffer hebben leeggeroofd.
Voor zover door of namens de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde het verweer is gevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen, vindt dat verweer in het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen zijn weerlegging.
v. Toerekening van de dood
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak vanwege het ontbreken van causaliteit tussen het geweld en de uiteindelijke dood van het slachtoffer wordt eveneens verworpen. Dit verweer vindt reeds zijn weerlegging in de medische rapportages. Zo heeft de radioloog gerapporteerd dat ten gevolge van het stomp extern inwerkend geweld op het hoofd diffuse bloedingen in de hersenen hebben plaatsgevonden, die hebben geleid tot onder meer functiestoornissen van de hersenen. De functiestoornissen van de hersenstam uitten zich onder andere in stoornissen in de vitale functies, waaronder ademhaling, de regulatie van bloeddruk en hartslag, alsmede slikstoornissen. De combinatie van de functiestoornissen van de hersenen en die van de longen hebben met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geleid tot het intreden van de dood. Daarbij wijst het hof er te meer op dat de forensisch patholoog gerapporteerd heeft dat het slachtoffer, na doorgemaakt geweld op het hoofd, ernstige hersenfunctiestoornissen heeft ontwikkeld met de noodzaak tot ziekenhuisopname, waarbij een uitzichtloze situatie is ontstaan die het uiteindelijke overlijden tot gevolg heeft gehad.
Ook indien het juist zou zijn dat het slachtoffer zichzelf heeft verplaatst ná de gedragingen van de verdachten – het hof laat dat verder in het midden – maakt dat nog niet dat er daarom geen sprake is van causaliteit. Wanneer het zo is geweest dat het zwaargewonde slachtoffer, aan wie de alarmknop door de verdachten is ontnomen, nog heeft getracht om hulp te krijgen en de deur te bereiken en daar bij ten val is gekomen en dat letsel heeft veroorzaakt, acht het hof ook in dat geval het niet onredelijk om de gevolgen van deze gedragingen toe te rekenen aan de beide verdachten, immers de gedragingen vormen ten minste een onmisbare schakel in de gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid.
Indien en voor zover het verweer van de verdediging behelst dat er een alternatieve doodsoorzaak is, vindt dat verweer zijn weerlegging in het vorenstaande. Daarbij overweegt het hof dat het een ander scenario als hoogst onwaarschijnlijk terzijde schuift.
Het hof concludeert gelet op het bovenstaande dan ook dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van doodslag alsmede het medeplegen van diefstal van een televisie, een portemonnee, een computer en een alarmkastje.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 03-027122-20 (feiten 1 en 2)
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg. Basisteam Heuvelland, proces-verbaalnummer PL2415-2020029573 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 14] , brigadier van politie, gesloten d.d. 23 februari 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-48.
Nu de verdachte het tenlastegelegde ondubbelzinnig heeft bekend en er door en namens hem geen vrijspraakverweer is gevoerd, volstaat het hof met de opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 1
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 16 januari 2020 in Eckelrade een portemonnee (met inhoud) van [benadeelde] heeft gestolen, gelet op:
-het proces-verbaal van aangifte [benadeelde] d.d. 21 januari 2020 (p. 18 en 19);
-de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd tijdens zijn verhoor bij de politie d.d. 31 januari 2020 (p. 15 en 16).
Feit 2
Het hof acht bewezen dat de verdachte op meerdere tijdstippen op 16 januari 2020 in
Maastricht geld heeft gestolen van [benadeelde] door onbevoegd gebruik te maken van haar pin-/betaalpas, gelet op:
-het proces-verbaal van aangifte [benadeelde] d.d. 21 januari 2020 (p. 18 en 19);
-de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd tijdens zijn verhoor bij de politie d.d. 31 januari 2020 (p. 15 en 16).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-176368-20 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: