Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het V6-formulier en de brief van de advocaat van de man van 3 april 2023 met de ordner betreffende het jaar 2022 alsmede producties 15 tot en met 17;
- het V6-formulier en de brief van de advocaat van de man van 3 april 2023 met producties A tot en met D;
- de aanvulling op productie C behorende bij de brief van 3 april 2023 van de advocaat van de man, ingekomen op 11 april 2023;
- producties HB18 tot en met HB26, overgelegd door de advocaat van de man op 11 april 2023;
- het V8-formulier van de advocaat van de man van 12 april 2023;
- het V8-formulier van de advocaat van de vrouw van 13 april 2023.
- het V8-formulier van de advocaat van de advocaat van de man van 14 april 2023;
- de brief van de advocaat van de man van 14 april 2023 met producties HB26 tot en met HB30;
- de brief van de advocaat van de man van 17 april 2023 met producties HB31 tot en met HB33;
- de brief van de advocaat van de man van 17 april 2023;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 17 april 2023 met producties 15 tot en met 18;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 17 april 2023 met producties 19 tot en met 22;
- het V8-formulier van de advocaat van de man van 19 april 2023.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manzien op de huwelijksgerelateerde en aanvullende behoefte van de vrouw en zijn draagkracht. Hij verzoekt om zijn hoger beroep gegrond te verklaren en om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw betreffende de partneralimentatie alsnog af te wijzen.
vrouwziet op de afwijzing van haar verzoek tot verlenging van de termijn voor partneralimentatie ex art. 1:157 lid 1 BW. Zij verzoekt om bij beschikking de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans zijn verzoeken wat betreft de bijdrage in haar levensonderhoud af te wijzen, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft i) haar behoefte, ii) de vastgestelde bijdrage en iii) de afwijzing van haar verzoek tot verlening van de termijn voor partneralimentatie ex art. 1:157 lid 1 BW en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
manverzoekt de grief en het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en alle verzoeken van de vrouw af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
rechtbankis uitgegaan van het refertejaar 2015 en is voor de becijfering van het netto besteedbaar gezinsinkomen uitgegaan van een gemiddeld inkomen van de man over de jaren 2013-2015. De rechtbank heeft de netto huwelijksgerelateerde behoefte vervolgens vastgesteld aan de hand van de hofnorm op € 8.697,-- in 2015. Dit is geïndexeerd naar 2021 € 9.831,78 per maand.
manstelt dat de rechtbank de behoefte ten onrechte op basis van de hofnorm heeft vastgesteld. Op grond van het feit dat hij de vrouw sinds 2016 gemiddeld € 1.000,-- per maand ter beschikking stelt en hij haar de woning aan [adres 1] te [woonplaats vrouw] om niet in bruikleen heeft gegeven, is de hofnorm niet van toepassing. De vrouw dient haar behoefte zo concreet mogelijk aan te tonen. Dit heeft zij niet gedaan.
vrouwvoert verweer. Voor afwijking van de hofnorm is geen reden. De man heeft zijn stelling dat de behoefte anders zou moeten worden berekend ook niet nader onderbouwd.
hofoverweegt als volgt.
vrouwvoert verweer. Het refertejaar is 2015. Partijen zijn in 2016 feitelijk uit elkaar gegaan. Evenals de rechtbank heeft de vrouw het verweer van de man zo geïnterpreteerd dat hij zich op het standpunt stelt dat voor de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen het inkomen over de jaren 2013-2015 gehanteerd moet worden.
hofoverweegt als volgt.
gezamenlijkhebben geleefd, dat wil zeggen de periode waarin zij samenleefden en een gemeenschappelijke huishouding voerden. Daarvan is na de eerste helft van 2016 tussen partijen geen sprake meer. Het hof ziet daarom geen aanleiding om uit te gaan van de periode medio 2016 tot medio 2020. Bovendien was het in die periode uitsluitend de man die bepaalde wat de vrouw ontving om in haar levensonderhoud te voorzien. Ten slotte heeft de vrouw in die periode niet meer in dezelfde welstand kunnen leven als tijdens de huwelijkse samenwoning. De grief van de man faalt in zoverre.
manheeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij zijn netto inkomsten niet inzichtelijk heeft gemaakt en dat hij daarom de stellingen van de vrouw onvoldoende heeft betwist. De rechtbank is daardoor ten onrechte uitgegaan van een netto inkomen in 2015 van € 150.000,--. De man heeft zijn grieven als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
vrouwheeft de stellingen van de man betwist. De vrouw heeft met overlegging van het rapport van [deskundige] (dat in hoger beroep is geactualiseerd, prod. 5) haar stellingen over het inkomen van partijen en de draagkracht van de man onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen om zijn stukken en stellingen te voorzien van een gedegen en inhoudelijke verklaring van een erkende en gecertificeerde accountant. Dit klemt te meer nu uit het onderzoek van [deskundige] blijkt dat de door de man ingediende stukken niet correct kunnen zijn. Zij geven geen juist beeld van de werkelijke financiële situatie ten aanzien van de kosten en huurinkomsten van de man. [deskundige] komt in zijn aanvullende rapportage (prod. 5 in hoger beroep), rekening houdend met kosten van onderhoud en vaste lasten, tot de conclusie dat de man in 2015 een minimaal inkomen van € 145.000,-- netto per jaar heeft gegenereerd. Het verschil met het in het oorspronkelijke rapport genoemde bedrag (€ 150.000,--) komt voort uit het feit dat [deskundige] nu uit de stukken heeft kunnen opmaken dat in 2015 twee appartementen (korte tijd) niet verhuurd zijn. Desondanks gaat de vrouw primair uit van een netto besteedbaar inkomen van de man van € 150.000,-- en subsidiair van € 145.000,--.
)betwist zij. Het is een rapportage uit 2019 die bovendien niet is voorzien van briefpapier, stempels, datering en handtekening. In de rapportage wordt vermeld dat er geen huurinkomsten zouden zijn, terwijl dat niet relevant is voor de bouwkundige staat van een pand.
hofoverweegt als volgt.
mankomt op tegen de door de rechtbank vastgestelde aanvullende behoefte van de vrouw. Ter toelichting voert hij het volgende aan.
vrouwvoert verweer. Zij heeft een AOW- en pensioenuitkering. Daarnaast moet zij € 2.000,-- per maand aflossen op schulden. Haar aanvullende behoefte is € 14.696,-- netto per maand.
hofoverweegt als volgt.
- AOW-uitkering € 26.792,--
- ABP-pensioen € 4.637,--
manstelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige alimentatie te betalen. Hij heeft alleen een AOW-uitkering. De man voert dezelfde stellingen aan als bij de berekening van zijn netto besteedbaar inkomen in 2015 (zie rov. 5.10). De rechtbank had moeten uitgaan van de stellingen en gegevens van de man over zijn inkomsten en uitgaven.
vrouwvoert verweer. Zij verwijst naar haar verweer ten aanzien van de grieven van de man tegen zijn netto besteedbaar inkomen in 2015 (zie rov. 5.11). Zij heeft [deskundige] gevraagd naar zijn visie op de minimaal te realiseren netto jaarhuur en de door de man gestelde onderhoudskosten in 2020 en 2021. Voor de draagkracht van de man moet er vanuit worden gegaan dat hij een reële huuropbrengst heeft van netto € 174.000,-- per jaar. Zij weerspreekt de door de man gestelde leegstand. Ook heeft de man gerommeld met facturen.
hofhet volgende voorop.
vrouwin incidenteel hoger beroep keert zich tegen de afwijzing van haar verzoek om op voorhand de termijn van de betaling van partneralimentatie op grond van art. 1:157 lid 7 BW te verlengen. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manbetwist de stellingen van de vrouw. Bij de beoordeling van de verlenging van de termijn gaat het om omstandigheden ten tijde van het verstrijken van de in art. 1:157 BW bedoelde termijn. Die omstandigheden zijn nu nog niet bekend. Een betalingsverplichting voor de duur van 10 jaar, althans langer dan 5 jaar, is in strijd met de wet.
hofoverweegt als volgt.
6.De slotsom
7.De beslissing
- € 7.157,-- per maand in de periode van 31 maart 2022 tot en met 31 december 2022;
- € 7.400,-- per maand met ingang van 1 januari 2023;