AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Toepassing van het lage tarief op pauzedrankjes bij theatervoorstellingen
In deze zaak gaat het om de vraag of op een (alcoholisch) pauzedrankje dat bij een theatervoorstelling wordt verstrekt het lage tarief van de omzetbelasting van toepassing is. De belanghebbende, een stichting die theater voorstellingen organiseert, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst over de omzetbelasting die zij heeft voldaan over het tijdvak van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de Minister is veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het hof overweegt dat het verstrekken van (alcoholische) drankjes in de pauze van de voorstelling de gebruikmaking van de hoofdprestatie, het bezoek aan de theatervoorstellingen, optimaliseert. Dit betekent dat het verlenen van toegang tot een voorstelling inclusief pauzedrankje als één enkele prestatie moet worden beschouwd, waarop het lage tarief van de hoofdprestatie van toepassing is. Het hof oordeelt dat het pauzedrankje een bijkomende prestatie is die het fiscale lot van de hoofdprestatie deelt. De inspecteur had betoogd dat het pauzedrankje een zelfstandig te onderscheiden prestatie is waarvoor het normale tarief geldt, maar het hof wijst dit af. Het hof concludeert dat de belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de te veel betaalde omzetbelasting van € 1.967 en bevestigt de vergoeding van immateriële schade van € 500 aan de belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht en de vergoeding van immateriële schade.
Voetnoten
1.Rechtbank Noord-Holland, 27 maart 2023, HAA 21/2094 en HAA 21/2095, (nog) niet gepubliceerd.
2.Artikel 9, lid 2, onderdeel a, Wet OB 1968 juncto Tabel I, post b.14: het verlenen van toegang tot: a. (…) d. muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera's, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, (…).
3.Besluit van 22 december 2017, ‘Omzetbelasting. Toelichting Tabel I’, uitleg post b14, onderdelen 5.5 en 9, Stcrt. 2017, 72177.
5.HvJ EU 18 januari 2018, Stadion Amsterdam CV, ECLI:EU:C:2018:22 en HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:671. 6.Post b.12: het verstrekken van voedingsmiddelen als bedoeld in post a 1, voor gebruik ter plaatse binnen het kader van het hotel-, café-, restaurant-, pension-, en aanverwant bedrijf.
7.HvJ EU 8 december 2016, Stock ’94, ECLI:EU:C:2016:936.
8.HvJ EU 4 maart 2021, Frenetikexito, ECLI:EU:C:2021:167 en HvJ EU 4 mei 2023, Y, ECLI:EU:C:2023:372.
10.HvJ EU 25 februari 1999, CPP, nr. C-349/96, ECLI:EU:C:1999:93;
12.Post b.12: het verstrekken van voedingsmiddelen als bedoeld in post a 1, voor gebruik ter plaatse binnen het kader van het hotel-, café-, restaurant-, pension-, en aanverwant bedrijf en post a.1., sub c: (…) met dien verstande dat tot de voedingsmiddelen niet worden gerekend alcoholhoudende dranken;.
13.HvJ EU 2 mei 1996, Faaborg-Gelting Linien, ECLI:EU:C:1996:184.
14.1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting.
15.1 punt voor het beroepschrift en 0,5 punt voor conclusie van repliek.