ECLI:NL:HR:2012:BT2197
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en de kwalificatie van servicecertificaten als bijkomende prestatie
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een fiscale eenheid, is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 mei 2006. De Inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarna de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierna stelde belanghebbende beroep in cassatie in, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De Advocaat-Generaal concludeerde tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.
De zaak draait om de vraag of het aanbieden van een servicecertificaat, dat klanten de mogelijkheid biedt om extra garantie te verkrijgen op een apparaat, moet worden aangemerkt als een zelfstandige prestatie of als een bijkomende prestatie die het fiscale lot deelt met de hoofdprestatie, de levering van het apparaat. Het Hof oordeelde dat de servicecertificaten geen doel op zich zijn voor de klanten, maar een middel om de hoofdprestatie aantrekkelijker te maken. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, die oordeelde dat de levering van het apparaat de hoofdprestatie is en dat de servicecertificaten een bijkomende prestatie vormen.
De Hoge Raad concludeerde dat de door het servicecertificaat belichaamde prestatie, net als de levering van het apparaat, belast is met omzetbelasting. De middelen van belanghebbende, die stelden dat de servicecertificaten als een afzonderlijke dienst moesten worden aangemerkt, werden verworpen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.