ECLI:NL:GHSHE:2023:3035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
22/02222 tot en met 22/02227
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2007/2008. De verzoeken voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2005/2006 en 2007/2008 zijn afgewezen omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat er dividendbelasting is ingehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen dividendnota's heeft overgelegd voor deze boekjaren, waardoor niet is aangetoond dat de teruggevraagde belasting ten laste van de belanghebbende is ingehouden. Voor het boekjaar 2006/2007 heeft de belanghebbende wel dividendnota's overgelegd, maar het hof oordeelt dat de belanghebbende niet objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling, omdat het Duitse belastingstelsel geen heffing oplegt aan niet in Duitsland woonachtige aandeelhouders. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder de verzoeken om teruggaaf voor de andere boekjaren ongegrond had verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/02222 tot en met 22/02227
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 september 2022, nummers BRE 18/218 tot en met 18/223, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2007/2008 verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend.
1.2.
De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur is niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.
1.4.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep dat betrekking heeft op het teruggaafverzoek voor het boekjaar 2006/2007 gegrond verklaard en de overige beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is een naar Duits recht opgericht en in Duitsland gevestigd beleggingsfonds.
2.2.
Belanghebbende heeft geen vaste inrichting in Nederland voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
2.3.
Belanghebbende heeft bij het teruggaafverzoek dat betrekking heeft op het boekjaar 2006/2007 dividendnota’s overgelegd.
2.4.
Met betrekking tot het boekjaar 2006/2007 staat vast dat belanghebbende dividenden van in Nederland gevestigde vennootschappen heeft ontvangen waarop Nederlandse dividendbelasting (hierna: dividendbelasting) is ingehouden.
2.5.
De rechtbank heeft voor het boekjaar 2006/2007 een teruggaaf toegekend van 10% gelet op het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland en de standpunten van partijen daarover.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.
3.2.
Belanghebbende concludeert voor alle boekjaren tot teruggaaf van dividendbelasting. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende een Publikum Sondervermögen is. Het hof zal daarom uitgaan van de gevolgen die deze kwalificatie met zich meebrengt, namelijk i) dat buiten Duitsland woonachtige of gevestigde participanten in belanghebbende in ieder geval tot en met 2021 niet door Duitsland in de belastingheffing worden betrokken voor zover belanghebbende dividenden uit aandelen in buiten Duitsland gevestigde vennootschappen genoot, en ii) dat belanghebbende in Duitsland subjectief is vrijgesteld van een belasting naar de winst. [1]
Boekjaren 2002/2003 tot en met 2005/2006 en 2007/2008
4.2.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende met betrekking tot de boekjaren 2002/2003 tot en met 2005/2006 en 2007/2008 geen dividendnota’s heeft overgelegd.
4.3.
Artikel 1, lid 1, Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB) bepaalt ten laste van wie de dividendbelasting wordt geheven. Dat is degene die – rechtstreeks of door middel van certificaten – gerechtigd is tot de opbrengst van aandelen in, winstbewijzen van en deelnemerschapsleningen (dat wil zeggen leningen in de zin van artikel 10, lid 1, letter d, Wet op de vennootschapsbelasting 1969, hierna: Wet Vpb) aan in Nederland gevestigde vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal.
4.4.
Met de woorden “te zijnen laste ingehouden dividendbelasting” in de zin van artikel 10 Wet DB is tot uitdrukking gebracht dat de teruggevraagde dividendbelasting moet zijn geheven van de verzoeker als gerechtigde tot de opbrengst in de zin van artikel 1, lid 1, Wet DB. Betwist de inspecteur, zoals in dit geval, dat belanghebbende aan de voorwaarden voor teruggaaf van dividendbelasting voldoet, dan rust op belanghebbende de last om feiten te stellen, en bij betwisting daarvan door de inspecteur, aannemelijk te maken, die meebrengen dat zij wel aan die voorwaarden voldoet. [2] Onduidelijkheid daarover en bewijsnood komen daarom voor belanghebbendes rekening. [3]
4.5.
Belanghebbende stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi). De inspecteur stelt dat belanghebbende ter zake van de boekjaren 2002/2003 tot en met 2005/2006 en 2007/2008 geen dividendnota’s heeft overgelegd zodat (de omvang van) het bedrag waarvoor met betrekking tot die jaren recht op teruggaaf zou bestaan onvoldoende aannemelijk is gemaakt en reeds daarom geen recht op die teruggaaf bestaat. Bovendien is belanghebbende naar de mening van de inspecteur objectief onvergelijkbaar met een fbi.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Belanghebbende heeft ter zake van de boekjaren 2002/2003 tot en met 2005/2006 en 2007/2008 geen dividendnota’s overgelegd. Hoewel belanghebbende diverse malen gewezen is op het ontbreken van de dividendnota’s en de eventuele gevolgen die daaraan verbonden zijn, heeft zij geen van die momenten aangegrepen om de dividendnota’s te overleggen of anderszins inhoudelijk in te gaan op dit standpunt van de inspecteur, terwijl niet gesteld en aannemelijk gemaakt is dat op grond van artikel 9, lid 3, Wet DB de uitreiking van dividendnota’s achterwege is gebleven. Alleen al om die reden is het hof van oordeel dat de verzochte teruggaaf er op afstuit dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat en zo ja hoeveel Nederlandse dividendbelasting is ingehouden in de betrokken boekjaren.
4.7.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verzoeken van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting ter zake van de boekjaren 2002/2003 tot en met 2005/2006 en 2007/2008 terecht zijn afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat de teruggevraagde belasting ten laste van belanghebbende is ingehouden. Het hof komt in zoverre niet meer toe aan de vraag of belanghebbende objectief vergelijkbaar is met een fbi.
Boekjaar 2006/2007
4.8.
Met betrekking tot het boekjaar 2006/2007 komt het hof aan een inhoudelijke beoordeling toe, aangezien belanghebbende met betrekking tot dat boekjaar dividendnota’s heeft overgelegd.
4.9.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 18 januari 2023 [4] over een met belanghebbende vergelijkbaar beleggingsfonds onder meer het volgende overwogen:
“(…)
Vergelijkbaarheid van belanghebbende met ingezeten fiscale beleggingsinstellingen overigens voor alle in geschil zijnde jaren(…)
4.35. Het hof heeft in zijn uitspraak van 26 oktober 2022 geoordeeld dat in Duitsland gevestigde beleggingsfondsen niet vergelijkbaar zijn met in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen, omdat Duitsland over uit Nederland stammend dividend niet heft van niet in Duitsland woonachtige of gevestigde aandeelhouders van die beleggingsfondsen. Het hof heeft zich daartoe gebaseerd op het (…) arrest-
Deka, de hofuitspraak van 24 november 2017 [5] en het die hofuitspraak betreffende arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021. [6] Aan deze afdoeningswijze ligt ten grondslag dat de Duitse belastingregeling inzake beleggingsfondsen zoals belanghebbende niet leidt tot een heffing op aandeelhoudersniveau die vergelijkbaar is met de Nederlandse dividendbelastingheffing die plaatsvindt ter zake van, overeenkomstig de dooruitdelingsverplichting verrichte, dividenduitkeringen door de fiscale beleggingsinstelling aan haar aandeelhouders. Het hof twijfelt er niet aan dat de juiste uitleg van overweging 82 van het arrest-
Dekavan het HvJ inhoudt dat de belastingheffing van aandeelhouders in de lidstaat van vestiging van het beleggingsfonds moet leiden tot een gelijke wijze van heffing over door dat fonds uitgekeerde dividenden ten opzichte van de Nederlandse regeling. In het Duitse belastingstelsel is een gelijke behandeling in dat opzicht niet gewaarborgd.
4.36.
Dat Duitsland ervoor kiest om niet aldaar woonachtige of gevestigde aandeelhouders niet in de heffing te betrekken ter zake van uit Nederland stammend dividendinkomen valt weliswaar goed te verklaren vanuit de Duitse conceptie van een transparante belastingheffing over aandeleninkomen dat via beleggingsfondsen wordt behaald, maar die conceptie wijkt af van de wijze waarop Nederland probeert neutraal te heffen. Nederland laat immers uit andere landen stammend beleggingsinkomen niet ongemoeid als het wordt dooruitgedeeld aan niet-ingezeten aandeelhouders van de fiscale beleggingsinstelling, omdat Nederland niet diezelfde transparantiegedachte hanteert, waarin het beleggingsfonds als het ware wordt weggedacht, maar kiest voor een systeem van verlegging van de heffing van de fiscale beleggingsinstelling naar het niveau van haar aandeelhouders. Bij gebreke van harmonisatie kunnen de nadelen van dergelijke systeemverschillen echter niet door middel van een beroep op de verkeersvrijheden uit het VWEU worden weggenomen; daarvoor is harmonisatie vereist.
4.37.
Gelet op het voorgaande is belanghebbende onvergelijkbaar met in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen. Dat betekent dat zij geen aanspraak heeft op teruggaaf van dividendbelasting.”
4.10.
Het voorgaande is
mutatis mutandisvan toepassing in de onderhavige zaak. Daarom moet het hoger beroep dat betrekking heeft op het boekjaar 2006/2007 ongegrond worden verklaard.
Tussenconclusie
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, A.J. Kromhout en P. Fortuin, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3770.
2.Vergelijk Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1610, r.o. 2.4.2.
3.Conclusie A-G Wattel 28 januari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:79, ov. 7.2.
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:67.
5.[voetnoot 40]: ECLI:NL:GHSHE:2017:5170.
6.[voetnoot 41]: ECLI:NL:HR:2021:503.