Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[betrokkene 1],
1.Het verloop van de procedure
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van de wijkrechtbank van 16 mei 2022 inzake het gezamenlijk verzoek op grond van artikel 96 Rv;
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Kolk overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen;
- de door mr. Breunesse – op verzoek van het hof – nagezonden e-mail van 31 januari 2022 (20:34 uur) van mevrouw [gemachtigde 1] aan mevrouw [gemachtigde 2] , ingekomen ter griffie van dit hof op 18 november 2022 en
- de berichten van partijen dat zij er niet in zijn geslaagd een schikking te treffen.
- [betrokkene 1] , bijgestaan door mr. Kolk;
- [interim-voorzitter] (interim-voorzitter) en [penningmeester] (penningsmeester) namens de VvE, bijgestaan door mr. Breunesse;
- [verweerder] , bijgestaan door mr. drs. Van den Wildenberg en
- mevrouw [betrokkene 2] die als toehoorder aanwezig was.
2.De beoordeling
- Vanaf 1 februari 2016 huurt [betrokkene 1] het appartement gelegen aan [adres] van [verweerder] . Voorheen was [betrokkene 1] zelf eigenaresse van het appartement.
- De ‘tijdelijke huurovereenkomst woonruimte’ is van 5 februari 2016. De daaropvolgende ‘tijdelijke huurovereenkomst woonruimte’ van 31 juli 2016 is bijna identiek (behalve de overeengekomen termijn en het bedrag van de betalingsachterstand bij de VvE). In deze huurovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
- Tot en met 1 april 2020 heeft [betrokkene 1] de VvE-bijdragen handmatig – en dus niet per automatische incasso – aan de VvE betaald.
- Over de VvE-bijdragen is een geschil ontstaan. Omdat partijen geen regeling zijn overeengekomen, heeft [betrokkene 1] het geschil aan de rechtbank willen voorleggen. Voorafgaand aan de procedure bij de wijkrechtbank is hierover door partijen gecorrespondeerd. Hieronder wordt deze correspondentie tussen partijen weergegeven.
- Op 31 januari 2022 heeft mevrouw [gemachtigde 1] van ARAG (destijds de gemachtigde van de VvE) de volgende e-mail naar mevrouw [gemachtigde 2] van SUR (destijds de gemachtigde van [B.V.] / [betrokkene 1] ) gestuurd:
- [betrokkene 1] heeft in de procedure bij de wijkrechtbank gesteld dat zij niet (meer) gehouden is de VvE-bijdragen te betalen. [betrokkene 1] heeft gevorderd dat de VvE de bedragen aan haar moet terugbetalen (totaal € 4.165,00), omdat zij deze bedragen onverschuldigd heeft betaald. Dan wel moet [verweerder] volgens [betrokkene 1] de bedragen aan haar terugbetalen, omdat er voor haar geen redelijk voordeel op grond van artikel 7:264 lid 1 BW tegenover de betalingen van de VvE-bijdragen stond/staat.
- Op 16 mei 2022 heeft de zitting van de wijkrechtbank plaatsgevonden. In het proces-verbaal staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
mitspartijen overeenkomen dat hoger beroep mogelijk blijft. Daarop heeft mevrouw [gemachtigde 1] bij e-mail van 3 februari 2022 geantwoord dat de VvE akkoord is met de behandeling van de kwestie door de overlegrechter. Omdat de voorwaarde van [betrokkene 1] voor hoger beroep duidelijk was, althans de VvE had dit moeten begrijpen, houdt het weergegeven akkoord ook in dat de VvE heeft ingestemd met het voorbehoud van hoger beroep. Als de VvE niet het hoger beroep had willen voorbehouden, dan had van de VvE – die werd bijgestaan door een jurist – in het licht van het
uitdrukkelijkevoorbehoud van [betrokkene 1] dit moeten aangeven. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de wijkrechtbank dat mevrouw [gemachtigde 1] die namens de VvE optrad heeft verklaard dat zij het voorbehoud van het hoger beroep standaard doen als ze werken met de regelrechter. Het standpunt van de VvE dat [betrokkene 1] niet-ontvankelijk is, omdat de mogelijkheid van hoger beroep niet is voorgehouden, is daarom opmerkelijk te noemen.
Vervolgens heeft op 16 mei 2022 de behandeling van het geschil bij de wijkrechtbank plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal blijkt dat de wijkrechter enkel de opmerking heeft gemaakt dat het haar met [verweerder] verbaast dat er hoger beroep wordt voorbehouden. Nadat mevrouw [gemachtigde 1] heeft geantwoord dat ze dat standaard doen als ze werken met de regelrechter, blijkt uit het proces-verbaal dat de wijkrechter inhoudelijk met de zaak verder is gegaan. Naar het oordeel van het hof kan hieruit worden afgeleid dat de wijkrechter tot uitgangspunt heeft genomen dat het hoger beroep is voorbehouden.
Van een louter stilzwijgend beding of een eenzijdige mededeling van [betrokkene 1] is dan ook geen sprake. Dit leidt ertoe dat [betrokkene 1] ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep, nu de drempel van artikel 332 Rv qua belang wordt overschreden.
Naar het oordeel van het hof moet bij deze huurovereenkomst de Haviltex-maatstaf te worden toegepast. Deze houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar het ook aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Bij deze uitleg mag tevens worden betrokken hoe vervolgens partijen de huurovereenkomst hebben uitgevoerd, in het bijzonder het onderdeel dat thans ter discussie staat.
Een en ander was ook al in de eerste huurovereenkomst overeengekomen. [betrokkene 1] heeft beide overeenkomsten getekend en is daarmee akkoord gegaan.
in verband met de aangepaste huurprijsvoor rekening van de huurder zijn en [betrokkene 1] heeft hiervoor tot twee keer toe getekend en hiermee dan ook ingestemd. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of [verweerder] ook zijn eigen belangen heeft gediend, is het hof van oordeel dat het beding betreffende de VvE-kosten voor [betrokkene 1] niet bezwaarlijk is nu zij een relatief lagere huurprijs betaalt. Bovendien vindt er alleen een huuraanpassing over de huurprijs plaats en niet over het bedrag van de VvE-bijdrage. Dat is dus in het voordeel van [betrokkene 1] . Dat [verweerder] als eigenaar van het appartement er in beginsel verantwoordelijk voor is dat de VvE-bijdragen aan de VvE worden voldaan, maakt het voorgaande niet anders. Het staat [verweerder] immers vrij om in zijn relatie tot [betrokkene 1] te bedingen dat [betrokkene 1] die kosten zal dragen, en daarmee in feite dus van hem zal overnemen. Bij dit alles betrekt het hof ook dat [betrokkene 1] geen verhuiskosten heeft gemaakt doordat ze in het appartement mocht blijven wonen, omdat de zoon van [verweerder] het appartement nog niet nodig had als ook dat de VvE-bijdragen voor een deel zien op servicekosten voor onderhoud en schoonmaak hetgeen het woongenot van [betrokkene 1] bevordert. Dat [betrokkene 1] per saldo niet in aanmerking komt voor huurtoeslag vanwege de VvE-bijdrage die meetelt voor de rekenhuur in het kader van de bepaling van een mogelijke huurtoeslag en/of overschrijding van het maximum huurbedrag, maakt het voorgaande niet anders. Gezien al deze omstandigheden, is de conclusie dat [verweerder] niet alleen zijn eigen belangen heeft gediend en dat er geen sprake is van een niet redelijk voordeel.
extrauitgaven die de VvE in rekening brengt voor bijvoorbeeld grote reparaties aan de Cv-ketel. Dat blijkt niet uit de huurovereenkomst(en). Dat klemt temeer in het licht van het Besluit kleine herstellingen in de zin van artikel 7:240 BW op grond waarvan slechts kleine herstellingen voor rekening van de huurder komen. De maandelijkse VvE-bijdrage die [betrokkene 1] moet betalen, is bedoeld als voorschot voor het reguliere onderhoud. Zo nodig kan deze maandelijkse bijdrage wel worden geïndexeerd.