ECLI:NL:GHSHE:2023:1073

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.308.524_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaalde kosten van juridische bijstand

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder, [appellant], voor de onbetaalde kosten van juridische bijstand die door Juresta Card B.V. zijn gemaakt. De procedure is gestart na een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin Juresta als eiseres werd toegewezen in haar vordering tegen R.P.S. International B.V. en [appellant]. Juresta had een Advocatenovereenkomst met RPS, waarbij RPS jaarlijks een bedrag verschuldigd was voor juridische bijstand. In 2016 heeft Juresta op verzoek van RPS een Engelse advocaat ingeschakeld voor een geschil met Atlantic Marine & Aviation LLP, maar de kosten van deze advocaat zijn door RPS niet betaald. Juresta heeft [appellant] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor deze onbetaalde kosten, omdat hij als bestuurder van RPS verantwoordelijk was voor het aangaan van de verplichtingen. Het hof oordeelt dat [appellant] geen inzicht heeft gegeven in de financiële situatie van RPS, waardoor niet kan worden vastgesteld of RPS in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof concludeert dat [appellant] een ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat hij wist of had moeten begrijpen dat RPS haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De vordering van Juresta wordt toegewezen, met uitzondering van de hoofdelijkheid van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Zaaknummer 200.308.524
arrest van 4 april 2023
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna aan te duiden
[appellant],
advocaat: mr. W.T.J. Schieman te Middelburg,
tegen
de besloten vennootschap
Juresta Card B.V.,
handelend onder de naam Juresta Creditmanagement en Juresta Legalmanagement,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna aan te duiden als
Juresta,
advocaat: mr. E.F.E. van Essen te Apeldoorn.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West--Brabant, zittingsplaats Middelburg van 22 december 2021, gewezen tussen Juresta als eisers en [appellant], R.P.S. International B.V. (hierna: RPS) en Sea-Bird B.V. als gedaagden, staat hoe de procedure bij de kantonrechter is verlopen.
1.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding in hoger beroep van 25 januari 2022;
  • De memorie van grieven, met producties;
  • De memorie van antwoord, met productie;
  • De akte uitlaten van [appellant];
  • De akte uitlaten van Juresta, met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.De feiten

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
1.1
[appellant] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van R.P.S. Holding B.V., welke vennootschap op haar beurt enig bestuurder en enig aandeelhouder is van RPS en Sea-Bird B.V. (hierna: Sea-Bird).
1.2
Tussen Juresta en RPS bestaat – sinds 2013 – een zogenaamde ‘Advocatenovereenkomst Nederland’ (hierna: de Advocatenovereenkomst). Op grond van deze overeenkomst kan RPS gebruik maken van juridische bijstand van een bij het netwerk van Juresta aangesloten advocaat.
1.3
Ingevolge de Advocatenovereenkomst is RPS aan Juresta jaarlijks een bedrag van € 177 ex btw voor abonnementsgeld verschuldigd en een bedrag van € 20 ex btw voor het up-to-date houden van bedrijfsgegevens van RPS.
1.4
In november 2016 heeft Juresta op verzoek van RPS onder de werking van de Advocatenovereenkomst [persoon A], een Engelse advocaat, ingeschakeld voor het uitbrengen van juridisch advies in een tussen Sea-Bird en haar Engelse contractspartner Atlantic Marine & Aviation LLP (hierna: Atlantic) gerezen geschil over de betaling door Atlantic van een aan Sea-Bird verschuldigd geldbedrag van circa £ 40.000. Tussen Juresta en Sea-Bird bestond geen Advocatenovereenkomst. Deze constructie werd gevolgd omdat bij Sea-Bird sprake was van een fors liquiditeitsprobleem, als gevolg waarvan Sea-Bird haar activiteiten niet kon voortzetten.
1.5
Afgesproken werd dat de Engelse advocaat aan Juresta zou factureren, en dat Juresta deze facturen zou doorbelasten aan RPS.
1.6
Na bestudering van de relevante stukken heeft [persoon A] op 9 december 2016 Juresta bericht dat in zijn visie specialistische expertise is vereist voor het kunnen geven van een goed advies in het geschil tussen Sea-Bird en Atlantic, waarna hij aan Juresta heeft voorgesteld om [persoon B], een Engelse collega advocaat, in te schakelen.
1.7
Bij brief van 22 december 2016 aan [appellant] en aan Juresta heeft [persoon B] onder meer het volgende geschreven:
“The hourly charge rates at the date of this letter for team members in this case will be:
(…)
[persoon B] Senior Associate £ 215
(…)
These rates do not include VAT, disbursements and administrative charges (…). These will be added to the bill where appropriate. The current rate of VAT is 20%.
(…)
As set out above we charge at an hourly rate. (…) We have agreed to review your papers and to provide you with initial advise in this matter, for a fixed fee of £ 750,00.
(…)
These rates do not include VAT, disbursements and administrative charges (such as charges for photocopying and for certain methods of transferring money). These will be added to the bill where appropriate. The current rate of VAT is 20%.
(…)
1.8
Bij de stukken (MvA prod. 1) bevindt zich een e-mail van [persoon B] aan Juresta (met [appellant] in cc) van 23 december 2016. [persoon B] deelt mee dat hij wilde verzekeren dat zijn
preliminary advicenog die dag Juresta (en [appellant] in cc) zou bereiken en schrijft onder meer het volgende:
“I have carried out an initial review of the papers in this matter. At the time of writing, I have not had the opportunity to view the electronic documents forwarded via We Transfer. In due course it would be helpful to do that In order to get a full understanding of the matter, however in light of the impending Christmas break
(this office doses at 12 pm today) I wanted to ensure that my preliminary advice was with you today.
(…)
Claim and counter-claim
I presume that Sea-Bird's invoices are correctly raised In terms of time spent, work carried out and the agreed "Pricing Matrix" (as Sea-Bird understands it to be). I understand those invoices are for in the region of £40,000. Atlantic refuses to pay, alleges that Sea-Bird is in breach of the Framework Agreement and suggests
that Sea-Bird's actions have resulted in losses to Atlantic of between £1m and £4m. No justification for those figures has yet been provided. If Atlantic were to persist in those claims they would need to prove that such losses had been suffered; and that they were suffered as a result of the default of Sea-Bird. Sea-Bird can bring a claim for its' outstanding invoices. If it does so, Atlantic has the option of presenting a
counter-claim for losses it alleges to have suffered. There is consequently a chance that Sea-Bird may find itself facing a claim which is for a much higher value than its' own claim. It Is impossible at the moment for us to assess whether there is any merit in Atlantic's potential counterclaim. It may be that this is a matter that could be investigated before proceedings are issued -as to which, see below.
(…)
Mediation is an obvious choice at this stage. It will allow all of the issues to be set out and discussed in detail in a 'without prejudice' environment without the formal processes (and higher costs) involved in Court proceedings.
(…)
I therefore think mediation is a sensible option In this case and that it offers the best chance of an early, cost effective settlement.
(…).”
1.9
Bij e-mail van 3 januari 2017 heeft [persoon B] aan [appellant] geschreven:
“I will shortly raise our initial account for £750 in respect of the time spent in reviewing your papers and advising prior to Christmas. Further work will then be charged at our standard hourly rates as referred to in our Conditions of
Engagement forwarded by email on 23 December 2016. I must ask you to please read carefully those Conditions and the documents which accompanied them, as they form the basis upon which we will act for you.”
1.1
Vervolgens is [persoon B] tot 16 maart 2017 in nauw overleg met [appellant] in schriftelijke onderhandelingen getreden met Atlantic teneinde te trachten een ‘settlement’ te bereiken in het geschil tussen Sea-Bird en Atlantic over de uitstaande vordering van Sea-Bird op Atlantic.
1.11
Bij e-mail van 20 januari 2017 heeft [persoon B] aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“You asked for an indication of costs incurred by us to date. We have already raised an account for our initial fees of £750 Incurred in reviewing your initial papers and preparing our advice (work undertaken in December 2016). In respect of subsequent work (all undertaken In January 2017), as at this moment. I have recorded just over 7 hours of time at my hourly rate of £215, equating to
approximately £1,500 of time cost. Not all of that time will necessarily be billed, but this gives an indication of where you stand at present. (…).”
1.12
De onderhandelingen met Atlantic zijn op niets uitgelopen. [persoon B] heeft op enig moment in maart 2017 zijn werkzaamheden gestaakt.
1.13
Juresta heeft de bij haar in rekening gemaakte kosten gemoeid met het advies van [persoon B] van € 847 incl. btw en € 427,69 incl. btw doorbelast aan RPS. RPS heeft deze facturen betaald. Bij factuur van 2 januari 2017 heeft Juresta voor de periode 1 januari 2017 tot 1 januari 2018 het abonnementsgeld en de bijdrage voor de check-up van bedrijfsgegevens bij RPS in rekening gebracht, in totaal een bedrag van € 238,37 incl. btw. RPS heeft deze factuur voldaan.
1.14
Bij facturen van 14 december 2016 en 21 december 2016 heeft Juresta de bij haar door [persoon B] in rekening gebrachte kosten in het geschil tussen Sea-Bird en Atlantic overeenkomstig de gemaakte afspraak doorbelast aan RPS. RPS heeft deze facturen tot een bedrag van € 7.562,45 incl. btw onbetaald gelaten.
1.15
Bij brief van 8 september 2017 heeft Juresta [appellant] bericht dat zij hem naast RPS en Sea-Bird persoonlijk aansprakelijk houdt voor het onbetaald laten van haar facturen en dat bij gebreke van betaling van in totaal € 7.800,82 uiterlijk op 15 september 2017 tevens aanspraak zal worden gemaakt op contractuele rente en contractuele buitengerechtelijke kosten. Juresta heeft geen betaling van haar facturen verkregen.
1.16
De facturen die RPS nadien heeft ontvangen van Juresta ter zake van abonnementsgeld over de periode 1 januari 2018 tot 1 januari 2019, de periode 1 januari 2019 tot 1 januari 2020 en de periode 1 januari 2020 tot 1 januari 2021 heeft RPS voldaan.

2.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

2.1
Juresta heeft in eerste aanleg gevorderd dat RPS, Sea-Bird en [appellant] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 18.401,54, vermeerderd met de cumulatieve contractuele maandrente over € 16.001,34 vanaf 19 maart 2020 met een maximum van € 25.000. De vordering bestaat uit een hoofdsom van € 7.800,82, een contractuele rente tot en met 26 februari 2020 van € 8.200,52 en contractuele buitengerechtelijke kosten van € 2.400,20. RPS is contractueel gehouden tot betaling op grond van de met Juresta gesloten Advocatenovereenkomst, Sea-Bird is aansprakelijk op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking en de aansprakelijkheid van [appellant] berust op een onrechtmatige daad van hem als (indirect) bestuurder van RPS.
2.2
Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen tegen RPS en [appellant] toegewezen en is de vordering tegen Sea-Bird afgewezen. De vorderingen tegen RPS en Sea-Bird zijn in hoger beroep niet meer aan de orde. In hoger beroep gaat het enkel nog om de persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Tegen het vonnis is [appellant] met acht als zodanig aangeduide grieven opgekomen en een niet genummerde grief tegen rov. 3.13 van het bestreden vonnis. In totaal dus negen grieven.

3.De beoordeling

3.1
De grieven 1 t/m 4 zijn gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Deze grieven falen omdat het hof hiervoor zelfstandig de relevante feiten heeft vastgesteld waarbij rekening is gehouden met de bezwaren van [appellant].
3.2
De grieven 5 t/m 8 en de niet genummerde grief bestrijden het oordeel van de rechtbank dat [appellant] als (indirect) bestuurder van RPS persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die Juresta heeft geleden doordat RPS haar facturen voor de werkzaamheden van de Engelse advocaat [persoon B] onbetaald heeft gelaten. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Daarbij moet het volgende normenkader worden vooropgesteld.
Bestuurdersaansprakelijkheid
3.3
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22, RCI Financial Services/K.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak (zie met name het arrest van de Hoge Raad d.d. 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006: AZ0758, NJ 2006, 659, Ontvanger/Roelofsen) naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873, NJ 2000, 295).
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat, kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (De zogenoemde Beklamelnorm naar HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990, 286, laatstelijk geduid in HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22, RCI Financial Services/K waaruit volgt dat deze norm in de kern de eis inhoudt dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden).
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. In dit onder (ii) bedoelde geval draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal.
3.4
In navolging van de rechtbank (rov. 3.14 van het bestreden vonnis) spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of zich het onder (i) bedoelde geval voordoet. De eerste vraag is dan of Juresta wordt benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van haar vordering op RPS. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. RPS is door de rechtbank onherroepelijk veroordeeld tot betaling aan Juresta van het bedrag van € 18.401,54 vermeerderd met rente en kosten uit hoofde van de met Juresta gesloten Advocatenovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat het verschuldigde bedrag door RPS inmiddels is voldaan. Volgens [appellant] (MvG onder 38) volgt uit niets dat RPS geen verhaal zou bieden. Dat gaat eraan voorbij dat, hoewel erkend, de vordering ook na het veroordelend vonnis van de rechtbank nog steeds niet is voldaan terwijl [appellant] ook zelf opmerkt (MvG onder 38) dat ‘inmiddels RPS stilligt en geen verhaal biedt’. Gelet daarop moet ervan worden uitgegaan dat RPS geen verhaal biedt voor de vordering van Juresta.
3.5
Niet in discussie is dat [appellant] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van RPS de afspraak met Juresta heeft gemaakt om het geschil over de onbetaalde rekening van Sea-Bird tegen Atlantic onder de werking van de tussen Juresta en RPS gesloten Advocatenovereenkomst te brengen, omdat tussen Juresta en Sea-Bird geen Advocatenovereenkomst bestaat. De achtergrond van deze afspraak was in essentie daarin gelegen dat bij Sea-Bird zelf sprake was van forse liquidatieproblemen als gevolg waarvan zij haar activiteiten niet kon voortzetten. Haar vordering op Atlantic bedroeg circa £ 40.000. De vraag is of [appellant] als bestuurder van RPS bij het maken van de afspraak met Juresta om een Engelse advocaat door Juresta te laten inschakelen om te adviseren in het geschil tussen Sea-Bird en Atlantic, en deze advocaat vervolgens ook te laten onderhandelen wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap, Juresta, als gevolg van zijn handelen schade zou lijden bestaande uit niet betaalde kosten ter zake van het inschakelen van die Engelse advocaat.
3.6
Op 22 december 2016 diende RPS er rekening mee te houden dat RPS voor het ‘initial advise’ een fixed fee van £ 750,00 zou moeten betalen en dat voor de werkzaamheden van Gavin Evans een uurtatief zou gelden van £ 215 vermeerderd met 20% VAT. De fixed fee is begin januari 2017 door RPS betaald (vgl. rov. 1.13), maar de daarop volgende kosten voor de werkzaamheden van [persoon B] niet. Die kosten van in totaal € 7.562,45 incl. btw zijn door Juresta aan RPS in rekening gebracht bij facturen van 9 februari 2017, 14 maart 2017 en 12 april 2017. Volgens [appellant] is er geen reden om aan te nemen dat bij het aangaan van de verplichting in december 2016 voor hem voorzienbaar was dat RPS niet aan haar verplichting zou kunnen voldoen en geen verhaal op het vermogen van RPS mogelijk zou zijn. Of dat zo is zou afgeleid kunnen worden uit gegevens waaruit blijkt wat de financiële situatie van RPS was omstreeks december 2016 en in het bijzonder in januari 2017 nadat de fixed fee is betaald en [persoon B] is voortgegaan met zijn werkzaamheden. [appellant] heeft echter op geen enkel moment in de procedure enig inzage in de financiële gegevens van RPS over de in geschil zijnde periode verschaft, hoewel dat gelet op het bepaalde in art. 21 Rv van hem verwacht had mogen worden. Dat is in het bijzonder het geval nu op de bestuurder van een rechtspersoon op grond van art. 2:10 BW de verplichting rust van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Bij gebreke daarvan bestaat dus geen enkel inzicht in de vermogenstoestand van RPS in de relevante periode en kan er dus niet van worden uitgegaan dat de financiële situatie van RPS in december 2016/begin januari 2017 zodanig was, dat zij in staat zou zijn haar verplichtingen tegenover Juresta na te komen en daarvoor verhaal zou bieden. Het ontbreken van de jaarstukken van de vennootschap vanaf 2013 is wat dat betreft ook een zorgwekkend teken aan de wand.
3.7
Daarbij komt nog het volgende. [appellant] benadrukt sterk het financiële belang dat was gemoeid met de incasso van de vordering van Sea-Bird op Atlantic van circa £ 40.000, kennelijk niet alleen voor Sea-Bird maar ook voor RPS. Het hof begrijpt uit het betoog in de memorie van grieven (MvG 38 en 62 ) dat de incasso van dat bedrag urgent was omdat dit ook voor RPS een krapte in de geldmiddelen veroorzaakte. Vanwege de ‘wanbetaling van Atlantic’ bestond er een krapte in de beschikbare geldmiddelen en daarmee het risico voor Juresta dat haar facturen onbetaald zouden blijven. Verhaal voor de geldvordering van Juresta op RPS zou dus moeten bestaan uit de geldvordering van Sea-Bird op Atlantic. Zonder nadere uitleg en toelichting – die niet wordt gegeven – kan het hof echter niet inzien hoe de eventuele incasso van de geldvordering die Sea-Bird pretendeert te hebben op Atlantic zou hebben kunnen strekken tot betaling van de geldschuld van RPS aan Juresta. Het had op de weg van [appellant] gelegen dit uit te leggen. Gesteld noch gebleken is bijvoorbeeld dat tussen beide vennootschappen een rekening courant-verhouding bestaat, of dat Sea-Bird zich bij overeenkomst met RPS ertoe heeft verbonden om uit het te incasseren bedrag de kosten van rechtsbijstand van de Engelse advocaat te zullen betalen. Bij gebreke van enige concrete informatie daarover kan het hof er niet vanuit gaan dat verhaal voor de vordering van Juresta kon bestaan uit de vordering van Sea-Bird op Atlantic.
3.8
Bij dat alles komt dat reeds uit het
preliminary advicevan [persoon B] van 23 december 2016 genoegzaam blijkt van twijfels over de haalbaarheid van de incasso van de vordering van Sea-Bird op Atlantic in verband met de omstandigheid dat
“Atlantic refuses to pay, alleges that Sea-Bird is in breach of the Framework Agreement and suggests
that Sea-Bird's actions have resulted in losses to Atlantic of between £1m and £4m”.De kans dat Atlantic binnen afzienbare tijd de vordering van Sea-Bird zou gaan voldoen was dus blijkens het voorlopig advies van [persoon B], zacht gezegd, hoogst onzeker.
3.9
[appellant] voert aan dat hoewel het e-mailadres van [appellant] juist is genoteerd, hij met deze e-mail van [persoon B] van 23 december 2016 niet bekend is en deze ook niet besproken heeft met [persoon C] van Juresta (vgl. akte uitlaten [appellant]). In de memorie van antwoord (onder 20) heeft Juresta geciteerd uit een in het systeem van Juresta opgeslagen telefoonnotitie van [persoon C] met [appellant] van 23 december 2016, dat luidt voor zover van belang als volgt:
“[[naam] 23-12-2016 12:22 (GMT +01:00)][appellant] belt n. a. v. het advies van de advocaat. Is het
er niet helemaal mee eens en vraagt wat er nu gaat gebeuren. waarom wordt er
bijvoorbeeld nu geen incassoprocedure gestart? Voor de zoveelste maal uitgelegd dat dit
weinig zin heeft. Debiteur stelt een schadeclaim te hebben van 1 tot 4 miljoen GBP door
het (niet) handelen van klant. Als er nu een procedure wordt gestart dan wordt er sowieso
niet betaald door debiteur plus dat zij dus de tegenclaim zullen opvoeren. Het één en ander
zal uitmonden in uiteindelijk een arbitrage zaak want dit is als zodanig bepaald in het
contract tussen belden. Ik kan mij daarom goed vinden in het advies om nu eerst mediation
te proberen om partijen op die manier tot elkaar te laten komen. (…).”
[appellant] betwist in zijn laatste processtuk niet (gemotiveerd) de juistheid van deze telefoonnotitie, waaruit genoegzaam blijkt dat het ‘advies van de advocaat’ hem heeft bereikt. Gesteld noch gebleken is dat hierbij is gerefereerd aan een ander ‘advies van de advocaat’ dan het
preliminary advicevan [persoon B] van 23 december 2016. Gelet hierop moet het verweer van [appellant] als niet voldoende gemotiveerd worden verworpen en gaat het hof ervan uit dat dit
preliminary advicehem wel degelijk heeft bereikt.
3.1
Op grond van hetgeen hiervoor onder rov. 3.6-3.9 is overwogen komt het hof tot de conclusie dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] in ieder geval vanaf 23 december 2016 heeft moeten begrijpen dat RPS haar verplichting tot betaling van de kosten van de Engelse advocaat aan Juresta niet zou kunnen nakomen (behoudens de fixed fee van £ 750,00) en daarvoor ook geen verhaal zou bieden. Toen [appellant] na het
preliminary advicevan 23 december 2016 bij [persoon B] heeft aangedrongen op het voeren van onderhandelingen met Atlantic heeft hij zich moeten realiseren dat Juresta daardoor schade zou lijden en had hij moeten besluiten te stoppen met de werkzaamheden van de Engelse advocaat. [appellant] treft daarvan onder de geschetste omstandigheden een ernstig persoonlijk verwijt. De schade die Juresta lijdt als gevolg van het onrechtmatig gedrag van [appellant] bedraagt € 18.401,54, vermeerderd met de cumulatieve contractuele maandrente over € 16.001,34 vanaf 19 maart 2020.
3.11
Aan die onrechtmatigheid van [appellant] kan niet afdoen dat hij, zoals op verschillende plaatsen in de memorie van grieven wordt betoogd, ‘altijd open’ is geweest tegenover Juresta en dat Juresta bekend was met de urgentie en het financiële belang van de incasso van de vordering van Sea-Bird op Atlantic.
Eigen schuld?
3.12
[appellant] werpt Juresta tegen dat zij het risico op wanbetaling had kunnen uitsluiten (MvG 56) bijvoorbeeld door middel van bevoorschotting of door betalingszekerheden te bedingen. Voor zover daarmee is bedoeld een beroep te doen op eigenschuld (art. 6:101 BW) kan dat niet slagen. Indien ervan wordt uitgegaan dat deze door RPS genoemde omstandigheden aan de zijde van Juresta mede aan de schade hebben bijgedragen, en het hof de causale verdeling vervolgens vaststelt op 50/50, brengt de billijkheid mee dat de schadevergoedingsplicht van [appellant] geheel in stand dient te blijven gelet op het feit dat het hiervoor besproken verwijt dat hem als bestuurder treft veel ernstiger is dan het daarbij in het niet vallende verwijt aan Juresta dat zij onvoldoende haar eigen belangen in het oog heeft gehouden.
Hoofdelijkheid
3.13
Het bezwaar tegen de door de rechtbank uitgesproken hoofdelijkheid treft doel. [appellant] is niet hoofdelijk contractueel aansprakelijk voor het gevorderde, maar zijn aansprakelijkheid is een daarvan afgeleide vorm van aansprakelijkheid als bestuurder van RPS. De contractueel door RPS verschuldigde rente maakt deel uit van de schade die Juresta lijdt als gevolg van de onrechtmatigheid van het gedrag van [appellant] als bestuurder van RPS en is dus toewijsbaar. Dat geldt ook voor de btw-component.
Slotsom en kosten
3.14
De grieven falen, behoudens grief 8 voor zover gericht tegen de uitgesproken hoofdelijkheid. Het vonnis zal worden vernietigd voor zover daarbij [appellant] hoofdelijk is veroordeeld tot betaling. Aan het bewijsaanbod gaat het hof voorbij, omdat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, als zij zouden komen vasts te taan, tot een andere beslissing kunnen leiden. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [appellant] te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten bedragen:
-Voor vastrecht € 2.135
-Kosten advocaat
€ 1.183
Totaal: € 3.318

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2021, maar
uitsluitendvoor zover [appellant] daarbij
hoofdelijkis veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Juresta te betalen een bedrag van € 18.401,54, te vermeerderen met de contractuele rente over een bedrag van € 16.001,34 vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met een absoluut maximum van € 25.000, de proceskosten en de nakosten, en doet opnieuw recht:
wijst de gevorderde hoofdelijkheid af;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van Juresta begroot op € 3.318;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 april 2023.
griffier rolraadsheer