ECLI:NL:GHSHE:2022:4700

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
20/00649 tot en met 20/00656
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012-2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2012 tot en met 2015. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 29 december 2022 uitspraak gedaan. Het hof verklaart het hoger beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende geen belang heeft bij dit hoger beroep. Desondanks komt het hof tot een inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014, aangezien er een rechtstreeks beroep is ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van deze aanslagen. Het hof vermindert de navorderingsaanslagen ZVW 2012 en IB/PVV en ZVW 2013 tot en met 2015 op basis van toezeggingen van de inspecteur met betrekking tot aftrekposten. Tevens kent het hof een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt gedeeltelijk vernietigd, en het hof bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende dient te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00649 tot en met 20/00656
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 september 2020, nummers BRE 19/4099 tot en met 19/4106, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) 2012 tot en met 2014 en aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 opgelegd. Gelijktijdig met de (navorderings)aanslagen zijn belastingrentebeschikkingen gegeven. Daarnaast zijn gelijktijdig met de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 boetebeschikkingen gegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 gegrond verklaard en het bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. De inspecteur heeft het bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 voorts opgevat als een verzoek tot ambtshalve vermindering. De inspecteur is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het verzoek tot ambtshalve vermindering.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar en de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering beroep ingesteld bij de rechtbank, met dien verstande dat dit met betrekking tot de gedeeltelijke afwijzing van voornoemd verzoek een rechtstreeks beroep betreft. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover die betrekking hebben op de navorderingsaanslag ZVW 2012, de boete die met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 op een beschikking van 18 juli 2019 is vermeld en de boetebeschikking die met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015 is gegeven. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover die betrekking hebben op de uitspraken op bezwaar die zien op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014. Voor het overige heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022 te ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn ex-echtgenote, [A] (hierna: [A] ) en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Tijdens deze zitting zijn daarnaast gelijktijdig, maar niet gevoegd, de zaken van [A] met de nummers 20/00657 tot en met 20/00664 behandeld.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
1.10.
De griffier heeft in de brief van 24 augustus 2022 partijen ervan in kennis gesteld dat een of meerdere raadsheren die bij de zaken van belanghebbende betrokken zijn, niet op de juiste manier is beëdigd, dat de desbetreffende raadshe(e)r(en) inmiddels opnieuw is/zijn beëdigd en dat het hof van oordeel is dat het in het geval van belanghebbende niet nodig is om in zijn zaken een nieuwe zitting te houden, omdat de gesignaleerde onvolkomenheid niets afdoet aan de deskundige en zorgvuldige wijze waarop zijn zaken (inhoudelijk) zijn behandeld. Vervolgens heeft geen van partijen - na navraag door het hof - verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Een nadere zitting is daarom achterwege gebleven.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was vanaf 1997 tot en met 2015 vennoot van een vennootschap onder firma met de naam [de vof] . (hierna: de vof). De ondernemingsactiviteiten van de vof bestonden uit het voeren van een administratiekantoor. De andere vennoot van de vof was [A] , met wie belanghebbende tot 14 september 2016 gehuwd was. Ieder van de vennoten was gerechtigd tot 50% van de winst van de vof.
2.2.
Belanghebbende is uitgenodigd en aangemaand om aangiften IB/PVV en ZVW 2012 tot en met 2015 in te dienen. De uitnodigingen zijn gedagtekend op 28 februari 2013 (2012), 28 februari 2014 (2013), 28 februari 2015 (2014) respectievelijk 28 februari 2016 (2015). De aanmaningen zijn gedagtekend op 9 juli 2013 (2012), 8 juli 2014 (2013), 6 januari 2016 (2014) respectievelijk 2 augustus 2016 (2015) en vermelden een datum waarop uiterlijk aangifte dient te zijn gedaan van 23 juli 2013 (2012), 22 juli 2014 (2013), 20 januari 2016 (2014) respectievelijk 16 augustus 2016 (2015).
2.3.
Belanghebbende heeft na het verstrijken van de in de aanmaningen gestelde reactietermijn aangiften IB/PVV en ZVW ingediend, namelijk op 24 juli 2013 (2012), 29 juni 2016 (2014) respectievelijk 19 juli 2017 (2015). Voor 2013 is pas na het opleggen van de aanslag een aangiftebiljet op 23 juni 2016 ingezonden. Op 11 december 2015 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV en ZVW 2012 ingediend. In de (herziene) aangiften heeft belanghebbende een belastbare winst uit onderneming van € 0 aangegeven. Als bruto-omzet heeft belanghebbende (evenals [A] ) bedragen van € 35.542 (2012), € 29.365 (2013), € 34.571 (2014) respectievelijk € 43.216 (2015) aangegeven. Belanghebbende en [A] hebben, onder meer, aftrek geclaimd in verband met de volgende kostenposten, met dien verstande dat het hof totaalbedragen vermeld en voorbijgaat aan de vraag welke toerekening in de aangiften is gehanteerd tussen belanghebbende en [A] :
Kostenpost
Subposten
2012
2013
2014
2015
Oninbare debiteuren
€ 20.517
€ 11.657
€ 3.709
€ 9.563
Uitbesteed werk
€ 2.345
€ 2.160
-
€ 1.525
Auto en transport
€ 4.166
€ 4.401
€ 4.558
€ 5.977
Huisvesting
€ 2.168
€ 1.388
€ 1.547
€ 2.094
[vof]
€ 900
€ 1.200
€ 1.200
€ 1.200
Kosten klanten
-
-
€ 4.919
€ 6.664
Verkoopkosten
€ 2.919
€ 2.942
€ 2.026
€ 2.546
Andere kosten (totaal)
€ 5.452
€ 6.252
€ 3.958
€ 7.386
Andere kosten
Telefoon
€ 221
€ 221
€ 221
€ 221
Andere kosten
Internet
€ 516
€ 666
€ 365
€ 560
Andere kosten
Assurantie
€ 63
-
-
-
Andere kosten
Onderhoud software
-
€ 622
€ 745
€ 990
Andere kosten
Juridisch advies
€ 63
€ 1.053
-
€ 1.446
Andere kosten
Kleine inventaris
-
-
€ 381
€ 556
Andere kosten
Diverse kosten
€ 1.483
€ 1.929
€ 420
€ 1.063
2.4.
De aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014 zijn (na vermindering bij uitspraak op bezwaar) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.572 (2012), € 20.792 (2013), respectievelijk € 7.991 (2014). De belastbare winst is, conform de ingediende aangiften, vastgesteld op € 0. De aanslagen ZVW 2012 tot en met 2014 zijn (na vermindering bij uitspraak op bezwaar) berekend naar een bijdrage-inkomen van € 0.
2.5.
Op 25 juli 2017 is een boekenonderzoek aangekondigd waarbij de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende en [A] ingediende aangiften IB/PVV en ZVW 2012 tot en met 2015 onderzocht zal worden. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in controlerapporten met dagtekening 24 mei 2018. Dit betreft één algemeen controlerapport (hierna: het algemene controlerapport), één op de IB/PVV-heffing van belanghebbende toegesneden controlerapport (hierna: het controlerapport dat betrekking heeft op de IB/PVV-heffing van belanghebbende) en één op de IB/PVV-heffing van [A] toegesneden controlerapport (hierna: het controlerapport dat betrekking heeft op de IB/PVV-heffing van [A] ).
2.6.
In het algemene controlerapport wordt de door de vof in de jaren 2012 tot en met 2015 behaalde bruto-omzet gesteld op € 56.059 (2012), € 41.005 (2013), € 35.545 (2014) respectievelijk € 43.217 (2015). Daarnaast is het voornemen aangekondigd om de onder 2.3 opgenomen kostenposten te corrigeren tot:
Kostenpost
Subpost
2012
2013
2014
2015
Oninbare debiteuren
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Uitbesteed werk
€ 0
€ 0
-
€ 0
Auto en transport
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Huisvesting
€ 300
€ 300
€ 300
€ 300
[vof]
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Kosten klanten
-
-
€ 0
€ 0
Verkoopkosten
€ 300
€ 300
€ 300
€ 300
Andere kosten
€ 3.289
€ 1.881
€ 2.167
€ 2.670
Telefoon
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Internet
€ 120
€ 120
€ 120
€ 120
Assurantie
€ 0
-
-
-
Onderhoud software
-
€ 0
€ 0
€ 0
Juridisch advies
€ 0
€ 0
-
€ 0
Kleine inventaris
-
-
€ 0
€ 0
Diverse kosten
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
2.7.
In het controlerapport dat betrekking heeft op de IB/PVV-heffing van belanghebbende is het voornemen aangekondigd om gelijktijdig met nog op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 tot en met 2015 vergrijpboeten van 50% op te leggen wegens het opzettelijk begaan van het beboetbare feit zoals opgenomen in artikel 67e Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.8.
Met dagtekening 16 december 2017 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 aan belanghebbende opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2012 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.478. De verhoging van het belastbare inkomen uit werk en woning heeft uitsluitend te maken met correctie van de belastbare winst tot € 11.906. De correctie van de belastbare winst is in lijn met de aankondigingen uit het controlerapport zoals weergegeven onder 2.6. De gelijktijdig gegeven belastingrentebeschikking bedraagt € 426. De navorderingsaanslag ZVW 2012 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 11.906. De gelijktijdig gegeven belastingrentebeschikking bedraagt € 103. De aanslagbiljetten waarmee navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 zijn bekendgemaakt vermelden geen boetebeschikkingen.
2.9.
Met dagtekening 16 juni 2018 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 aan belanghebbende opgelegd.
2.10.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2013 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.610. De verhoging van het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft te maken met correctie van de belastbare winst tot € 10.818. De correctie van de belastbare winst is in lijn met de aankondigingen uit het controlerapport zoals weergegeven onder 2.6. De persoonsgebonden aftrek is gesteld op € 3.344. Belanghebbende had in de aangifte IB/PVV 2015 een persoonsgebonden aftrek van € 5.794 aangegeven. De gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gegeven boete- respectievelijk belastingrentebeschikking bedraagt € 1.470 respectievelijk € 475. De navorderingsaanslag ZVW 2013 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 10.818. De gelijktijdig met de navorderingsaanslag ZVW 2013 gegeven boete- respectievelijk belastingrentebeschikking bedraagt € 305 respectievelijk € 98.
2.11.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2014 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.489. De verhoging van het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft uitsluitend te maken met correctie van de belastbare winst tot € 7.718. De correctie van de belastbare winst is in lijn met de aankondigingen uit het controlerapport zoals weergegeven onder 2.6. De gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 gegeven boete- respectievelijk belastingrentebeschikking bedraagt € 691 respectievelijk € 168. De navorderingsaanslag ZVW 2014 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 7.718. De gelijktijdig met de navorderingsaanslag ZVW 2014 gegeven boete- respectievelijk belastingrentebeschikking bedraagt € 208 respectievelijk € 50.
2.12.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012. Belanghebbende heeft dit bezwaarschrift op 17 juli 2018 bij de receptie van Belastingdienst kantoor Heerlen afgegeven.
2.13.
Met dagtekening 18 juli 2018 zijn de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 aan belanghebbende opgelegd. De aanslag IB/PVV 2015 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.175. De belastbare winst is, in lijn met de aankondigingen uit het controlerapport zoals weergegeven onder 2.6, vastgesteld op € 11.075. De persoonsgebonden aftrek is gesteld op € 0. Belanghebbende had in de aangifte IB/PVV 2015 een persoonsgebonden aftrek van € 3.261 aangegeven. De gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2015 gegeven boete- respectievelijk belastingrentebeschikking bedraagt € 360 respectievelijk € 62. De aanslag ZVW 2015 is berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 11.075. De gelijktijdig met de aanslag ZVW 2015 gegeven boete- respectievelijk belastingrentebeschikking bedraagt € 269 respectievelijk € 46.
2.14.
Bij brieven van 25 juli 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 en aanslagen IB/PVV en ZVW 2015. Belanghebbende heeft deze bezwaarschriften op 31 juli 2018 bij de receptie van Belastingdienst kantoor Heerlen afgegeven.
2.15.
De inspecteur heeft op de bezwaarschriften gereageerd bij brieven van 6 mei 2019 (2012), 13 mei 2019 (2013), 14 mei 2019 (2014) respectievelijk 29 mei 2019 (2015). De onderwerpregel van deze brieven luidt als volgt: ‘Betreft: Vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift’. De inspecteur heeft in deze brieven medegedeeld dat hij voornemens is om gedeeltelijk tegemoet te komen aan de bezwaren.
2.16.
Bij brieven van 17 juni 2019 heeft de inspecteur met betrekking tot het bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012, 2013 en 2014 aan belanghebbende medegedeeld dat hij gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetkomt en dat belanghebbende binnenkort een formele uitspraak op bezwaar zal ontvangen. De onderwerpregel van deze brieven luidt: ‘Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift’. In de brieven van 17 juni 2019 die zien op navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 is – in tegenstelling tot de brief die ziet op navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 – een rechtsmiddelverwijzingen opgenomen. De rechtsmiddelverwijzing ziet op de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de uitspraak op bezwaar. Voor zover in de onderhavige procedure relevant schrijft de inspecteur in deze brieven dat hij de bezwaren gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014, wegens onverschoonbare termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk acht en dat hij de bezwaren mede opvat en behandelt als een verzoek tot ambtshalve vermindering.
2.17.
Met betrekking tot het bezwaar gericht tegen aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 heeft de inspecteur bij brief van 24 juni 2019 aan belanghebbende medegedeeld dat hij gedeeltelijk aan de bezwaarschriften tegemoetkomt en dat belanghebbende binnenkort een formele uitspraak op bezwaar zal ontvangen. In deze brief is geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
2.18.
De inspecteur heeft op 2 juli 2019 voor de navorderingsaanslag ZVW 2012 en de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 verminderingsbeschikkingen gegeven.
2.19.
De inspecteur heeft op 3 juli 2019 voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 een verminderingsbeschikking gegeven, evenals voor de aanslag IB/PVV 2012.
2.20.
Met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 heeft de inspecteur op 5 juli 2019 verminderingsbeschikkingen gegeven.
2.21.
Vervolgens heeft de inspecteur op 18 juli 2019 voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 een ‘Beschikking gewijzigde heffingsgrondslagen’ gegeven. Deze beschikking vermeldt een verzuimboete van € 369. Op diezelfde dag is de navorderingsaanslag ZVW 2012 opnieuw gewijzigd bij beschikking van 18 juli 2019.
2.22.
De brieven van 17 juni 2019 en 24 juni 2019 en de beschikkingen van 2 juli 2019, 3 juli 2019, 5 juli 2019 en 18 juli 2019 (zie onder 2.16 tot en met 2.21) leveren het volgende beeld op:
- De navorderingsaanslag IB/PVV 2012 is vastgesteld tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.066. De belastbare winst uit onderneming is gesteld op € 1.494. De volledige zelfstandigenaftrek voor 2012 is in aanmerking genomen en het ultimo 2011 nog niet gerealiseerde bedrag aan zelfstandigenaftrek is geheel verrekend. De belastingrentebeschikking is vastgesteld op € 0.
- De navorderingsaanslag ZVW 2012 is verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 1.494. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € 12.
- De navorderingsaanslag IB/PVV 2013 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.788. De belastbare winst uit onderneming is vastgesteld op € 5.805. De inspecteur heeft rekening gehouden met een persoonsgebonden aftrek van € 3.153. De boete- en belastingrentebeschikkingen zijn verminderd tot € 818 respectievelijk € 264.
- De navorderingsaanslag ZVW 2013 is verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 5.805. De boetebeschikking is vernietigd. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € 52.
- De navorderingsaanslag IB/PVV 2014 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.894. De belastbare winst uit onderneming is vastgesteld op € 6.123. De boete- en belastingrentebeschikkingen zijn verminderd tot € 575 respectievelijk € 140.
- De navorderingsaanslag ZVW 2014 is verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 6.123. De boetebeschikking is vernietigd. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € 40.
- De aanslag IB/PVV 2015 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.291. De belastbare winst uit onderneming is vastgesteld op € 5.191 en de persoonsgebonden aftrek op € 0. De niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek is tot een bedrag van € 50 verrekend. De boete- en belastingrentebeschikkingen zijn verminderd tot € 360 respectievelijk € 0.
- De aanslag ZVW 2015 is verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 5.191. De boetebeschikking is vernietigd. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € 21.
2.23.
De onder 2.22 omschreven verminderingen zijn (mede) het gevolg van het accepteren van aanvullende kostenaftrek. De inspecteur heeft de post oninbare debiteuren geaccepteerd, met uitzondering van een bedrag van € 1.460 voor 2012. Dit leidt tot het volgende overzicht aan geaccepteerde kosten:
Kostenpost
Subpost
2012
2013
2014
2015
Oninbare debiteuren
€ 19.057
€ 11.657
€ 3.709
€ 9.563
Uitbesteed werk
€ 0
€ 0
-
€ 1.525
Auto en transport
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Huisvesting
€ 300
€ 300
€ 300
€ 1.208
[vof]
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Kosten klanten
-
-
€ 0
€ 0
Verkoopkosten
€ 300
€ 300
€ 300
€ 300
Andere kosten
€ 3.289
€ 1.881
€ 2.167
€ 4.356
Telefoon
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Internet
€ 120
€ 120
€ 120
€ 120
Assurantie
€ 0
-
-
-
Onderhoud software
-
€ 0
€ 0
€ 928
Juridisch advies
€ 0
€ 0
-
€ 0
Kleine inventaris
-
-
€ 0
€ 483
Diverse kosten
€ 0
€ 0
€ 0
€ 275
2.24.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 augustus 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroepschrift ziet op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 tot en met 2014 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015. Het beroepschrift is op 7 augustus 2019 door de rechtbank ontvangen.
2.25.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op de navorderingsaanslag ZVW 2012, de met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 op de ‘Beschikking gewijzigde heffingsgrondslagen’ van 18 juli 2019 opgenomen boete en de met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015 gegeven boetebeschikking. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de navorderingsaanslag ZVW 2012 en de met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015 gegeven boetebeschikking vernietigd, de navorderingsaanslag ZVW 2012 verminderd tot het bedrag waartoe die inmiddels is verminderd, de met betrekking tot die navorderingsaanslag gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd, de met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 op de beschikking van 18 juli 2019 opgenomen boete vernietigd en de met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015 gegeven boetebeschikking vernietigd.
2.26.
De rechtbank heeft de beroepen (wegens onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn) niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze betrekking hebben op de uitspraken op bezwaar die zien op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 en de bijbehorende boete- en belastingrentebeschikkingen. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 inhoudelijk beoordeeld in het kader van een rechtstreeks beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van deze navorderingsaanslagen.
2.27.
Voor het overige – waaronder de inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 in het kader van een rechtstreeks beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van die navorderingsaanslagen – heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
2.28.
Tot slot heeft de rechtbank gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan laatstgenoemde dient te vergoeden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van (proces)kosten.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de inspecteur het bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
2. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 tot en met 2014 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 terecht aan belanghebbende opgelegd, en zo ja, is de hoogte ervan (zoals nader vastgesteld) juist?
3.2.
De inspecteur heeft ter zitting erkend dat de met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 gegeven boetebeschikkingen dienen te vervallen. Aangezien de overige boetebeschikkingen reeds vernietigd zijn bij uitspraak op bezwaar dan wel door de rechtbank, bestaat tussen partijen geen geschil meer over de boetebeschikkingen. Het hof zal in de overwegingen derhalve niet afzonderlijk ingaan op de boetebeschikkingen, maar legt de vernietiging van de boetebeschikkingen over de jaren 2013 en 2014 vast in het dictum.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 tot en met 2014 en vermindering van de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015. De inspecteur concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag ZVW 2012, de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 tot en met 2014 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Bij het hof is ambtshalve de vraag opgekomen of het hoger beroep dat betrekking heeft op navorderingsaanslag IB/PVV 2012 ontvankelijk is.
4.2.
Aangezien er ter zake van het jaar 2012 geen bedrag aan IB/PVV van belanghebbende wordt nagevorderd, is het potentiële belang met betrekking tot voornoemd hoger beroep uitsluitend gelegen in de eventuele vaststelling van een in het jaar 2012 niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek en de verrekening van het aan het einde van het jaar 2011 nog openstaande bedrag aan niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Dat is in lijn met hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het belang bij het beroep dat betrekking heeft op die navorderingsaanslag (zie rechtsoverweging 2.15 van de bestreden uitspraak).
4.3.
Belanghebbende kan ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek en de verrekening daarvan niet in een betere positie komen te verkeren. Om die reden verklaart het hof het hoger beroep dat betrekking heeft op navorderingsaanslag IB/PVV 2012 niet-ontvankelijk.
4.4.
Het hof komt hierna (bij de beantwoording van vraag 2) echter wel aan een inhoudelijke behandeling van de stellingen die betrekking hebben op het jaar 2012 toe aangezien het voorgaande niet geldt voor de navorderingsaanslag ZVW 2012. Hierbij heeft belanghebbende nog wel een potentieel belang.
4.5.
Het hof voegt hier ten overvloede aan toe dat de inspecteur in hoger beroep heeft erkend dat ter zake van het jaar 2012 te veel IB/PVV van belanghebbende is geheven (zie onder 4.11 en 4.15). De inspecteur heeft toegezegd dat hij dit zal verwerken als een ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2012, omdat deze aanslag niet in deze procedure ter beoordeling voorligt.
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1 (ontvankelijkheid bezwaar navorderingsaanslagen 2013 en 2014)
4.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beroept zich er in dit verband op dat hij met de inspecteur de afspraak heeft gemaakt dat alle bezwaarschriften gelijktijdig ingediend mochten worden.
4.7.
Het hof komt niet toe aan beantwoording van de vraag of de bezwaren gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en laat vraag 1 derhalve onbeantwoord, aangezien allereerst de horde gepasseerd dient te worden dat de rechtbank de beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar die zien op deze navorderingsaanslagen, wegens onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft zich echter niet verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van die beroepen. Daarom gaat het hof uit van de juistheid ervan.
4.8.
De rechtbank is, desondanks, echter toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014. De rechtbank heeft hier de volgende overwegingen aan ten grondslag gelegd:
‘2.18. Toch komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslagen en de boeten toe. De reden daarvoor is het volgende. Omdat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft de inspecteur de bezwaren ook behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering. De beslissingen op deze verzoeken zijn weliswaar ook genoemd in de brieven met dagtekening 17 juni 2019, maar de formele uitspraken op de verzoeken zijn gevolgd op 2 juli 2019. Gelet op de inhoud van het beroepschrift en de verklaringen van partijen ter zitting dat de bezwaarfase kan worden overgeslagen, zal de rechtbank de beroepen behandelen als rechtstreekse beroepen tegen de beslissingen tot gedeeltelijke afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen en vergrijpboetes. De beroepen zijn ingesteld binnen zes weken na dagtekening van de verminderingsbeschikkingen (2 juli 2019) en daarmee ontvankelijk.’
4.9.
Partijen hebben tijdens het onderzoek op de zitting bij de rechtbank ermee ingestemd uit te gaan van rechtstreekse beroepen gericht tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014. Dit heeft tot gevolg dat het hof, evenals de rechtbank, toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2014.
Vraag 2 (hoogte (navorderings)aanslagen)
4.10.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de in de aangiften IB/PVV en ZVW 2012 tot en met 2015 aangegeven kostenposten, zoals weergegeven onder 2.6, in aftrek toegestaan dienen te worden. Belanghebbende heeft in hoger beroep, als bijlagen bij het hoger beroepschrift en het nader stuk, stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat deze kosten tot de aangegeven bedragen zijn gemaakt, zakelijk zijn en wordt voldaan aan de overige voorwaarden om deze kosten in mindering te brengen op de winst uit de vof.
4.11.
De inspecteur is met betrekking tot enkele posten van mening dat belanghebbende met de in hoger beroep gegeven toelichting en overgelegde bewijsstukken het van hem verlangde bewijs heeft geleverd en staat met betrekking tot die posten (aanvullende) kostenaftrek toe. Rekening houdende met de aftrek die verleend is bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen (zie onder 2.6), de verminderingen nadien (zie onder 2.23) en de toezeggingen die de inspecteur in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift en tijdens het onderzoek ter zitting bij het hof heeft gedaan, levert dit het volgende (totaal)beeld op:
Kostenpost
Subpost
2012
2013
2014
2015
Oninbare debiteuren
€ 19.057
€ 11.657
€ 3.709
€ 9.563
Uitbesteed werk
€ 2.345 [1]
€ 2.160 [2]
-
€ 3.050 [3]
Auto en transport
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Huisvesting
€ 300
€ 300
€ 300
€ 1.208
[vof]
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Kosten klanten
-
-
€ 0
€ 0
Verkoopkosten
€ 300
€ 300
€ 300
€ 300
Andere kosten
€ 3.289
€ 1.881
€ 2.167
€ 4.356
Telefoon
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
Internet
€ 120
€ 120
€ 120
€ 120
Assurantie
€ 63 [4]
-
-
-
Onderhoud software
-
€ 0
€ 669 [5]
€ 1.187 [6]
Juridisch advies
€ 0
€ 531 [7]
-
€ 0
Kleine inventaris
-
-
€ 175 [8]
€ 608 [9]
Diverse kosten
€ 0
€ 0
€ 0
€ 275
4.12.
Daarnaast heeft belanghebbende in hoger beroep de stelling ingenomen dat de inspecteur de navorderingsaanslagen ten onrechte gebaseerd heeft op bruto-omzetten van
€ 56.059 (2012), € 41.005 (2013) respectievelijk € 35.545 (2014). Uit de boekhouding van belanghebbende volgen bruto-omzetten van € 35.542 (2012), € 29.365 (2013) respectievelijk € 34.571 (2014). Belanghebbende heeft als verklaring voor de verschillen ter zake van de jaren 2012 en 2013 gegeven dat dit te maken heeft met de correctie van de post Oninbare debiteuren.
4.13.
De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat het verschil tussen de door hem voor de jaren 2012 en 2013 gehanteerde bruto-omzetten en de door belanghebbende voorgestane bruto-omzetten uitsluitend zit in de post Oninbare debiteuren. Zoals het hof partijen ter zitting reeds heeft voorgehouden betreft dit in zoverre derhalve geen geschil over de omzet. Het hof volstaat met behandeling van het geschilpunt onder de post Oninbare debiteuren (zie onder 4.18).
4.14.
Met betrekking tot het jaar 2014 heeft de inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting erkend dat uitgegaan kan worden van een omzet van € 34.571. Het hof volgt partijen in dit eenparige standpunt.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 in ieder geval verminderd dienen te worden tot (navorderings)aanslagen berekend tot het hierna opgenomen belastbare inkomen uit werk en woning aangezien hier geen geschil meer over bestaat, met dien verstande dat de vermindering ter zake van het jaar 2012 vormgegeven zal worden in een ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2012 (zie onder 4.1 tot en met 4.5):
(Navorderings)aanslag
2012
2013
2014
2015
Belastbaar inkomen uit werk na vermindering in bezwaar (zie onder 2.22)
€ 8.066
€ 26.788
€ 15.894
€ 15.291
Af: aanvullende correctie aftrekposten gebaseerd op toezeggingen inspecteur in hoger beroep
€ 1.204 [10]
€ 1.346 [11]
€ 442 [12]
€ 955 [13]
Af: omzetcorrectie gebaseerd op toezeggingen inspecteur in hoger beroep
-
-
€ 487 [14]
-
Bij: correctie MKB-winstvrijstelling
€ 144 [15]
€ 188 [16]
€ 130 [17]
€ 133 [18]
Belastbaar inkomen uit werk en woning na verminderingen in bezwaar en toezeggingen hoger beroep
€ 7.006
€ 25.630
€ 15.095
€ 14.469
4.16.
De (navorderings)aanslagen ZVW 2012 tot en met 2015 dienen in ieder geval verminderd te worden tot (navorderings)aanslagen berekend tot het hierna opgenomen bijdrage-inkomen ZVW aangezien hier geen geschil meer over bestaat:
(Navorderings)aanslag
2012
2013
2014
2015
Bijdrage-inkomen ZVW na vermindering in bezwaar (zie onder 2.22)
€ 1.494
€ 5.805
€ 6.123
€ 5.191
Af: aanvullende correctie aftrekposten gebaseerd op toezeggingen inspecteur in HB
€ 1.204
€ 1.346
€ 442
€ 955
Af: omzetcorrectie gebaseerd op toezeggingen inspecteur in HB
-
-
€ 487
-
Bij: correctie MKB-winstvrijstelling
€ 144
€ 188
€ 130
€ 133
Bijdrage-inkomen ZVW na verminderingen in bezwaar en toezeggingen HB
€ 434
€ 4.647
€ 5.324
€ 4.369
4.17.
Het hof vervolgt hierna met beoordeling van de stellingen waarover partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken. Het gaat hierbij om stellingen over posten die bij honorering tot aftrek leiden. De bewijslast hiervoor rust, ook bij een normale verdeling van de bewijslast, op belanghebbende. Met betrekking tot kostenposten houdt deze bewijslast, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, in dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de kosten zijn gemaakt, dat de kosten zijn gemaakt in het kader van de onderneming en dat, indien de wet aanvullende voorwaarden stelt aan aftrek, aan deze voorwaarden is voldaan.
Oninbare debiteuren
4.18.
De inspecteur heeft voor de jaren 2013 tot en met 2015 aftrek verleend in verband met oninbare debiteuren tot de door belanghebbende voorgestane bedragen. Deze aftrek is in de bezwaarfase verleend. Voor het jaar 2012 heeft de inspecteur de aftrek in verband met oninbare debiteuren gedeeltelijk verleend, namelijk tot € 19.057 in plaats van tot het door belanghebbende verdedigde bedrag van € 20.517. Het verschil is € 1.460. Belanghebbende stelt dat dit een in het jaar 2006 aan [bedrijf 1] gefactureerd bedrag betreft dat onbetaald is gebleven. Tot de gedingstukken behoren enkele aan [bedrijf 1] uitgeschreven facturen, maar dat zijn facturen voor aanzienlijk hogere bedragen en uit andere jaren. De inspecteur heeft met betrekking tot die facturen onbestreden gesteld dat hij aftrek in die andere jaren heeft toegestaan. Gelet op de betwisting van het onbetaald gebleven bedrag van € 1.460 en het ontbreken van bewijsstukken die duiden op facturering van dat bedrag, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in aanmerking komt voor het verlenen van aanvullende aftrek.
Auto en transport
4.19.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte geweigerd heeft om rekening te houden met auto- en transportkosten in verband met in de jaren 2012 tot en met 2015 zakelijk gereden kilometers. Er zijn geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van het in de onderhavige jaren gereden aantal zakelijke kilometers. Belanghebbende stelt dat dit hem niet verweten kan worden aangezien de agenda’s waarin de zakelijke kilometers bijgehouden werden door brandstichting verloren zijn gegaan. Volgens belanghebbende is het zakelijk gereden aantal kilometers ongeveer gelijk aan dat uit de jaren 2010 en 2011 waarvoor aftrek is geaccepteerd. Hij verdedigt dienovereenkomstige aftrek in de onderhavige jaren.
4.20.
Zoals onder 4.17 tot uitdrukking is gebracht, rust de bewijslast dat belanghebbende zakelijke kilometers heeft gereden en hoeveel kilometers dit betreft bij betwisting op hem. Het is derhalve aan belanghebbende om bewijsstukken ter onderbouwing van zijn stellingen over te leggen. Alhoewel het erg vervelend is dat belanghebbende als gevolg van een brand de verlangde bewijsstukken, zoals een kilometeradministratie, niet kan leveren, komt deze omstandigheid voor rekening en risico van belanghebbende.
4.21.
Voor zover belanghebbende met de verwijzing naar de behandeling in voorgaande jaren een beroep wenst te doen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, voegt het hof hier aan toe dat uit deze beginselen niet volgt dat, ondanks het ontbreken van bewijsstukken, aftrek verleend dient te worden. De inspecteur heeft aftrek van auto- en transportkosten derhalve terecht geweigerd.
Huisvesting
4.22.
Belanghebbende is van mening dat de werkruimte waarin de ondernemingsactiviteiten werden uitgeoefend een zelfstandige werkruimte is die voldoet aan de hieraan door de wet gestelde voorwaarden en om deze reden aftrek verleend dient te worden tot de in de aangiften aangegeven bedragen. Subsidiair wijst belanghebbende op een controlerapport uit het jaar 2002 dat gaat over het jaar 2000 waaruit volgt dat deze ruimte voor de heffing van IB/PVV als werkruimte wordt aangemerkt en in het verleden met een medewerker van de Belastingdienst, [B] , gemaakte afspraken. Meer subsidiair doet belanghebbende een beroep op de hardheidsclausule uit artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en het gelijkheidsbeginsel.
4.23.
De inspecteur is van mening dat van een zelfstandige werkruimte die voldoet aan de hieraan door de Wet IB 2001 gestelde eisen geen sprake is. De inspecteur baseert zich hierbij op de bevindingen van de controleambtenaren dat de werkruimte niet beschikt over een zelfstandige opgang en sanitaire voorzieningen. Ook het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel en de hardheidsclausule faalt, aldus de inspecteur. De inspecteur betwist dat [B] met belanghebbende over de werkruimte heeft gesproken. De inspecteur ziet derhalve geen aanleiding om aanvullende aftrek te verlenen bovenop de reeds, vanuit coulanceoverwegingen, verleende aftrek van € 300 (jaren 2012 tot en met 2014) en € 1.208 (jaar 2015).
4.24.
Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de werkruimte aangemerkt kan worden als een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning in de zin van artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft geen bewijsstukken, zoals bouwtekeningen, overgelegd die inzicht geven in de inrichting van de werkruimte. Het primaire betoog faalt derhalve.
4.25.
Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, aangezien de toetsing in het controlerapport dat ziet op het jaar 2000 niet heeft plaatsgevonden aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de voor de onderhavige jaren geldende tekst van de Wet IB 2001, maar aan die opgenomen in de Wet IB 1964. In laatstgenoemde wet werd de hierboven omschreven en met ingang van 2005 in de Wet IB 2001 opgenomen zelfstandigheidseis niet gesteld. Uitlatingen in voornoemd controlerapport kunnen derhalve geen rechtens te beschermen vertrouwen wekken over het voldoen aan die eis, evenmin als onder het oude wettelijke regime gemaakte afspraken. Het hof gaat, gelet op de betwisting door de inspecteur en het ontbreken van bewijsstukken die duiden op het bestaan hiervan, ook voorbij aan de stelling dat belanghebbende afspraken heeft gemaakt met [B] op grond waarvan in de onderhavige jaren aanspraak zou kunnen worden gemaakt op een aanvullende aftrek voor huisvestigingskosten.
4.26.
Het beroep op artikel 63 AWR treft geen doel aangezien de in dit artikel opgenomen bevoegdheid om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard aan de minister toekomt en niet aan de belastingrechter. [19] Het hof is onbevoegd om toepassing te geven aan dat artikel.
4.27.
Tot slot wijst het hof het beroep op het gelijkheidsbeginsel van de hand, aangezien belanghebbende deze stelling niet onderbouwd heeft.
4.28.
Het hof ziet, evenals de inspecteur, geen aanleiding voor het verlenen van een aanvullende aftrek in verband met huisvesting respectievelijk kosten die verband houden met de werkruimte.
[vof]
4.29.
De door belanghebbende met de omschrijving [vof] geclaimde aftrek is door de inspecteur geweigerd. Belanghebbende stelt dat weigering ten onrechte heeft plaatsgevonden aangezien deze kosten voortvloeien uit de ondernemingsactiviteiten van de vof, voor rekening van hem en/of [A] zijn gekomen en een zakelijk karakter hebben. Subsidiair heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de kosten als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen dienen te worden. Meer subsidiair heeft belanghebbende een beroep gedaan op de hardheidsclausule en het gelijkheidsbeginsel.
4.30.
De inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan. Volgens de inspecteur waren de (beoogde) activiteiten van [vof] bedrijfsvreemd. Ook wijst de inspecteur op de omstandigheid dat noch belanghebbende noch [A] inkomsten uit laatstgenoemde activiteiten hebben aangegeven.
4.31.
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de link is tussen de ondernemingsactiviteiten van de vof en de investering in respectievelijk (beoogde) activiteiten van [vof] om de uit deze investering respectievelijk activiteiten voortvloeiende kosten als zakelijke bedrijfskosten in mindering te brengen op de winst uit de vof. De primaire stelling faalt derhalve.
4.32.
De allereerst ter zitting bij het hof ingenomen subsidiaire stelling dat de kosten voor dat geval als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen dienen te worden, faalt eveneens. De gedingstukken die betrekking hebben op [vof] leveren onvoldoende aanwijzingen op over het bestaan van een door belanghebbende beoogd en, objectief beoordeeld, ook te verwachten voordeel uit de activiteiten die belanghebbende voor [vof] beoogde te verrichten respectievelijk heeft verricht om aannemelijk te achten dat deze activiteiten voor hem kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.33.
Het meer subsidiaire beroep op de hardheidsclausule en het gelijkheidsbeginsel faalt op de onder 4.26 en 4.27 genoemde gronden.
Kosten klanten
4.34.
Belanghebbende heeft onder de omschrijving ‘kosten klanten’ bedragen ten laste van de winst uit de vof gebracht die verband houden met aansprakelijkstellingen door klanten. Deze aansprakelijkstellingen hebben, aldus belanghebbende, te maken met fouten die de vof bij de dienstverlening aan deze klanten heeft gemaakt.
4.35.
De inspecteur betwist het zakelijke karakter van deze kosten.
4.36.
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende onvoldoende inzicht verstrekt in de reden van de aansprakelijkstellingen om aannemelijk te achten dat dit uit de bedrijfsactiviteiten voortvloeiende kosten zijn die op zakelijke gronden voor rekening van de vennoten zijn gekomen. De inspecteur heeft deze kosten derhalve terecht gecorrigeerd.
Verkoopkosten
4.37.
Belanghebbende stelt dat hij tot de in de aangiften aangegeven bedragen aanspraak kan maken op aftrek van verkoopkosten.
4.38.
De inspecteur heeft met betrekking tot die post (vanuit coulanceoverwegingen) slechts gedeeltelijk aftrek verleend. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat recht bestaat op aanvullende aftrek.
4.39.
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende, tegenover deze gemotiveerde betwisting, onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat voldaan is aan de voorwaarden waaronder recht bestaat op een hogere aftrek.
Andere kosten; telefoon en internet
4.40.
Hetgeen onder 4.37 tot en met 4.39 is overwogen geldt ook voor deze kostenpost.
Andere kosten; onderhoud software
4.41.
Belanghebbende stelt dat hij tot de in de aangiften IB/PVV en ZVW 2013 tot en met 2015 opgenomen bedragen aanspraak kan maken op aftrek van kosten die hij heeft gemaakt in verband met de onderhoud van voor zakelijke doeleinden gebruikte software. Het gaat hierbij om betalingen aan [BV] (hierna: [BV] ). Zoals in het onder 4.11 opgenomen overzicht is weergegeven weigert de inspecteur aftrek voor het jaar 2013, verleent hij voor het jaar 2014 gedeeltelijke aftrek en verleent hij voor het jaar 2015 (in totaal) tot een hoger bedrag aftrek dan door belanghebbende in de aangifte IB/PVV en ZVW 2015 is aangegeven. Het hof begrijpt de stelling met betrekking tot het jaar 2015 aldus dat belanghebbende in hoger beroep aftrek van een hoger bedrag verdedigt dan in de aangifte is aangegeven.
4.42.
Uit de door belanghebbende overgelegde bewijsstukken, die bestaan uit bankafschriften en facturen van [BV] , valt niet af te leiden dat belanghebbende in het jaar 2013 kosten heeft gemaakt voor het onderhouden van de zakelijke software.
4.43.
Voorts valt uit de bij het hof aanwezige gedingstukken niet af te leiden dat belanghebbende in het jaar 2014 meer kosten heeft gemaakt dan waarvoor de inspecteur aftrek toestaat. Het hof voegt hier aan toe dat belanghebbende ter onderbouwing van die kosten verwijst naar bijlagen 35a tot en met 35d, belanghebbende er op 11 mei 2022 door de griffier telefonisch van op de hoogte is gesteld dat bijlagen 35b tot en met 35d ontbreken en de ontbrekende bijlagen nadien niet (opnieuw) zijn ingediend of aangeboden. Deze omstandigheden komen voor rekening en risico van belanghebbende.
4.44.
Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de inspecteur, ook niet aannemelijk gemaakt dat in het jaar 2015 meer kosten zijn gemaakt voor het onderhoud van software dan waarvoor de inspecteur aftrek verleent. Zoals belanghebbende ter zitting heeft erkend, hebben de kosten die hij aanvullend in aanmerking wenst te nemen betrekking op een factuur uit 2016 die niet tot de gedingstukken behoort en die hij tijdens de zitting niet kon overleggen. Aangezien onderbouwende bewijsstukken ontbreken, staat het hof derhalve geen aanvullende aftrek toe.
Andere kosten; juridisch advies
4.45.
Belanghebbende stelt dat hij tot de in de aangiften aangegeven bedragen aanspraak kan maken op aftrek van kosten voor juridisch advies.
4.46.
De inspecteur staat uitsluitend voor het jaar 2013 aftrek toe van kosten die verband houden met juridisch advies, met dien verstande dat de inspecteur de aftrek slechts gedeeltelijk toestaat. Voor de jaren 2012, 2014 en 2015 heeft de inspecteur aftrek van die kosten geweigerd, aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit zakelijke kosten zijn.
4.47.
De door belanghebbende overgelegde bewijsstukken leveren onvoldoende aanwijzingen op om aannemelijk te achten dat in het kader van de onderneming meer juridische kosten zijn gemaakt dan waarvoor de inspecteur aftrek toestaat. Voor zover deze kosten betrekking hebben op de activiteiten in [vof] kunnen deze kosten reeds niet in aftrek worden gebracht aangezien de zakelijke link tussen de vof en [vof] niet aannemelijk is gemaakt (zie onder 4.31).
Andere kosten; diverse kosten
4.48.
Belanghebbende stelt dat hij tot de in de aangiften aangegeven bedragen aanspraak kan maken op aftrek van diverse kosten. Grotendeels gaat dit over kosten in verband met aansprakelijkstellingen door klanten.
4.49.
De inspecteur heeft deze aftrek gelet op het ontbreken van bewijsstukken waaruit volgt dat aan de voorwaarden voor aftrek wordt voldaan, geweigerd.
4.50.
Voor zover deze post betrekking heeft op aansprakelijkstellingen door klanten heeft de inspecteur op de onder 4.34 tot en met 4.36 genoemde gronden terecht aftrek geweigerd. Voor de overige onder de deelpost ‘diverse kosten’ vallende kosten heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat voldaan is aan de voorwaarden waaronder recht bestaat op aftrek.
Andere kosten; kleine inventaris
4.51.
Met betrekking tot het jaar 2014 heeft belanghebbende in de aangifte onder de benaming ‘andere kosten; kleine inventaris’ een bedrag van € 381 in aftrek gebracht. Zoals in het onder 4.11 opgenomen overzicht is weergegeven accepteert de inspecteur aftrek van een bedrag van € 175. Het verschil van € 206 bestaat uit de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met de aanschaf van surveillancecamera’s ter beveiliging van de werkruimte. Partijen zijn eenparig van mening dat de kosten voor de aanschaf van de camera’s niet in aftrek gebracht kunnen worden indien de werkruimte niet als zelfstandige werkruimte kwalificeert. Het hof volgt partijen hierin. In verband met het onder 4.24 gegeven oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkruimte kwalificeert als een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning zijn de kosten voor de aanschaf van de camera’s niet aftrekbaar en kan een aanvullende aftrek voor het jaar 2014 niet worden verleend.
4.52.
Met betrekking tot het jaar 2015 heeft belanghebbende in de aangifte onder de benaming ‘andere kosten; kleine inventaris’ een bedrag van € 556 in aftrek gebracht. Zoals in het onder 4.11 opgenomen overzicht is weergegeven accepteert de inspecteur (uiteindelijk) aftrek van een bedrag van € 608, hetgeen hoger is dan belanghebbende in de aangifte heeft aangegeven. Het hof begrijpt de stelling met betrekking tot het jaar 2015 aldus dat belanghebbende in hoger beroep aftrek van een hoger bedrag verdedigt dan in de aangifte is aangegeven. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat voldaan is aan de voorwaarden waaronder recht bestaat op een hogere aftrek dan € 608.
Persoonsgebonden aftrek
4.53.
Belanghebbende heeft in het hoger beroepschrift de stelling ingenomen dat hij tot de in de aangiften aangegeven bedragen aanspraak kan maken op persoonsgebonden aftrek en dat hij op een later moment bewijsstukken ter onderbouwing van deze aftrek zal indienen. Aangezien belanghebbende de door hem aangekondigde bewijsstukken niet heeft overgelegd en de gedingstukken overigens geen aanwijzingen opleveren dat belanghebbende recht heeft op deze aftrek, staat het hof geen (aanvullende) aftrek toe.
Tussenconclusie
4.54.
De slotsom is dat het hoger beroep dat betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 niet-ontvankelijk is en de overige hoger beroepen gegrond zijn. Het hof vermindert de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 en de aanslag IB/PVV 2015 tot (navorderings)aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.630, € 15.095 respectievelijk € 14.469 (zie onder 4.15). Het hof vermindert de navorderingsaanslagen ZVW 2012 tot en met 2014 en de aanslag ZVW 2015 tot (navorderings)aanslagen berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 434, € 4.647, € 5.324 respectievelijk € 4.369 (zie onder 4.16).
Ten aanzien van de (immateriële) schadevergoeding
4.55.
Voor de berechting van een zaak in hoger beroep geldt als uitgangspunt dat het hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden. Een verzoek om vergoeding van immateriële schade is in dit geval niet nodig, omdat de redelijke termijn pas is verstreken na afloop van de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak. [20]
4.56.
Indien de redelijke termijn is overschreden, wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Het totaal van de overschrijding wordt naar boven afgerond.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in deze procedure met ruim één maand is overschreden. Het hof heeft geen aanknopingspunten gevonden voor bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven voor een beperking van de schadevergoeding.
4.57.
Daarom is het hof van oordeel dat de overschrijding van (afgerond) een half jaar reden vormt voor een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500, waartoe de minister wordt veroordeeld.
Ten aanzien van het griffierecht
4.58.
De inspecteur heeft in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift aangegeven reden te zien voor een veroordeling van de Belastingdienst om het griffierecht te
restitueren. De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 131 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beslissing van de rechtbank over de vergoeding van het bij de rechtbank betaalde griffierecht blijft in stand.
Ten aanzien van de proceskosten
4.59.
De inspecteur heeft in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift aangegeven reden te zien voor een veroordeling van de belastingdienst in de proceskosten. Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de beslissing van de rechtbank over vergoeding van de (proces)kosten van bezwaar en beroep.
4.60.
Het hof stelt de tegemoetkoming voor het geding bij het hof op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van, afgerond, € 46.
4.61.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
Algemeen
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing over de navorderingsaanslag IB/PVV 2012, de bijhorende belastingrentebeschikking, de boetebeschikking zoals vermeld op de ‘Beschikking gewijzigde heffingsgrondslagen’ van 18 juli 2019, de met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015 gegeven boetebeschikking, het griffierecht en de kostenvergoeding voor bezwaar en beroep;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 131 vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 46;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 500.
2012
- verklaart het hoger beroep dat betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en de bijbehorende belastingrentebeschikking niet-ontvankelijk (hoger beroep met het nummer 20/00649);
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep dat betrekking heeft op de navorderingsaanslag ZVW 2012 en de bijbehorende belastingrentebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op navorderingsaanslag ZVW 2012 en de bijbehorende belastingrentebeschikking;
- vermindert de navorderingsaanslag ZVW 2012 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 434;
- vermindert de met betrekking tot de navorderingsaanslagen ZVW 2012 gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
2013
- verklaart de hoger beroepen die betrekking heeft op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikkingen gegrond (hoger beroepen met de nummers 20/00651 en 20/00652);
- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen niet-ontvankelijk voor zover die betrekking hebben op de uitspraken op bezwaar die zien op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikkingen;
- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond voor zover die betrekking hebben op de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij het verzoek tot ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikkingen gedeeltelijk is afgewezen;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.630;
- vermindert de met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vernietigt de met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gegeven boetebeschikking;
- vermindert navorderingsaanslag ZVW 2013 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 4.647;
- vermindert de met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
2014
- verklaart de hoger beroepen die betrekking heeft op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2014 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikkingen gegrond (hoger beroepen met de nummers 20/00653 en 20/00654);
- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen niet-ontvankelijk voor zover die betrekking hebben op de uitspraken op bezwaar die zien op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2014 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikkingen;
- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond voor zover die betrekking hebben op de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij het verzoek tot ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2014 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikkingen gedeeltelijk is afgewezen;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.095;
- vermindert de met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vernietigt de met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 gegeven boetebeschikking;
- vermindert de navorderingsaanslag ZVW 2014 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 5.324;
- vermindert de met betrekking tot de navorderingsaanslag ZVW 2014 gegeven belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig;
2015
- verklaart de hoger beroepen die betrekking heeft op de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen gegrond (hoger beroepen met de nummers 20/00655 en 20/00656);
- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond voor zover die betrekking hebben op de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikkingen;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.469;
- vermindert de aanslag ZVW 2015 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen ZVW van € 4.369; en
- vermindert de met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 gegeven belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig;
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op 4 januari 202 aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers P. Fortuin
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.De inspecteur heeft zich tijdens de zitting akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van een betaling aan [C] .
2.De inspecteur heeft zich in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van deze kostenpost die betrekking heeft op een betaling aan [bedrijf 2] .
3.Bij uitspraak op bezwaar is al rekening gehouden met € 1.525. De inspecteur heeft zich tijdens de zitting akkoord verklaard met het in aanvulling hierop, in aanmerking nemen van een betaling van € 1.525 aan [bedrijf 2] .
4.De inspecteur heeft zich in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van deze kostenpost.
5.De inspecteur heeft zich in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van deze kostenpost.
6.Bij uitspraak op bezwaar is al rekening gehouden met € 928. De inspecteur heeft zich in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van een aanvullende aftrek van € 259.
7.De inspecteur heeft zich in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van deze kostenpost.
8.De inspecteur heeft zich in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van deze kostenpost. De post heeft betrekking op de aankoop van een monitor (€ 83), batterij voor een rekenmachine (€ 10) en TomTom (€ 82).
9.Bij uitspraak op bezwaar is al rekening gehouden met € 483. De inspecteur heeft zich in het in hoger beroep overgelegde verweerschrift akkoord verklaard met het in aanmerking nemen van een aanvullende aftrek van € 125.
10.(€ 2.345 (uitbesteed werk) + € 63 (assurantie))/2 = € 1.204.
11.(€ 2.160 (uitbesteed werk) + € 531 (juridisch advies))/2 ≈ € 1.346.
12.(€ 669 (onderhoud software) + € 175 (kleine inventaris))/2 = € 422. € 422 + € 20 (onbenoemd) = € 442.
13.(€ 1.525 (uitbesteed werk) + € 259 (onderhoud software) + € 125 (kleine inventaris))/2 ≈ € 955.
14.€ 974/2 = € 487 aangezien de inspecteur zich tijdens de zitting akkoord heeft verklaard met de door belanghebbende bepleite omzet van € 34.571 en daarmee met een omzetcorrectie van € 974 aangezien in de belaste omzet van € 35.545 de omzet 0% BTW van € 974 dubbel in aanmerking was genomen.
15.€ 1.204 x 0,12 ≈ € 144.
16.€ 1.346 x 0,14 ≈ € 188.
17.(€ 442 + € 487) x 0,14 ≈ € 130.
18.€ 955 x 0,14 ≈ € 133.
19.Vgl. Hoge Raad 7 maart 1956, BNB 1956/134; 11 mei 1977, BNB 1977/141; 29 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0831 en 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3495.
20.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, onder 3.13.2.