ECLI:NL:HR:2002:AE0831

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36513
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige aanslag inkomstenbelasting en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 januari 2000, betreffende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De belanghebbende had op zijn verzoek een voorlopige aanslag tot een bedrag van negatief ƒ 2770 vastgesteld gekregen. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam is en dagelijks 72 kilometer enkele reis van zijn woonplaats naar zijn werk reist. Hij verzocht in zijn bezwaarschrift om aftrek van de kosten van het woon-werkverkeer, voor zover deze niet door zijn werkgever zijn vergoed. De Inspecteur heeft echter slechts het forfaitaire bedrag voor de reiskosten in aftrek toegelaten.

Het Hof heeft het beroep van belanghebbende verworpen en geoordeeld dat, voor zover hij een beroep deed op een hardheidsclausule, het Hof niet bevoegd is om daarover te oordelen. De Hoge Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de bevoegdheid om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, zoals bedoeld in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet aan de rechter toekomt, maar aan de Minister van Financiën. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Nr. 36.513
29 maart 2002
PdM
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 januari 2000, nr. 273/99, betreffende na te melden voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Voorlopige aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 op zijn verzoek een voorlopige aanslag tot een bedrag van negatief ƒ 2770 vastgesteld, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is werkzaam in dienstbetrekking. Hij reist dagelijks per auto van zijn woonplaats naar zijn werk en terug. De afstand bedraagt 72 kilometer enkele reis. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om aftrek van de kosten van het woon-werkverkeer voorzover deze hem niet zijn vergoed. De Inspecteur heeft slechts het forfaitaire bedrag voor de reiskosten in aftrek toegelaten.
3.2. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende verworpen. Het heeft daarbij onder meer geoordeeld dat voorzover belanghebbende (impliciet) een beroep heeft gedaan op toepassing van een hardheidsclausule, dit hem niet kan baten, nu het Hof niet bevoegd is over toepassing daarvan te oordelen.
3.3. De hiertegen gerichte klacht van belanghebbende, die 's Hofs oordeel aldus leest dat het Hof "zich niet bevoegd acht om, als er al geen andere redenen zijn, op grond van een hardheidsclausule af te wijken van de beslissing van de Inspecteur", berust klaarblijkelijk op de opvatting dat het Hof een zodanige bevoegdheid wél zou hebben. Die opvatting is onjuist. De in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde bevoegdheid om voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen, komt niet toe aan de rechter, maar is voorbehouden aan de Minister van Financiën. De klacht faalt derhalve.
3.4. Ook voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst, L. Monné, P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2002 .