In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belastingplichtige die in België woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting (IB) 2017 die door de inspecteur van de Belastingdienst aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de belastingrentebeschikking, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.
De kern van het geschil draait om de vraag of de belanghebbende recht heeft op een hogere uitbetaling van de algemene heffingskorting en een hogere vergoeding van belastingrente. De belanghebbende stelt dat de verminderingen die zijn toegepast bij de berekening van de heffingskorting in strijd zijn met het belastingverdrag tussen Nederland en België, omdat deze leiden tot een oneigenlijke heffing over haar pensioeninkomsten. Het hof oordeelt echter dat het belastingverdrag geen bepalingen bevat die de toepassing van de heffingskortingen in de weg staan, en dat de non-discriminatiebepaling niet van toepassing is, aangezien de belanghebbende de Nederlandse nationaliteit heeft.
Het hof concludeert dat de berekening van de heffingskortingen correct is uitgevoerd en dat de belanghebbende geen recht heeft op een hogere teruggaaf. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.