In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 en een beschikking belastingrente. De belanghebbende, een onderneming die onder andere caravans verhandelt, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De inspecteur had de aanslag gebaseerd op bevindingen uit een boekenonderzoek, waarbij onder andere een verschil in de voorraad caravans werd geconstateerd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting heeft het hof vastgesteld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de inspecteur niet alle relevante stukken heeft overgelegd. Het hof oordeelt dat de inspecteur de correcties op de winst terecht heeft aangebracht, en dat de belastingrente correct is berekend volgens de wettelijke bepalingen. De belanghebbende heeft geen bewijs kunnen leveren voor haar claims over de afwaardering van de caravans en de loonbelastingschuld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat er geen recht op bestaat. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 oktober 2022.