In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrekbaarheid van rente van een eigenwoningschuld. De belanghebbende, een vrouw die in 2014 een eigen woning verwierf, had een hypothecaire lening bij een bank en een geldlening bij haar vader. In haar aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2016 had zij alleen de lening bij de bank als eigenwoningschuld opgegeven, terwijl zij de lening bij haar vader niet had vermeld. Dit leidde tot een aanslag die alleen de rente van de banklening in aftrek bracht. Na het indienen van een herziene aangifte waarin zij alsnog de rente van de lening bij haar vader wilde aftrekken, werd deze aangifte door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van de rente van de lening bij haar vader, omdat zij niet tijdig de vereiste gegevens had verstrekt in haar aangifte. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het tijdig voldoen aan de verplichting om de gegevens te verstrekken een voorwaarde is om de lening als eigenwoningschuld aan te merken. De Hoge Raad stelde vast dat de belanghebbende niet aan deze verplichting had voldaan, waardoor de lening niet als eigenwoningschuld kon worden aangemerkt en de rente niet aftrekbaar was. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en bevestigde de uitspraak van het Hof.