Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/370556 / KG ZA 21-280)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende een wijziging van eis, met grieven en producties 30 tot en met 45;
- de door [de cooperatieve vereniging] genomen conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep;
- de door VEB genomen memorie van antwoord met productie 9 (nadien vernummerd tot 7);
- de op 25 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 7 januari 2022 door VEB toegezonden productie 10 (nadien vernummerd tot 8), die VEB bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
- de bij H12-formulier van 11 januari 2022 door [de cooperatieve vereniging] toegezonden producties 46 en 47, die [de cooperatieve vereniging] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
- 1. [de cooperatieve vereniging] is een coöperatieve vereniging die voorziet in de huisvesting van haar leden. Die leden zijn, kort gezegd, scholen in het voortgezet onderwijs in Breda en omstreken.
- 2. Scholen die als lid bij [de cooperatieve vereniging] zijn aangesloten, althans een aantal daarvan, hebben/heeft zich ook aangesloten bij de Stichting tot bevordering van Internationaal Onderwijs in Zuidwest Nederland (hierna: ISB).
- 3. [de cooperatieve vereniging] is eigenaar van het perceel [adres] te [plaats] (kadastraal bekend gemeente Breda , sectie [sectieletter] nr. [sectienummer] , hierna: het perceel). Op het perceel staan gebouwen van het Mencia de Mendoza Lyceum . ISB wilde op het sportterrein van dit lyceum tijdelijke huisvesting realiseren voor een internationale school. [de cooperatieve vereniging] heeft ISB daar toestemming voor gegeven.
- 4. In opdracht van ISB heeft [systeembouw] B.V (hierna te noemen: VSU) in 2011 op het perceel een tijdelijk schoolgebouw (hierna het semipermanente schoolgebouw) gerealiseerd.
- 5. VSU heeft het semipermanente schoolgebouw bij huurovereenkomst van 6 juli 2011 verhuurd aan ISB. In de huurovereenkomst staat onder meer dat het gehuurde betreft semipermanente huisvesting gelegen op het voormalig sport/gymterrein, bestaande uit ca 1800 m2 verdeeld over twee bouwlagen, dat de huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar, ingaande 31 augustus 2011 en lopende tot en met 31 augustus 2016 en dat de huurrijs op jaarbasis € 277.667,00 (excl. BTW) bedraagt.
- 6. Bij, althans volgens de tekst van een overeenkomst van 3 april 2013 heeft VSU het schoolgebouw, samen met een aantal andere tijdelijke schoolgebouwen, alsmede de in verband met die gebouwen afgesloten huurovereenkomsten, overgedragen VEB.
- 7. VSU heeft haar huurders, waaronder ISB, vervolgens bij brief van 4 april 2013 bericht dat VEB met ingang van 1 januari 2013 de verhuurder is. ISB heeft vanaf april 2013 de huur voor het schoolgebouw aan VEB betaald.
- 8. ISB heeft, met de (onder voorwaarden gegeven) toestemming van VEB, een aanbouw aan het schoolgebouw gerealiseerd.
- 9. Op 11 november 2014 is VSU failliet verklaard.
- 10. [de cooperatieve vereniging] heeft zich korte tijd later op het standpunt gesteld dat zij door natrekking eigenaar is geworden van het schoolgebouw. [de cooperatieve vereniging] heeft aan ISB bericht dat de huurpenningen uitsluitend bevrijdend aan [de cooperatieve vereniging] betaald kunnen worden.
- 11. Vanaf maart 2015 heeft ISB de betaling van de huur aan VEB opgeschort op grond van artikel 6:37 BW.
- 12. VEB heeft in kort geding betaling van de huurpenningen door ISB gevorderd. De vordering is bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2015 afgewezen.
- 13. ISB heeft vervolgens de huurovereenkomst met VEB per brief van 27 oktober 2015 opgezegd per 31 augustus 2016 (het einde van de overeengekomen looptijd). De huurovereenkomst is als gevolg daarvan geëindigd op 31 augustus 2016.
- 14. ISB is het schoolgebouw na 31 augustus 2016 blijven gebruiken. ISB heeft daartoe als huurder met ingang van 1 september 2016 een huurovereenkomst gesloten met [de cooperatieve vereniging] als verhuurder van het schoolgebouw voor een huurprijs van, afgerond, € 10.000,-- per jaar.
- 15. In de loop van 2018 is op het terrein van het Mencia de Mendoza Lyceum een nieuw, permanent schoolgebouw gerealiseerd voor de huisvesting van ISB. ISB heeft dit nieuwe gebouw omstreeks de jaarwisseling 2018/2019 betrokken.
- 16. Begin 2019 is in opdracht van ISB dan wel in opdracht van [de cooperatieve vereniging] gestart met de sloop van het (oude) semipermanente schoolgebouw. Die sloop is voltooid.
- 17. [de cooperatieve vereniging] heeft VEB in een bodemprocedure gedagvaard en (in conventie) gevorderd te verklaren voor recht dat zij door natrekking eigenaar is geworden van het semipermanente schoolgebouw en voor recht te verklaren dat ingevolge deze natrekking alle rechten en verplichtingen van de verhuurder uit hoofde van de op 6 juli 2011 tussen VSU als verhuurder en ISB als huurder per 31 augustus 2011 zijn overgegaan op [de cooperatieve vereniging] . VEB heeft bij voorwaardelijke eis in reconventie – voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat sprake is van natrekking – een verklaring voor recht gevorderd dat [de cooperatieve vereniging] onrechtmatig heeft gehandeld jegens VEB en verplicht is tot betaling van de door VEB geleden en nog te lijden schade. Ter bepaling van de schade heeft VEB verwijzing naar de schadestaat gevorderd.
- 18. Bij eindvonnis van 25 januari 2017 heeft de rechtbank de vordering van [de cooperatieve vereniging] in conventie afgewezen, waardoor de rechtbank niet is toegekomen aan de eis van VEB in voorwaardelijke reconventie.
- 19. [de cooperatieve vereniging] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Dat hoger beroep heeft geleid tot een eindarrest van dit hof van 22 januari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:173. Bij dat arrest heeft het hof het eindvonnis van 25 januari 2017 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in conventie voor recht verklaard dat [de cooperatieve vereniging] door natrekking eigenaar is (geworden) van het semipermanente schoolgebouw. Omdat daardoor de voorwaarde waaronder VEB de vordering in reconventie had ingesteld, in vervulling ging, heeft het hof ook een beslissing gegeven op die vordering. Het hof heeft in reconventie voor recht verklaard dat [de cooperatieve vereniging] verplicht is tot betaling van de door VEB geleden en nog te lijden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [de cooperatieve vereniging] , en heeft bepaald dat die schade nader dient te worden vastgesteld in een schadestaatprocedure.
- 20. [de cooperatieve vereniging] heeft tegen het arrest van 22 januari 2019 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft dit cassatieberoep met toepassing van artikel 81 Wet RO verworpen bij arrest van 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1285.
- 21. VEB heeft in een bodemprocedure betaling van de huurpenningen door ISB gevorderd over de periode tot en met augustus 2016. Die vordering is door de kantonrechter grotendeels toegewezen bij eindvonnis van 8 juni 2016.
- 22. ISB is in hoger beroep gekomen van dit vonnis van de kantonrechter. In dat hoger beroep heeft dit hof op 6 november 2018 een tussenarrest gewezen (ECLI:NL:GHSHE:2018:4602) en op 2 juli 2019 een eindarrest (ECLI:NL:GHSHE:2019:2334). Bij dat eindarrest heeft het hof het vonnis van de kantonrechter van 8 juni 2016 vernietigd voor wat betreft de door de kantonrechter toegewezen contractuele boetes (in plaats daarvan heeft het hof ISB veroordeeld tot betaling van hogere boetebedragen) en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
- 23. ISB heeft tegen dit arrest en het tussenarrest cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft dit cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO verworpen bij arrest van 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1287.
- 24. VEB heeft ISB en [de cooperatieve vereniging] bij dagvaarding van 30 mei 2017 in rechte betrokken en gevorderd, zeer kort samengevat, primair veroordeling van ISB tot ontruiming van het gehuurde en veroordeling van [de cooperatieve vereniging] tot medewerking aan die ontruiming, en subsidiair veroordeling van ISB tot betaling van een gebruiksvergoeding voor iedere maand dat zij na 1 september 2016 gebruik blijft maken van het semipermanente schoolgebouw.
- 25. Deze procedure heeft geleid tot een eindvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2020, waarbij de vorderingen van VEB zijn afgewezen. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend.
- 26. Bij dagvaardingen van 16 januari 2019 heeft VEB ISB en [de cooperatieve vereniging] in kort geding betrokken en veroordeling van ISB en [de cooperatieve vereniging] gevorderd tot staking van de sloopwerkzaamheden aan het semipermanente schoolgebouw.
- 27. Bij kortgedingvonnis van 17 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant deze vorderingen van VEB afgewezen.
- 28. Bij op 16 april 2021 gedateerd verzoekschrift heeft VEB verlof gevraagd van de voorzieningenrechter om conservatoir derdenbeslag te mogen leggen ten laste van [de cooperatieve vereniging] met het oog op veiligstelling van verhaal voor haar – op grond van het arrest van 11 januari 2019 nog in een schadestaat vast te stellen – schadevordering. VEB heeft de voorzieningenrechter verzocht de vordering te begroten op € 8.000.000,-- inclusief rente en kosten.
- 29. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 19 april 2021 verleend, met begroting van de vordering, inclusief rente en kosten, op € 8.000.000,-- en met bepaling dat de eis in de hoofdzaak binnen 14 dagen na het (eerstgelegde) beslag dient te worden ingesteld.
- 30. VEB heeft vervolgens op 20 april 2021 conservatoir beslag gelegd ten laste van [de cooperatieve vereniging] onder, voor zover thans van belang, de Rabobank. Het beslag onder de Rabobank heeft doel getroffen voor een bedrag van afgerond € 945.000,--.
- 31. Op 30 april 2021 heeft VEB de dagvaarding in de schadestaatprocedure laten betekenen aan [de cooperatieve vereniging] . Bij deze dagvaarding vordert zij veroordeling van [de cooperatieve vereniging] tot betaling van € 6.705.375,-- wegens ná 1 januari 2019 gederfde inkomsten uit de exploitatie van het schoolgebouw, € 712.700,-- wegens over de periode van 1 september 2016 tot 1 januari 2019 gederfde huurbetalingen van ISB, € 136.264,86 ter zake van kosten van gevoerde procedures en € 25.840,-- ter zake de kosten van een door BDO opgesteld schaderapport, met veroordeling van [de cooperatieve vereniging] in de proceskosten.
- opheffing van het op 20 april 2021 door VEB onder de Rabobank gelegde conservatoire derdenbeslag;
- althans VEB te veroordelen om dit beslag binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- en VEB te verbieden om opnieuw beslag te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- VEB heeft bij het vragen van verlof voor de beslaglegging essentiële informatie verzwegen en de beslagrechter onjuist geïnformeerd. Reeds om die reden moet het beslag worden opgeheven.
- De door VEB gestelde vordering is ondeugdelijk, omdat de door VEB gehanteerde schadeberekening op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Het beslag is ook onnodig.
- [de cooperatieve vereniging] heeft een spoedeisend belang bij opheffing van het beslag, omdat zij door het beslag ernstig wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering.
- Bij het leggen van het beslag zijn geen op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen verzuimd (rov. 4.2).
- [de cooperatieve vereniging] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat VEB bij het vragen van verlof voor het beslag in strijd heeft gehandeld met de “waarheidsplicht” van artikel 21 Rv. Er is in zoverre geen aanleiding om de beslagen op te heffen (rov. 4.3 en 4.4).
- [de cooperatieve vereniging] is er in dit kort geding niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de door VEB gestelde vordering ondeugdelijk is (rov. 4.5 tot en met 4.10).
- [de cooperatieve vereniging] is er evenmin in geslaagd om aannemelijk te maken dat het door VEB ten laste van [de cooperatieve vereniging] gelegde beslag onnodig is (rov. 4.11).
- Onvoldoende aannemelijk is dat VEB het beslag alleen gebruikt om [de cooperatieve vereniging] onder druk te zetten. Van misbruik van recht door VEB is geen sprake (rov. 4.12).
- Ook een afweging van de wederzijdse belangen leidt er niet toe dat het beslag moet worden opgeheven (rov. 4.13).
- De vordering tot opheffing van de beslagen moet dus worden afgewezen. Ook de vordering tot het opleggen van een verbod aan VEB om opnieuw beslag te leggen, moet worden afgewezen (rov. 4.14).
- primairopheffing van het op 20 april 2021 door VEB onder de Rabobank gelegde conservatoire derdenbeslag, althans veroordeling van VEB om het beslag binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- subsidiairopheffing van dat beslag nadat [de cooperatieve vereniging] vervangende zekerheid heeft gesteld voor een bedrag van € 173.000,--, althans veroordeling van VEB om het beslag op te heffen nadat [de cooperatieve vereniging] vervangende zekerheid heeft gesteld voor een bedrag van € 173.000,--, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- enVEB te verbieden om opnieuw beslag te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- De door [de cooperatieve vereniging] gestelde pogingen om te komen tot afspraken over de verwijdering van het schoolgebouw eindigden in juli 2018. Daarna heeft geen overleg meer plaatsgevonden.
- Ten tijde van de gestelde pogingen uit de eerste helft van 2018 was het schoolgebouw nog volop in gebruik door ISB, zodat het gebouw niet leeg en ontruimd ter beschikking kon worden gesteld en van een reële gelegenheid tot het demonteren van het schoolgebouw geen sprake was;
- Toen VEB verlof vroeg voor het leggen van beslag was haar niet bekend dat [de cooperatieve vereniging] in de schadestaatprocedure het verweer zou willen voeren dat aan de zijde van VEB sprake was van eigen schuld.
- voor recht verklaard dat [de cooperatieve vereniging] verplicht is tot betaling van de door VEB geleden en nog te lijden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [de cooperatieve vereniging] ;
- bepaald dat die schade nader dient te worden vastgesteld in een schadestaatprocedure.
- € 6.705.375,-- wegens in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2048 gederfde inkomsten uit de exploitatie van het schoolgebouw;
- € 712.700,-- wegens over de periode van 1 september 2016 tot 1 januari 2019 gederfde huurbetalingen van ISB;
- € 136.264,86 ter zake van kosten van gevoerde procedures;
- € 25.840,-- ter zake de kosten van een door BDO opgesteld schaderapport.