In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Stichting tot Bevordering van Internationaal Onderwijs in Zuidwest Nederland (hierna: ISB) tegen de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 november 2018 en 2 juli 2019. ISB heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze arresten, waarbij de verweerders in cassatie, gezamenlijk aangeduid als [verweerders], een verweerschrift tot verwerping hebben ingediend, dat tevens een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep bevatte. De zaak is behandeld met inachtneming van de schriftelijke conclusies van de Advocaat-Generaal W.L. Valk, die tot verwerping van het principaal cassatieberoep strekte.
De Hoge Raad heeft de klachten van ISB over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is genomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen verdere behandeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en ISB veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien ISB deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan.