Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
,
1.[geïntimeerde 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer: C/03/223552/HA ZA 16- 429)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de incidentele vordering ex art. 351/235 Rv, tevens memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord in het incident;
- het arrest in het incident van 3 augustus 2021;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met producties);
- de akte tot uitlaten van [geïntimeerden] d.d. 4 januari 2022;
- de antwoordakte van ABC d.d. 1 februari 2022;
3.De beoordeling
(B) veroordeling van ABC tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 2.845,=, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 september 2017;
- dat op grond van het arrest van 16 december 2014 de koopovereenkomst van 20 mei 2008 na ommekomst van de termijn van 30 dagen na betekening van dat arrest (derhalve op 27 mei 2016) is ontbonden, en ABC de als gevolg van die ontbinding door [geïntimeerden] geleden schade dient te vergoeden (r.o. 4.6 vs 2 mei 2018);
- dat de door ABC aan [geïntimeerden] verschuldigde schadevergoeding dient te worden bepaald door vergelijking van de vermogenssituatie van [geïntimeerden] zoals die zou zijn voortgevloeid uit perfecte wederzijdse nakoming van de koopovereenkomst van 20 mei 2008 (positief contractsbelang) met de vermogenssituatie van [geïntimeerden] zoals die zou resulteren uit een ontbinding zonder schadevergoeding (…) (r.o. 4.7 vs 2 mei 2018);
- dat de rechtbank het aangewezen achtte om een deskundige te benoemen ter bepaling van de waarde van het verkochte onroerend goed per 27 mei 2016.
‘Dat betekent dat als waarde zal worden aangehouden € 820.434,=. Afgezet tegen de verkoopprijs van € 989.500,= levert dit een schade op van € 169.066,=. Voorts kwalificeert als schade ... de door [geïntimeerden] misgelopen wettelijke rente over € 989.500,= gedurende de periode 15 januari 2009 ... tot 27 mei 2016 ad € 258.167,78. Dit leidt tot een schadebedrag van € aan 427.233,78, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2016 tot de dag van volledige betaling.’(toev. hof: welke wettelijke rente door de rechtbank uiteindelijk, kennelijk in navolging van de vordering van [geïntimeerden] , is toegewezen vanaf 29 mei 2016).
De kosten van planschade zijn weliswaar niet meer afdwingbaar aan de initiatiefnemer, maar nog altijd wel aan degene die een omgevingsvergunning toegekend krijgt. Deze eindgebruiker zal het risico alsnog in zijn aankoopbedrag verdisconteren’. De rapportage van [persoon D] leidt het hof dan ook niet tot een andere conclusie dan in r.o. 3.5.3 in verband met grief IV al is verwoord.
dat zij het, gelet op de weigerachtige houding van ABC om af te nemen, alleszins begrijpelijk achtte dat [geïntimeerden] heeft geaarzeld om de op het bedrijf betrekking hebbende verzekeringen te beëindigen, dit nog ervan afgezien dat de gebouwen ook zonder exploitatie van het bedrijf verzekerd dienden te blijven’.
- [geïntimeerden] heeft het in zijn productie 40 opgevoerde totaalbedrag aan verzekeringskosten van € 31.719,37 onvoldoende onderbouwd. Als productie 55 heeft hij slechts een aantal prolongatienota’s overgelegd voor wisselende kwartaalbedragen;
- [geïntimeerden] heeft zijn bedrijf helemaal niet gestaakt maar gewoon voortgezet totdat hij dit om leeftijdsredenen is gaan staken. De verzekeringskosten zijn ten behoeve van die bedrijfsvoering gemaakt. Als er al reden zou zijn om die kosten als schade ten gevolge van de wanprestatie van ABC voor rekening van ABC te brengen, moet ook de opbrengst van de bedrijfsvoering als ten gevolge van die wanprestatie genoten voordeel bij de schadeberekening worden betrokken;
- Bij een staking van de bedrijfsvoering in 2008, kan een tot 27 mei 2017 voortzetten van een bedrijfsverzekering tot mei 2016 toch niet ‘begrijpelijk’ worden geacht.
dat van een feitelijke staking van de bedrijfsvoering of een bedoeling daartoe nimmer sprake is geweest maar dat [geïntimeerden] inmiddels in augustus 2013 wel heeft besloten (vanwege leeftijd, gezondheidssituatie en procedurele omstandigheden) om (waarschijnlijk) geen gebruik meer te maken van zijn vergunning en op 28 augustus 2013 de gemeente Venray heeft verzocht om de vergunning in te trekken’. [geïntimeerden] heeft bij memorie van antwoord geen afdoende verklaring gegeven waarom hij dit heeft gesteld als dit niet de realiteit zou zijn geweest. Hij stelt wel (mva 44) dat in oktober 2008 de installaties uit de stallen waren gehaald en er bij gebreke van voorzieningen nog maar een beperkte exploitatie mogelijk was maar ook dat is niet de voorstelling van zaken zoals hij die gaf in zijn brief van 22 augustus 2009 aan de gemeente, waarin hij schreef dat de silo’s voor schoonmaak- en renovatiewerkzaamheden weg moesten en dat deze, toen ABC niet afnam, weer zijn teruggekomen. Aldus heeft [geïntimeerden] onvoldoende duidelijke en overtuigende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan blijken van de mate waarin [geïntimeerden] de bedrijfsvoering na het niet afnemen van het gekochte door ABC nog heeft voortgezet. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerden] aldus onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat hij ten gevolge van de niet nakoming van de koopovereenkomst door ABC geconfronteerd is met kosten van een gehandhaafde bedrijfsverzekering zonder dat daar inkomsten of andere voordelen tegenover hebben gestaan. Dergelijke inkomsten of andere voordelen zijn evenzeer een gevolg van de niet afname van de percelen. Ook deze dienen te worden betrokken bij de vraag of en welke schade [geïntimeerden] heeft geleden (vgl. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483).