5.1.In overweging 2.1 t/m 2.3 van het tussenvonnis van 17 juli 2013 heeft de rechtbank een aantal feiten vastgesteld. Partijen hebben daartegen geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Daarnaast staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast.
Het hof zal hierna een samenvatting geven van de relevante feiten.
a. ABC (voorheen genaamd [architectenburo] , hierna zal telkens de naam ABC gebruikt worden) exploiteert sinds 1989 een architectenbureau en een onderneming op het gebied van projectontwikkeling.
[appellant 2] is blijkens een overgelegd uittreksel uit het handelsregister, met bijgevoegd de handelsregisterhistorie, sinds 1989 (enig) bestuurder van ABC (zie productie 2 bij de inleidende dagvaarding). [appellante 3] was van 20 december 1995 tot en met 1 mei 2011 ook bestuurder van ABC. [appellant 2] en [appellante 3] waren in die periode samen de enige bestuurders van ABC.
[appellant 2] was van 1 juli 2006 tot 1 december 2010 ook bestuurder van de in 2005 opgerichte naamloze vennootschap naar Belgisch recht, genaamd All Technology Investment Group N.V. (hierna: ATI). [bestuurder] was toen ook bestuurder van ATI.
Op 20 mei 2008 hebben [geïntimeerden] hun boerderij met een aantal omliggende percelen en opstallen (hierna ook aan te duiden als: de onroerende zaken) aan ABC verkocht tegen een koopprijs van € 990.000,-. Daarbij is afgesproken dat de levering zal plaatsvinden op 31 december 2008.
Op 11 juli 2008 hebben ABC en ATI een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarin, kort gezegd, ABC aan ATI heeft toegezegd € 3.000.000,- te investeren als bijdrage in de research (waarmee ATI volgens de overeenkomst een begin had gemaakt), ontwikkeling, aankoop, vercommercialisering en verkoop van race simulatoren. Verder is in de overeenkomst bepaald dat ABC een aantal onroerende zaken aan ATI ‘verpandt’ tot zekerheid van onder meer de toegezegde leningen/investeringen. De overeenkomst is door [appellant 2] ondertekend namens ABC en door [bestuurder] namens ATI. Zij hebben op die wijze ook een verklaring ondertekend, die eveneens op 11 juli 2008 is gedateerd, waarin de overeenkomst van 11 juli 2008 per die datum met wederzijds goedvinden wordt ontbonden en ABC en ATI elkaar finale kwijting verlenen.
Omdat ABC op 31 december 2008 niet is overgegaan tot afname van de onroerende zaken en betaling van de koopprijs, is ABC door [geïntimeerden] bij brief van 5 januari 2009 in gebreke gesteld en gesommeerd tot nakoming van de koopovereenkomst. ABC heeft daaraan geen gehoor gegeven. Vervolgens zijn [geïntimeerden] op 26 februari 2009 een kort geding tegen ABC gestart. In het hoger beroep daarvan is ABC bij arrest van 29 december 2009 door het hof veroordeeld om mee te werken aan de juridische levering van de onroerende zaken binnen twee weken nadat aan de door het hof in dat arrest geformuleerde voorwaarden is voldaan.
Bij brief van 5 mei 2010 hebben [geïntimeerden] aan ABC medegedeeld dat is voldaan aan de door het hof gestelde voorwaarden, en ABC gesommeerd om uiterlijk op
20 mei 2010 mee te werken aan de levering. ABC is daarop niet overgegaan tot afname van de onroerende zaken en betaling van de koopprijs aan [geïntimeerden]
Bij notariële akte van 17 mei 2010 heeft ABC op vrijwel al haar onroerende zaken
– die daarvoor vrij van hypotheek waren – een hypotheek verleend aan ATI. De hypotheek is verleend voor een bedrag van € 2.500.000,- in hoofdsom (exclusief rente en kosten ad € 875.000,-), tot zekerheid van, kort samengevat, al hetgeen ABC blijkens de administratie van ATI aan haar verschuldigd is of zal zijn uit welke hoofde dan ook. Bij het verlijden van de akte is [naam] namens ABC opgetreden. Zij handelde daarbij als schriftelijk gevolmachtigde van [appellant 2] en [appellante 3] , die op hun beurt bij het geven van de volmacht handelden als gezamenlijk bevoegd bestuurders van ABC.
i. Op 8 december 2010 hebben [geïntimeerden] ten laste van ABC conservatoir beslag laten leggen op onroerende zaken van ABC. Het gaat hier om dezelfde onroerende zaken als waarop ABC op 17 mei 2010 een hypotheek had verleend aan ATI.
Naast de kort gedingprocedure die [geïntimeerden] in 2009 zijn gestart tegen ABC (zie hierboven onder f), hebben [geïntimeerden] op 12 november 2009 een bodemprocedure tegen ABC aanhangig gemaakt. Dit heeft in eerste instantie geresulteerd in een vonnis van de rechtbank Roermond van 15 december 2010. In dit uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis is ABC veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van dat vonnis medewerking te verlenen aan het verlijden van de transportakte ter zake de door [geïntimeerden] aan ABC verkochte onroerende zaken, op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag met een maximum van € 1.500.000,-. Daarnaast is ABC veroordeeld om uiterlijk bij de levering de koopprijs van
€ 990.000,- te betalen.
[geïntimeerden] hebben het vonnis van 15 december 2010 op 23 december 2010 aan ABC laten betekenen. ABC heeft ook daarna de van [geïntimeerden] gekochte onroerende zaken niet afgenomen en de koopprijs niet aan hen betaald. [geïntimeerden] hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat ABC dwangsommen tot het maximumbedrag van € 1.500.000,- heeft verbeurd en dat het op 8 december 2010 gelegde conservatoir beslag is overgegaan in een executoriaal beslag.
Bij notariële akte van 9 mei 2011 en 23 september 2011 heeft ABC aan ATI hypotheken verleend op drie percelen grond respectievelijk op één perceel grond, voor een bedrag van € 200.000,- in hoofdsom (exclusief rente en kosten ad 80.000,-). De hypotheken zijn verleend tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen ATI van ABC te vorderen heeft uit welke hoofde dan ook. Bij beide aktes heeft [appellant 2] ABC vertegenwoordigd als haar bestuurder.
Bij vonnis van 23 mei 2011 van de rechtbank van Koophandel in [plaats] , België, is ABC bij verstek veroordeeld om € 2.054.236,94 met rente aan ATI te betalen, onder andere omdat ABC haar verplichtingen uit de overeenkomst van 11 juli 2008 niet nakwam. ABC heeft tegen dat vonnis geen verzet of hoger beroep ingesteld, met als gevolg dat het vonnis onherroepelijk is geworden.
Op 11 oktober 2011 heeft er in opdracht van ATI als hypotheekhouder ten overstaan van de notaris een executieveiling plaatsgevonden waarbij de volgende onroerende zaken van ABC zijn geveild:
- een groot deel van de onroerende zaken waarop ATI op 17 mei 2010 een hypotheek had verkregen en waarop [geïntimeerden] op 8 december 2010 beslag hadden laten leggen;
- de drie percelen waarop ATI op 9 mei 2011 een hypotheek had verkregen.
Al deze zaken zijn in het openbaar verkocht en door ATI gegund aan de betreffende kopers tegen een koopprijs van in totaal € 1.241.000,-.
Na de veiling en gunning heeft ABC aan de notaris medegedeeld dat de veiling naar haar mening niet rechtsgeldig was. ABC stelde zich op het standpunt dat de door haar aan ATI verleende hypotheken niet rechtsgeldig waren, onder meer omdat een titel voor de hypotheken ontbrak doordat de overeenkomst van 11 juli 2008 diezelfde dag was ontbonden tegen finale kwijting.
ABC heeft vervolgens derdenbeslag onder de veilingkopers gelegd ter zake de koopprijs die zij aan de notaris moeten betalen. [geïntimeerden] hebben dat daarna ook gedaan. ABC en [geïntimeerden] hebben ook derdenbeslag gelegd onder de notaris.
Op 9 januari 2012 hebben [geïntimeerden] ook nog ten laste van [appellant 2] en [appellante 3] conservatoir beslag gelegd op een aantal onroerende zaken waarvan zij eigenaar zijn.
Bij arrest van 16 december 2014 heeft dit hof het vonnis van de rechtbank Roermond van 15 december 2010 in de bodemzaak (zie hierboven onder j) vernietigd en ABC veroordeeld om i) binnen 30 dagen na betekening van dat arrest medewerking te verlenen aan het verlijden van de transportakte ter zake de door [geïntimeerden] aan ABC verkochte onroerende zaken en ii) de koopprijs (die het hof op € 989.500,- heeft gesteld) vermeerderd met rente te betalen. Anders dan de rechtbank, heeft het hof geen dwangsom verbonden aan het verlenen van bedoelde medewerking.
Verder heeft het hof, voor het geval ABC niet binnen 30 dagen na betekening van het arrest aan de veroordeling zou voldoen, i) de tussen [geïntimeerden] en ABC gesloten koopovereenkomst ontbonden en ii) ABC veroordeeld tot vergoeding van de schade als gevolg van de ontbinding, op te maken bij staat.
De Hoge Raad heeft op 15 april 2016 het cassatieberoep verworpen dat [geïntimeerden] hadden ingesteld tegen het arrest van het hof van 16 december 2014, waardoor dat arrest onherroepelijk is geworden.
Vervolgens hebben [geïntimeerden] op 28 april 2016 dat arrest van het hof aan ABC laten betekenen. Het transport van de door [geïntimeerden] aan ABC verkochte onroerende zaken werd gepland op 27 mei 2016. Bij e-mail van 25 mei 2016 deelde [appellant 2] echter aan de notaris mede, kort samengevat, dat het geplande transport niet door kon gaan omdat er geen middelen waren om de koopprijs te voldoen.
Omdat ABC niet binnen 30 dagen na betekening van het arrest van het hof medewerking heeft verleend aan het verlijden van de transportakte en de koopprijs niet heeft betaald, is de voorwaarde ingetreden waaronder het hof de ontbinding van de koopovereenkomst heeft uitgesproken. Bij brief van 27 mei 2016 hebben [geïntimeerden] nog aan ABC bevestigd dat de koopovereenkomst is ontbonden.
5.2.1.[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg naast [appellanten] ook ATI en [bestuurder] gedagvaard. [geïntimeerden] hebben in conventie, na eiswijziging en voor zover in hoger beroep nog van belang, samengevat gevorderd:
voor recht te verklaren dat bij brieven van 25 november 2011 de op 17 mei 2010 en 9 mei 2011 gevestigde hypotheken rechtsgeldig zijn vernietigd wegens pauliana, of om deze alsnog te vernietigen wegens pauliana;
de op 23 september 2011 gevestigde hypotheek te vernietigen;
voor recht te verklaren dat de overeenkomst van 11 juli 2008 tussen ATI en ABC en/of soortgelijke afspraken tussen hen in 2010, buitengerechtelijk zijn vernietigd bij akte van 30 januari 2013 wegens pauliana, of om deze alsnog te vernietigen wegens pauliana;
voor recht te verklaren dat [appellant 2] en [appellante 3] als bestuurders van ABC hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [geïntimeerden] geleden schade, te weten al hetgeen ABC aan [geïntimeerden] verschuldigd is en/of zal worden;
hoofdelijke veroordeling van [appellant 2] en [appellante 3] tot betaling van al hetgeen ABC aan [geïntimeerden] verschuldigd is en/of zal worden en onbetaald laat;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten, vermeerderd met rente.
5.2.2.[geïntimeerden] hebben aan hun vorderingen onder 1 t/m 3 ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat de door ABC aan ATI verleende hypotheken, de op 11 juli 2008 tussen ABC en ATI gesloten overeenkomst, en een eventuele herbevestiging in 2010 van de bij die ontbonden overeenkomst gemaakte afspraken, paulianeuze rechtshandelingen in de zin van artikel 3:45 BW betreffen en daarom vernietigbaar zijn.
De vorderingen onder 4 en 5 zijn kort gezegd gegrond op bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW.
5.2.3.In reconventie hebben [appellanten] , samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd:
[geïntimeerden] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis het door hen op 9 januari 2012 gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaken van [appellant 2] en [appellante 3] op te heffen en in de openbare registers door te halen, op verbeurte van een dwangsom;
[geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om aan [appellanten] te vergoeden alle schade die zij hebben geleden en zullen lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met rente,
met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, vermeerderd met rente.
5.2.4.[appellanten] hebben aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat het beslag dat [geïntimeerden] op 9 januari 2012 ten laste van [appellant 2] en [appellante 3] hebben laten leggen, moet worden opgeheven omdat [geïntimeerden] geen vordering hebben op [appellant 2] en [appellante 3] . Vanwege het ontbreken van een vordering op hen, is het beslag onrechtmatig gelegd. [geïntimeerden] zijn daarom aansprakelijk voor de schade die [appellant 2] en [appellante 3] daardoor lijden, aldus [appellanten]
5.2.5.Partijen hebben elkaars vorderingen over en weer bestreden.
5.2.6.De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 juli 2013 in conventie geoordeeld dat de investeringsovereenkomst van 11 juli 2008 niet paulianeus is aangegaan. Verder heeft de rechtbank in dat vonnis geoordeeld dat bovengenoemde hypotheken nietig zijn tegenover [geïntimeerden] wegens paulianeus handelen.
5.2.7.De rechtbank heeft in het eindvonnis van 6 september 2017 in conventie de hiervoor in 5.2.1 weergegeven vorderingen van [geïntimeerden] deels toegewezen en deels afgewezen. Dit heeft de rechtbank als volgt gedaan.
Op grond van wat in het tussenvonnis van 17 juli 2013 is overwogen heeft de rechtbank de vorderingen onder 1 (de verklaring voor recht) en 2 toegewezen, en de vordering onder 3 afgewezen voor zover die vordering de investeringsovereenkomst van 11 juli 2008 betreft. De rechtbank heeft de vordering onder 3 toegewezen voor zover die vordering ziet op de tussen ABC en ATI in 2010 gemaakte soortgelijke afspraken. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat de ontbindingsverklaring van 11 juli 2008 authentiek is, dat de investeringsovereenkomst van 11 juli 2008 daardoor op die datum is ontbonden en dat dit de herbevestiging in 2010 van de afspraken paulianeus maakt.
De rechtbank heeft de vordering onder 4 afgewezen ten aanzien van [appellante 3] . Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat niet (onderbouwd) is gesteld welk persoonlijk verwijt [appellante 3] treft dat leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank heeft de vordering onder 4 (deels) toegewezen ten aanzien van [appellant 2] , in die zin dat voor recht is verklaard dat hij als bestuurder van ABC aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade, te weten al hetgeen ABC aan [geïntimeerden] is verschuldigd. In verband hiermee heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. [appellant 2] wist of had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van ABC tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Door de paulianeuze handelingen te verrichten heeft [appellant 2] bewust de verhaalspositie van één schuldeiser, ATI, vergroot ten opzichte van de verhaalspositie van andere schuldeisers, terwijl daarvoor geen verplichting bestond. Er is minst genomen sprake van een vermoeden dat die bevoorrechte positie van ATI tot benadeling van de overige schuldeisers leidt.
De rechtbank heeft de onder 5 gevorderde betaling (die samenhangt met vordering 4) afgewezen. In dat kader heeft de rechtbank onder andere overwogen dat [geïntimeerden] de gestelde schade door de handelwijze van [appellant 2] onvoldoende hebben onderbouwd.
De rechtbank heeft in reconventie de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
Tot slot heeft de rechtbank ABC en [appellant 2] hoofdelijk veroordeeld in de door [geïntimeerden] in conventie gevorderde beslagkosten, de proceskosten van de procedure in conventie en in reconventie, en in de nakosten, vermeerderd met rente. In de verhouding tot [appellante 3] zijn [geïntimeerden] (naar het hof begrijpt: in conventie) veroordeeld in de proceskosten.