5.5Met de grieven V en VI keert [appellant] zich (deels dubbel) tegen de volledige rov. 4.4 van het vonnis van de rechtbank, waarin de rechtbank als volgt heeft overwogen:
“4.4. Het parkeerterrein is volgens [appellant] gebrekkig vanwege de ongebruikelijke inrichting, waardoor de aanwezige biggenruggen niet goed zichtbaar waren.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat biggenruggen (…) vaak op parkeerterreinen worden toegepast en dus geenszins ongebruikelijk zijn. In het algemeen kan van een voetganger op een parkeerterrein worden verwacht dat hij rekening houdt met biggenruggen of andere afscheidingen voor begrenzing van de parkeervakken.
Bij het oprijden van het terrein moet het voor [appellant] ook duidelijk zijn geweest hoe het parkeerterrein was ingericht en hij kon de aanwezigheid van de biggenruggen opmerken, aangezien deze zich aan de voorzijde van elk parkeervak bevinden. Op de door [appellant] overgelegde foto’s zijn de biggenruggen door hun reliëf ook goed zichtbaar, ook al verschilt de kleur ervan niet erg van het omliggende straatwerk. Het bezoek van [appellant] aan het kantoor van ABN AMRO vond overdag plaats, zodat aangenomen mag worden dat de biggenruggen met het daglicht voldoende zichtbaar waren.
De omstandigheid dat de biggenruggen gedeeltelijk aan het zicht onttrokken worden door geparkeerde auto’s is inherent aan de functie ervan, namelijk het bewerkstelligen dat een auto in het betreffende parkeervak niet te ver kan doorrijden.
Ook het feit dat de parkeervakken in een zogenaamd visgraatverband zijn gelegd is naar het oordeel van de rechtbank niet ongebruikelijk. Dat een andere indeling van het parkeerterrein in dit geval wellicht logischer zou zijn (zoals in de memo van [verkeersadvies] is aangegeven) maakt niet dat het parkeerterrein als zodanig gebrekkig is.
Uiteraard mag van ABN AMRO worden verwacht dat zij er rekening mee houdt dat bezoekers van het parkeerterrein niet steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Echter, van deze bezoekers, waaronder [appellant] , mag ook worden verlangd dat zij wel enige oplettendheid betrachten bij het betreden van het parkeerterrein. Dat [appellant] ervoor heeft gekozen om via een alternatieve route (tussen de geparkeerde auto’s door) terug naar zijn auto te lopen, terwijl er een gebruikelijke route (om de geparkeerde auto’s heen) beschikbaar was, kan ABN AMRO niet worden aangerekend. ABN AMRO mocht er van uit gaan dat bezoekers van de gebruikelijke looproute gebruik zouden maken. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de lengte van beide routes niet veel van elkaar verschilt. Juist vanwege het gebruik van de alternatieve route had van [appellant] extra oplettendheid verwacht mogen worden. Hetgeen [appellant] overigens heeft gesteld betreffende de ‘omgevingspsychologie’, is door ABN AMRO gemotiveerd betwist en door [appellant] niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.”
In de toelichting op grief V heeft [appellant] het parkeerterrein als gebrekkig aangeduid in verband met vier aspecten, de gevaarlijke inrichting, de gevolgen van de bezetting ervan, de afwezigheid van looproutes en de afwezigheid van veiligheidsmaatregelen. Het hof komt daarover hierna te spreken.
5.5.1Tussen partijen is niet in geschil dat ABN AMRO ten tijde van het ongeval eigenaar was van het parkeerterrein, zijnde een de opstal in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW (vgl. het hierna te noemen HR-arrest van 17 december 2010, Wilnis). Daarmee rustte de kwalitatieve aansprakelijkheid ex artikel 6:174 lid 1 (in verbinding met lid 5) BW op ABN AMRO, zij was verantwoordelijk voor en had zeggenschap over het parkeerterrein. Volgens [appellant] blijkt uit het hierna te noemen memo [verkeersadvies] (5.5.5) dat de indeling van het parkeerterrein afwijkt van de inrichtingshandboeken van het CROW.
[appellant] heeft de aansprakelijkheid van ABN AMRO tevens op artikel 6:162 BW gegrond (inl. dagvaarding sub 12).
5.5.2In zijn toelichting op grief VI (nr. 45) heeft [appellant] onweersproken gesteld dat het parkeerterrein voor het publiek toegankelijk was. ABN AMRO had ter plaatse een voor het publiek (klanten) toegankelijke vestiging en de klanten konden gebruik maken van het parkeerterrein van de bank. Partijen hebben niet gediscussieerd of het parkeerterrein als “openbare weg” in de zin van artikel 6:174 lid 6 BW dient te worden aangemerkt, maar gelet op het voorgaande gaat het hof daarvan wel uit. De biggenruggen maken (dus) deel uit van de opstal/weg. Gelet op de inrichting van de opstal en de functie “parkeerterrein” beschouwt het hof ABN AMRO als wegbeheerder.
5.5.3In zijn arrest van 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283, overwoog de HR met betrekking tot de aansprakelijkheid van de wegbeheerder als volgt: “3.5.2 Op de wegbeheerder rust de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt (…) Deze verplichting is in art. 6:174 lid 1 en 2 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (…). 3.5.3Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (…) en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47 (…). 3.5.4De aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van art. 6:174 BW betreft (de toestand van) de openbare weg, waaronder ingevolge art. 6:174 lid 6 BW mede zijn te verstaan het weglichaam en de weguitrusting. Die aansprakelijkheid is beperkt tot gebreken die samenhangen met de verkeersfunctie van de openbare weg. (…)”
5.5.4In het licht van dit arrest, acht het hof voor de beoordeling het onderscheid tussen aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:174 of 6:162 BW niet doorslaggevend, nu het i.c. in de kern om de beoordeling van gevaarzetting gaat. Het hof overweegt als volgt.
5.5.5Voor wat betreft de inrichting van het terrein verwijst het hof naar het vermelde in r.o. 3.1.2. van dit arrest. [appellant] heeft in eerste aanleg bij akte van 30 september 2019 een memo “parkeertoets” overgelegd van [consultant] Consultant – Verkeersadvies (hierna ook: memo [verkeersadvies] ), waarin [verkeersadvies] ingaat op de inrichting van het parkeerterrein. [verkeersadvies] beoordeelt de inrichting aan de hand van de aanbevelingen van de CROW-richtlijn ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom) 2012. [verkeersadvies] heeft de gebruikte indeling van het parkeerterrein (visgraat, 45 graden, twee rijen van 5 plaatsen) afgezet tegen de maatvoering volgens het ASVV 2012: “De benodigde terreinindeling zou op basis van de aanbevolen afmetingen 16,14 meter bij 21,08 meter moeten bedragen. De beschikbare afmetingen op het terrein (…) bedragen 15,57 meter bij 19,56 meter.” Het hof leidt uit de bevindingen van [verkeersadvies] af dat het ASVV 2012 niet in de weg staat aan “het gebruikte inrichtingsprincipe van de visgraat indeling” zij het dat in strijd met de aanbeveling er geen sprake is van eenrichtingverkeer op de parkeerwegen. Met betrekking tot de maatvoering concludeert [verkeersadvies] dat wanneer de aanbevolen afmetingen voor het terrein worden gebruikt, meer ruimte nodig is dan beschikbaar. Digitale nameting van de vakken op Google Maps wijst, aldus [verkeersadvies] , uit dat deze iets kleiner zijn dan de aanbevolen waarden en dat smallere rijbanen zijn toegepast dan aanbevolen.
5.5.6Uit het memo [verkeersadvies] blijkt dat er één alternatieve mogelijkheid voor de inrichting van het parkeerterrein is. Deze mogelijkheid gaat uit van de aanbevolen maatvoering van parkeervakken maar dan niet in een visgraatindeling; de vakken staan haaks op de ene gevel en langs de daartegenover liggende gevel. Voor zover voor onderhavige zaak relevant brengt deze vergelijking [verkeersadvies] tot:
“Looproutes en parkeerstootbanden
De huidige inrichting dwingt gebruikers tussen de auto’s door te lopen naar de andere zijde van het terrein of om het terrein eerst te verlaten en door de ander poort weer binnen te gaan. Dit is op zichzelf niet bezwaarlijk of ongebruikelijk, maar bij het lopen tussen de auto’s door, bestaat het risico van schade aan voertuigen en het risico van struikelen over de aanwezige parkeerstootbanden. Alternatief 1 biedt een vrije bewegingsruimte over het gehele terrein waarbij niet tussen geparkeerde auto’s hoeft te worden gelopen. Het ontwerp behoeft geen stootbanden om te voorkomen dat auto’s te ver doorrijden.”
In zijn conclusie rekent [verkeersadvies] vervolgens tot de “belangrijkste nadelen van de huidige inrichting”: geen logische voetgangersverbinding tussen beide zijden van het terrein, de noodzaak tot toepassing van parkeerstootbanden en het niet verder gemarkeerd zijn van de toegepaste stootbanden waardoor deze over het hoofd kunnen worden gezien.
5.5.7Het hof deelt de bevindingen van A-G Wesseling - van Gent (ECLI:NL:PHR:2021:928, nr. 2.14) met betrekking tot de betekenis van de CROW-richtlijnen: “De CROW-richtlijnen hebben geen wettelijke status, maar vormen wel een factor van betekenis voor de vraag of de weg aan de eisen voldoet die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld. Afwijking van de richtlijnen betekent niet automatisch dat de wegbeheerder aansprakelijk is en anderzijds is niet gezegd dat wanneer een toepasselijke richtlijn wel is nageleefd de wegbeheerder niet aansprakelijk is. Aan de CROW-richtlijnen wordt doorgaans geen per definitie doorslaggevende betekenis gegeven aangezien het immers aankomt op de waardering van alle omstandigheden van het geval.”
5.5.8Het hof stelt vast dat [appellant] in MvG nr 3 ter inleiding opmerkt dat de biggenruggen - (parkeer-)stootbanden volgens [verkeersadvies] - op het parkeerterrein geen functie hebben, omdat de vakken met witte belijningen zijn afgebakend. Het hof heeft dit, evenals ABN AMRO kennelijk nu zij daarop niet uitdrukkelijk heeft gereageerd, niet als een kenbare grief tegen rov. 2.2 van het vonnis aangemerkt en in 3.1.2 (opnieuw) tot de vaststaande feiten gerekend dat een biggenrug ertoe dient te voorkomen dat auto's te ver doorrijden in het parkeervak. Deze passage in het vonnis is letterlijk terug te vinden in het memo [verkeersadvies] onder 3, aangevuld met “waardoor het achterliggende vak onbruikbaar wordt.” ABN AMRO benoemt dit als “specifieke functie” en wijst op het onderschrift bij afbeelding 7 van het memo [verkeersadvies] : “stootbanden ter voorkoming van te ver doorrijden in het parkeervak.” Een fysieke belemmering dus ten behoeve van het gebruik van het kleine parkeerterrein, 10 auto’s max., naast de belijning.
[appellant] wijst er bij akte van 1 juli 2020 op dat het parkeerterrein aan het Oranjeplein in Veere in visgraatpatroon zonder biggenruggen is aangelegd. Hij verbindt daaraan de kwalificatie dat biggenruggen “niet nodig” zijn. ABN AMRO heeft bij haar memorie van antwoord foto’s overgelegd van parkeerterreinen mét biggenruggen en voert aan dat biggenruggen op alle verschillende soorten parkeerterreinen kunnen voorkomen. Het hof beschouwt het met de rechtbank als een feit van algemene bekendheid/ervaringsfeit dat (qua indeling en afmeting van de vakken verschillende soorten) parkeerterreinen kunnen zijn voorzien van biggen-ruggen. Onder verwijzing naar getuigenverklaringen wijst [appellant] zelf op de drukke bezetting van het parkeerterrein en ABN AMRO (MvA 6.9) houdt het erop dat in de regel de meeste plekken wel bezet waren. En waar uit het memo [verkeersadvies] blijkt dat de vakken van het parkeerterrein iets kleiner zijn dan aanbevolen en smallere rijbanen zijn toegepast, was het kennelijk woekeren met de beschikbare ruimte. De CROW-richtlijn keert zich niet tegen het gebruik van een visgraatindeling als zodanig, vgl. ook bijl. 3 bij het memo. De impliciete suggestie (MvG 33) dat een visgraatindeling geen “standaardindeling” zou zijn is daarmee weerlegd. De biggenruggen liggen er, zoals blijkt uit het rapport [verkeersadvies] en de overgelegde foto’s, ook niet willekeurig maar als complement van de visgraatindeling. Gesteld noch gebleken is dat de CROW-richtlijn aanbevelingen inhoudt voor het (niet) gebruik van biggenruggen op parkeerterreinen.
5.5.9Als in 5.5.5 vermeld, voldeed het parkeerterrein niet aan de maatvoering volgens het ASVV 2012. En waar uit het memo [verkeersadvies] blijkt dat de vakken van het parkeerterrein iets kleiner zijn dan aanbevolen (en dat smallere niet-eenrichtings-rijbanen zijn toegepast) betekende dat noodzakelijkerwijs minder vrije loopruimte. En wat er zij van de behoefte van ABN AMRO binnen de wél beschikbare ruimte zoveel mogelijk parkeerplaatsen te creëren, stelt het hof als onweersproken vast dat de alternatieve indeling 1. volgens het memo [verkeersadvies] slechts één, nauwelijks volwaardige, parkeerplaats kost. Deze alternatieve indeling “biedt een vrije bewegingsruimte over het gehele terrein waarbij niet tussen geparkeerde auto’s behoeft te worden gelopen. Het ontwerp behoeft geen stootbanden om te voorkomen dat auto’s te ver doorrijden.” aldus het memo [verkeersadvies] . Het hof stelt dan ook vast dat geen noodzaak bestond voor een visgraatindeling van de parkeervakken.
5.5.10Terecht heeft [appellant] erop gewezen dat tussen de toegepaste biggenruggen en de klinkerbestrating van het parkeerterrein weinig kleurverschil zit, in de woorden van ABN AMRO “enig contrast”. Een geparkeerde auto kan deels over een biggenrug heen staan en schaduwwerking door geparkeerde auto’s en omliggende bebouwing - het parkeerterrein is blijkens de foto’s in het dossier en situatietekening memo [verkeersadvies] (“binnenterrein”) aan drie kanten omsloten door bebouwing - kan een biggenrug minder goed zichtbaar maken. Illustratief in dit verband is het verschil in zichtbaarheid in zonlicht en schaduw op bijv. de foto’s bij prod. 1 en 2 bij CvA. Dat een geparkeerde auto deels over een biggenrug heen staat heeft zich in onderhavige zaak kennelijk voorgedaan, zie foto 3, hiervoor besproken in 5.4.7.
5.5.11In het licht van het voorgaande en in aanmerking genomen de toelichting op grief V als samengevat in 5.5 overweegt het hof aan de hand van de maatstaf volgens het HR-arrest van 7 oktober 2016 (5.5.3) nader dat het (destijds te verwachten) gebruik of de bestemming van het parkeerterrein helder zijn. De aanduiding ‘parkeerterrein’ zegt voldoende, de publieksfunctie is in 5.5.2 reeds aan de orde gekomen. Dat er bij de inrichting van het parkeerterrein aandacht voor de veiligheid van het publiek is geweest en welke afwegingen in dat kader zijn gemaakt is niet voldoende toegelicht door ABN AMRO. Het moge zo zijn, als hiervoor overwogen, dat de biggenruggen functioneel zijn (5.5.8) en het een feit van algemene bekendheid/ervaringsfeit is dat parkeerterreinen daarvan kunnen zijn voorzien, dat neemt niet weg dat het naar hun aard obstakels zijn waarover mensen kunnen struikelen en met het risico te vallen. En dat risico is voorzienbaar. En in de publieke ruimte met een voortgaande loop van bezoekers is naar de waardering van het hof de kans dat er een keer iemand struikelt en daardoor (lelijk) ten val komt geenszins verwaarloosbaar. De functionaliteit van de biggenruggen op dít parkeerterrein moet voorts niet overdreven worden: het gaat (vgl. memo [verkeersadvies] ) alléén om het met fysieke maatregelen reguleren van het parkeren, het is geen veiligheidsmaatregel zoals bijv. aan een waterkant (foto bij MvA). Ten slotte neemt het hof in aanmerking
a. dat ook een eenvoudige en goedkope bijdrage aan de veiligheid als het aanbrengen van een contrasterende kleur op de biggenruggen achterwege is gebleven, anders gezegd een mogelijk en redelijkerwijs te vergen maatregel als bedoeld in het HR-arrest van 7 oktober 2016. [appellant] heeft terecht daarop een beroep gedaan (inl.dagv sub 11.) Ook van andere door ABN AMRO genomen veiligheidsmaatregelen ten aanzien van het parkeerterrein is het hof niet gebleken;
b. dat het i.c. niet gaat om beoordeling van het handelen, waaronder het handelen als wegbeheerder, van een overheidsorgaan waaraan inherent een uitoefening van bevoegdheid en uitvoering van publieke taak, met de aan dat orgaan toekomende beleidsvrijheid en de financiële middelen die hem in dat verband ten dienste staan, vgl. HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (Wilnis). Dat ABN AMRO in een vergelijkbare positie verkeert inclusief de keuzes die bij de aanwending van beperkte, al dan niet publieke, financiële middelen gemaakt dienen te worden is gesteld noch gebleken. 5.5.12De conclusie is dat de grieven III, V, VI, VII en VIII slagen. Het parkeerterrein was gebrekkig en ABN AMRO was, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming, gehouden tot het treffen van veiligheidsmaatregelen (zoals herinrichten van het parkeerterrein [alternatief 1.] of voldoende duidelijk waarschuwen incl. markeren van de biggenruggen). ABN AMRO is aansprakelijk voor het ongeval van [appellant] .
5.5.13Bij de in 5.4.11 en 5.5.12 getrokken tussenconclusies komt het hof toe aan het bij CvA 2.27 subsidiair en in hoger beroep (MvA 7.10) gehandhaafde beroep op artikel 6:101 BW. Volgens ABN AMRO dient de schade geheel of grotendeels aan [appellant] te worden toegerekend nu hij tussen de auto’s op het parkeerterrein door naar zijn eigen auto is gelopen, hij kennelijk onvoldoende oplettend is geweest terwijl er gelet op de aard van het terrein extra oplettendheid was vereist. Volgens ABN AMRO bedraagt haar vergoedingsplicht maximaal 25%.
Het hof overweegt hierover het volgende. Van een voetganger mag op een parkeerterrein de nodige oplettendheid worden verwacht, zeker als er, zoals volgt uit het memo [verkeersadvies] , geen voor de hand liggende looproute is waarvan de voetganger een vrije en onbelemmerde doorgang mag verwachten. Ook zijn biggenruggen op parkeerterreinen geen bijzonderheid zoals blijkt uit de stellingen en foto’s van beide partijen en het memo [verkeersadvies] . Het is een feit van algemene bekendheid dat parkeerterreinen met biggenruggen uitgerust kunnen zijn, in zoverre is de risicoanalyse waartegen [appellant] zich keert (MvG 46) overbodig. En helaas, over een biggenrug kun je struikelen, in die zin moet een voetganger rekening houden met geplaatste afscheidingen, zoals hekjes, paaltjes, plantenbakken en betonnen verhogingen zoals biggenruggen op een parkeerterrein. Gestruikeld zijnde over de biggenrug waar de Opel Corsa slechts deels overheen stond (5.4.8), is [appellant] kennelijk onvoldoende oplettend en voorzichtig geweest.
Het hof waardeert de causale bijdrage van ABN AMRO op 60% gezien, kort samengevat, de inrichting van het parkeerterrein als in 5.5.8 t/m 5.5.11 uitvoerig aan de orde geweest, en van [appellant] op 40% gezien zijn kennelijke onoplettendheid/onvoorzichtigheid. De door [appellant] genoemde algemeen menselijke omstandigheden die een verminderde oplettendheid en voorzichtigheid met zich zouden brengen, zoals het verkeer, de handelingen van bezoekers (kasopname bij de bank) en binnenstedelijke diversiteit leggen geen gewicht in de schaal.
[appellant] heeft geen beroep gedaan op de billijkheidscorrectie en het partijdebat geeft het hof, mede in het licht van de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, geen aanleiding tot toepassing van de billijkheidscorrectie.