(3a) ‘’dat – wat het probandum sub 1 betreft – het Hof bewezen acht, dat Duchateau, zich naar het herentoilet begevende, links voorbij de zich ter plaatse bevindende kistjes is gelopen,
(3b) dat immers uit de verklaringen van de getuigen Sjouwerman en Boom blijkt, dat het voor Duchateau niet mogelijk is geweest, om rechts achter de coca-colakistjes om te lopen, daar reeds de van het luik af naar voren geschoven stoelen en de daaronder geschoven opgerolde mat dit beletten;
(4) ‘’dat – wat dit deel van het probandum betreft – het Hof niet bewezen acht, dat Duchateau daarop met zijn linkerhand de deurkruk van het herentoilet heeft vastgenomen en geopend en op hetzelfde moment een stap naar rechts heeft gemaakt;
(5) ‘’dat het Hof echter niet van overwegend belang acht, wat Duchateau in de laatste ogenblikken vóór zijn val na het passeren van de kistjes heeft gedaan, nu door de wederpartij niet is bestreden, dat hij per ongeluk in het kelderruim is gevallen en niet als gevolg van een gewaagde poging, om over het kelderruim heen toch in het herentoilet te komen;
(6) ‘’wat het tweede deel van het probandum betreft:
(6a) dat niet is bewezen, dat zich aan het achterste tafeltje mensen bevonden,
(6b) dat integendeel dit volgens de verklaring van getuige Sjouwerman niet het geval was, terwijl getuige Boom deze verklaring heeft bevestigd met zijn verklaring, dat volgens zijn herinnering aan dit tafeltje geen mensen zaten,
(6c) dat daarmede allereerst een der redenen is komen te vervallen, waarom Duchateau volgens zijn posita niet rechts van de kistjes kon passeren, doch dat dit niet meer van belang is, nu is gebleken, dat hij dit uit anderen hoofde niet kon doen,
(6d) dat verder echter door dit niet-bewezen zijn niet is gebleken, dat voormeld aanwezig zijn van mensen voor Duchateau het zicht op het keldergat heeft ontnomen,
(6e) dat hiermede van de door Duchateau gestelde en in het probandum overgenomen redenen, waarom hij het keldergat niet heeft kunnen waarnemen, alleen de aanwezigheid der op elkaar gestapelde coca-colakistjes overblijft,
(6f) dat echter, zoals de door de politie na het ongeval gemaakte en in het geding gebrachte foto’s duidelijk uitwijzen, de omvang van deze coca-colakistjes niet zodanig was, dat daarmede het gat geheel onzichtbaar werd gemaakt, terwijl voorts – naar uit die foto’s blijkt – het openstaande luik duidelijk boven de kistjes zichtbaar moet zijn geweest;
(7) ‘’dat hieruit volgt, dat Duchateau niet op de omgeving van het herentoilet heeft gelet, toen hij daarbij was gekomen, en het nu de vraag is, of er reden voor hem bestond, om dit te doen;
(8a) ‘’dat – al neemt men aan, dat Duchateau vóór het ongeval het openstaande luik niet heeft opgemerkt, gelijk hij beweert, doch de wederpartij betwist – toch voor Duchateau reden bestond bij het naderen van het toilet om zich heen te zien, alvorens verder te gaan,
(8b) dat de deur van het herentoilet, naar Coca-Cola heeft gesteld, getuige Sjouwerman heeft verklaard en op de overgelegde situatiefoto’s is te zien, ingevolge de stand van de meergenoemde kistjes slechts gedeeltelijk open kon,
(8c) dat dit feit, hetwelk Duchateau niet kan zijn ontgaan, hem zeker tot een opnemen van de omgeving had moeten brengen, zo hem de vreemde plaats van de kistjes daar – gedeeltelijk op het pad – al niet een waarschuwing had moeten zijn, om op die omgeving te letten;
(9) ‘’dat, indien hij dit had gedaan, hem het zich daar ter plaatse bevindende keldergat niet had kunnen ontgaan, hetwelk naar uit de verklaringen van de getuigen Sjouwerman en Boom moet worden afgeleid, voldoende verlicht was;
(10) ‘’dat hieruit volgt, dat hij schuld aan het ongeval heeft, en het thans nog slechts de vraag is, of hier van alle schuld, gelijk de Rechtbank heeft aangenomen, dan wel slechts van medeschuld aan zijn zijde sprake is;
(11a) ‘’dat volgens de verklaring van de toenmalige eigenaar van de zaak, getuige Boom, deze in geval hij het luik moest openen, het keldergat barricadeerde met stoelen,
(11b) dat getuige Sjouwerman ook gemakkelijk dit gat op deze wijze had kunnen barricaderen,
(11c) dat hij dit niet heeft gedaan, maar zich volgens zijn eigen verklaring en die van getuige Boom bepaald heeft tot een opstapelen van de kistjes met lege flessen naast het keldergat, zonder de toegang tot de toiletten geheel af te sluiten;
(11d) dat Sjouwerman er rekening mede had behoren te houden, dat bezoekers aan de toegang tot het toilet wellicht niet hun volledige aandacht zouden besteden,
(11e) dat, gelet op de eenvoudige middelen, waarmede Sjouwerman – als voormeld – de toegang tot het keldergat afdoende had kunnen barricaderen, zo hij meende zich vandaar te moeten verwijderen, ook hem schuld aan het ongeval treft;
(12) ‘’dat het Hof, de schuld van Duchateau en die van Sjouwerman tegen elkaar afwegende, van oordeel is, dat ieder van hen voor de helft aansprakelijk is voor het ongeval;
(13) ‘’dat derhalve de door Duchateau aangevoerde grief gedeeltelijk is gegrond en Coca-Cola voor de helft van de door het ongeval geleden schade aansprakelijk is te stellen;’’