In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde. De inspecteur had een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd aan belanghebbende, die bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte had opgelegd, omdat de splitsing van de vennootschap niet in overwegende mate gericht was op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De inspecteur ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de gekozen splitsingsroute een logische en zakelijke keuze was, en dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de splitsing een anti-fiscale omweg was. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht werd vastgesteld op € 519.