ECLI:NL:HR:2022:17
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij juridische afsplitsing van vastgoedportefeuille
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vraag of de verkrijging van een vastgoedportefeuille door een vastgoedfonds vrijgesteld is van overdrachtsbelasting. De belanghebbende, een vastgoedfonds, had in 2012 een overeenkomst gesloten met een stichting om de vastgoedportefeuille van de stichting over te nemen. Dit gebeurde door het oprichten van een BV waarin de stichting de aandelen hield, waarna het vastgoed werd afgesplitst naar de belanghebbende. De belanghebbende heeft vervolgens overdrachtsbelasting voldaan, maar maakte bezwaar tegen deze voldoening.
De zaak kwam voor het Gerechtshof Amsterdam, waar in geschil was of de verkrijging van de vastgoedportefeuille vrijgesteld was van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Het Hof oordeelde dat de gekozen juridische splitsing als hoofddoel had het ontwijken van overdrachtsbelasting, en dat de belanghebbende dit niet had kunnen weerleggen. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad volgde de conclusie van de Advocaat-Generaal en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest bevestigt dat de gekozen structuur van de transactie niet kan worden aangemerkt als zakelijk, indien het hoofddoel het ontwijken van belastingverplichtingen is.